Kracht in swakheit
(1696)–Henrica van Hoolwerff– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
De Ziel troost haar zelf, in 't verbergen van Gods Aanschyn, en onbeantwoord blyven harer Gebeden.MYn ziel nu vol van anxt, om dat gy derven moetGa naar margenoot+
Gods vriendlyk aangesicht: de vreugd van uw gemoet.Ga naar margenoot+
Denkt, God den synen niet altyd vertoont dien luyster,Ga naar margenoot+
Maar 't licht wel eens bewolkt, en leyd haar in het duyster,Ga naar margenoot+
Gelyk gy klaar bemerkt, aan die Discip'len, wien Luce.Ga naar margenoot+
De Heer op Tabor heeft syn heerlykheyd doen zien,
Hoe sy ook in den Hof, aanschouwden 't swaarste lyden:Ga naar margenoot+
Syn droefheyd tot de dood: syn bang, syn bloedig stryden.
Wat is er in de schrift, niet menig lievelingGa naar margenoot+
Des Heere, die hem acht om dese handelingGa naar margenoot+
Van d'alleen wyse God, als van den Heer, verstooten,
En in een donk're kuyl, met naare schrik beslooten.Ga naar margenoot+
Gy hoord hoe David klaagt, God syner niet gedenkt,Ga naar margenoot+
Syn aangesicht verbergt, en hem met traanen drenkt.Ga naar margenoot+
En Heman dat hy roept, des daags, en ook by nachten,Ga naar margenoot+
Dat God syn ziel verstoot, en als een man, wiens krachtenGa naar margenoot+
Zyn moed', en afgeslooft, ter neêr light in het diep.Ga naar margenoot+
Daar by ook, hoe dat Job, des Heeren knecht, uyt-riepGa naar margenoot+
In bitterheyd des geests, dat God hem in een wreedenGa naar margenoot+
Verandert was, en niet in acht nam syn gebeden.Ga naar margenoot+
't Geen Jeremias ook bevestigt in syn Lied,
Wanneer gy daar de Kerk, in duysternisse siet:Ga naar margenoot+
Haar weg dicht toe-gemuurt, den Hemel als geslooten:Ga naar margenoot+
En haar van God in toorn ter aarde neêr gestooten.Ga naar margenoot+
By dees Getuygen schouw, nog als ten voorbeeld aan,
Des Heylands dierb're Bruyt, en blyft by haar wat staan;
Siet hoe sy neerstig soekt haar Liefste, die ontwekenGa naar margenoot+
Van haar is weg gegaan, niet antwoord op haar smeken:
Door welk misbaar sy raakt in handen van de wacht,
Terwyl dat s'heen en weêr gaat swerven in de nacht,
| |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+Om 't missen van haar vriend: die sy roemd boven allen,
Van d'hooftscheel, tot de voet volmaakt: haar welgevallen,
Ga naar margenoot+Ey zyt dan niet te seer ontroert in uw gemoet,
Nadien God zo syn volk, en gunstgenooten doet.
Ga naar margenoot+Noch soekt geen and're weg voor uwe ziel te vinden,
Dan d'Opper-leydsman self verkiest voor syn beminde:
Ga naar margenoot+Doet maar uw plicht getrouw: houd u na by den Heer:
Ga naar margenoot+Siet naar Hem uyt in hoop, tot hy sig uwer weêr
Ga naar margenoot+Ontferm, en 't heuglyk licht syns aanschyns doe aanbreken
Ga naar margenoot+Tot uw moetgeving, en hem hoort van vreede spreken.
Ga naar margenoot+Gy weet God heeft syn tyd, en aangename stond,
Ga naar margenoot+Hoe meenigmaal Hy u voorheen verquicking sond:
Ga naar margenoot+Vertroost u selven dan, na droeve winter vlagen,
Ga naar margenoot+So komen d'aangenaam' en blyde somer dagen,
Ga naar margenoot+'t Heeft hier syn wisselbeurt, maar boven is't volmaakt,
Ga naar margenoot+Daarom myn ziel daar ook te meer na dorst, en haakt,
Ga naar margenoot+Dat g'in gerechtigheyd Gods aangesicht gepresen
Aanschouwen mogt, en met syn beeld versadigt wesen:
Ga naar margenoot+Uw suchten, en al 't wee, uw tranen en geklag,
Ga naar margenoot+Vergoed met blydschap, die nooyt sterflyk oog en sag.
|
|