Kracht in swakheit(1696)–Henrica van Hoolwerff– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op een bysondere Verlossing, als de nood so drukte, dat de hoop scheen te beswyken. Dees' dag die baart my stof, en reên, Te prysen 's Heeren wonderheên. Te roemen, zo seer als ik kan, Gods goetheyds kracht, die hy klaarst dan Doet schynen, als de nood op 't meest En swaarste drukt: de ziel bevreest Wel denken sou, of God niet meer Gedachtig waar syn trouw wel eer: Dan of hy ook vergeten had Syn schepsel, 't welk nu afgemat, [pagina 23] [p. 23] Zo lang na uytkomst heeft gewacht, En als in traanen schier versmacht, Ja wenscht dat 't duyster graf het maar Verbergen mocht in dit gevaar: Siet dan is 't dat de Heer op staat, Die doch niet al te seer verlaat, Die hem vast kleeven achter aan, En in geloove tot hem gaan, Hen hulpe zend uyt 't Heyligdom, Op dat men synen lof al-om Vertell', en dat een yder leer Te vaster steunen op den Heer, Hoe of't syn wysheyd met ons maakt, In wat voor engte dat men raakt, Te rusten in des Heeren wil, En onse ziel te houden stil: Tot aanbreek' die bestemde tyd, Dat God na droefheyd weer verblyd: En onderwyl met hert en mond Den Heere prysen t'aller stond, Hem danken in al wat hy send, Terwyl hy 't tot ons beste wend. Vorige Volgende