Een Hollandsch meisje in Amerika
(1914)–Aletta Hoog– Auteursrecht onbekend
[pagina 129]
| |
XVI. een nieuwe kennis.Iedereen vindt 't van zelf sprekend, dat Annie en Eddie de volgende week weer gaan, nu de nieuwe onderneming zoo goed begonnen is. Heel bijzonder wordt er nu voor de bloemen gezorgd. Nieuwe bloemknoppen zijn oorzaak van vreugde, en of ze tegen Dinsdag, uit zullen zijn, wordt nu een vraag van gewicht. En als de kippen een dag extra goed gelegd hebben, dan is Eddie in zijn nopjes. Den volgenden Dinsdag rijden ze weer met den hit van Parker naar Pipestone. Marietje en Bettie zouden weer graag meegaan, maar Eddie is blij, dat er geen plaats is op 't karretje. Zoo'n heele familie mee, vindt hij niet «zakelijk.» Dicht bij de markt laden zij de manden weer af, en terwijl Eddie paard en kar wegbrengt en Annie op hem staat te wachten, ziet zij een meisje naderen, dat in een rolstoel gereden wordt door een dame. Annie begrijpt dadelijk, dat het meisje niet loopen kan, want zij is ongeveer van haar leeftijd. Bleek en ziekelijk ziet zij er uit. 't Is vol op straat, en Annie neemt haar mand met bloemen, die 't meest vooraan staat, wat terug om plaats te maken, zoodat de rolstoel niet behoeft uit te wijken. «O wat 'n mooie bloemen! Hè Mama, koop u er wat van!» zegt het meisje. «Ze zijn immers te koop?» voegt zij er kleurend bij. «Ja,» antwoordt Annie ook kleurend. | |
[pagina 130]
| |
«'t Spijt me erg, Ellie, maar ik heb geen geld mee genomen, en dus zouden we eerst weer naar huis terug moeten.» «O wat jammer!» klinkt het teleurgesteld. «Als u ze mee wil nemen en me later 't geld geven, dan is 't ook goed,» haast Annie zich te zeggen. «Welke wilt u hebben?» «'t Is heel vriendelijk van u,» antwoordt de dame, «u is zeker geen Amerikaansche? die zijn niet zoo goed van vertrouwen, en aan uw spraak zou ik ook zeggen van niet.» «Ik ben een Hollandsche, maar ik woon hier.» En onderwijl zoekt Annie de bloemen uit. «25 Cent, 10 cent, 5, 10, dat is juist een halven dollar samen.» Verrukt snuift het meisje den geur op van anjelieren en rozen. «We wonen Main-streetGa naar voetnoot1) 11, en heeten Robertson,» zegt haar moeder, «wanneer komt u dan 't geld halen?» «Van middag, als we klaar zijn met verkoopen.» «In orde.» En na een vriendelijk knikje gaan de koopsters verder. 's Middags, als de leege manden in den stal zijn gebracht, gaat Eddie alvast naar het ziekenhuis, terwijl Annie naar Mainstreet gaat. Wat een groot huis is 't, waar de Robertson's wonen! Zoo'n ontvangst heeft Annie zich niet voorgesteld! Missis Robertson brengt haar dadelijk naar een kleine zitkamer, waar Ellie op een rustbank ligt. | |
[pagina 131]
| |
«'k Ben blij je te zien,» zegt Ellie hartelijk beide handen uitstekend, alsof zij een oude kennis ontving. «Wat zal je vreeselijk warm en moe zijn van je werk! Je moet hier eens heelemaal uitrusten en je verfrisschen.» En eer Annie 't eigenlijk goed beseft, zit zij in een lagen schommelstoel naast de rustbank, en is er eenEn eer Annie 't eigenlijk goed beseft, zit zij in een lagen schommelstoel.
tafeltje met allerlei versnaperingen vóór haar gezet: thee met cake, roomijs en vruchten, al wat Amerikaansche magen schijnen te kunnen verdragen zonder van streek te raken. Daarna laat mevrouw Robertson de meisjes alleen. Terwijl Annie 't zich laat smaken, wuift Ellie haar met een waaier koelte toe, en doet blijkbaar haar best om haar gast zoo aangenaam mogelijk bezig te houden. | |
[pagina 132]
| |
Even vertelt zij van haar jichtziekte, waardoor zij niet loopen kan en veel pijn heeft. Maar niet lang wijdt zij er over uit, omdat dit niet beleefd zou zijn. Zij vertelt, dat haar vader een handelsman is, die veel op reis is en dat hij «een lieve, lieve Pappa» is. En dat het dochtertje van den dominee haar beste vriendin is, maar dat de dominee naar Chicago is gegaan, en dat ze Françis nu zoo mist. En terwijl Annie naar Ellie's verhalen luistert, moet zij even glimlachen, als zij er aan denkt, hoe heel deze ontvangst in Holland een onmogelijkheid zou zijn. Verbeeld je! een rijk meisje als Ellie, die een bloemenverkoopstertje van de markt zóó ontvangen zou! Annie heeft eens een zin, een deftigen zin gelezen, dien zij onthouden heeft. «Amerika is het tand van alle mogelijkheden.». (De uitleg stond erbij, en het beteekende, dat in Amerika alles mogelijk is, dat je er de onverwachtste dingen ziet gebeuren). Is 't wonder, dat Annie nu bij dit bezoek denkt aan dien zin? «Ik vind 't toch zoo belangwekkend om een echt Hollandsch meisje op visite te hebben!» roept Ellie, opeens haar eigen vertellen onderbrekend, levendig uit. «O, vertel me toch een heeleboel van je lieve ouwe landje.» En dadelijk gaat zij vragen doen, die Annie hartelijk doen lachen, zooals: «Kan je overal de zee zien? Is Holland zóó klein? En zijn er rondom dijken? Heb je je klompen en je mutsje meegebracht?» «M'n klompen?» «Ja, in Holland loopen ze immers allemaal op klompen, en dragen ze toch dat aardige landscostuum, met die | |
[pagina 133]
| |
grappig-wijde broeken voor de jongens, en een mutsje voor de meisjes?» «Och, je bedoelt zeker de Marker kleeding, dacht je, dat al de Hollanders die droegen?» «Ja, op de plaatjes staat er toch altijd onder: Hollandsche kleeding.» Nu vertelt Annie, dat het maar op enkele plaatsen is, dat de menschen een bijzondere kleeding hebben, zooals op Marken, in Volendam en te Hindeloopen. En dan spreekt Annie van haar leven in Holland en haar komen in Amerika in 't gezin van oom Frans. Ellie wil alles weten over Tom en Eddie, Marietje en Bettie. Dan ineens vraagt Annie: «Vind je het niet vreeselijk moeielijk, om zoo te moeten sukkelen?» «Ja,» antwoordt Ellie, «soms nog wel. En eerst was ik er boos en knorrig om. Maar moeder zei, dat ik dan eigenlijk boos was op den Heer, die me de ziekte gestuurd heeft, en dat is heel slecht, zie je, nog veel erger dan dat ik boos zou zijn op m'n lieven Pappa. Nu doe ik m'n best om geduldig te zijn, en 't gaat ook heusch al een beetje beter met me. En als ik aan Jim denk, dan vind ik 't niet moeilijk om tevreden te zijn, want ik ben er veel beter aan toe dan hij.» «Wie is Jim?» «O ja, dat weet je nog niet. Jim is m'n Zonnestraal-vrindje.» «Zonnestraal-vrindje? wat zijn dat voor vrindjes?» «Ken je den Zonnestraal-bond niet? O daar moet je | |
[pagina 134]
| |
bepaald lid van worden! Ik zal 't je vertellen. “Gouden Zonnestralen” zoo heet ons tijdschriftje, dat elke maand uitkomt. Er staan mooie verhalen en plaatjes in. Toen ik me als lid had opgegeven, kreeg ik 't adres van een arm jongetje in Chicago, en die heet Jim. Nu moet ik elke maand mijn tijdschriftje, als ik 't uit heb, aan Jim sturen en hem een brief schrijven, waarin ik een beetje met hem praat en hem allerlei vertel en vraag. Dan doe ik er een couvert in met mijn adres en een postzegel er op. En dan schrijft hij terug. En met Kerstmis stuur ik hem een pakje. Hij vindt dat heerlijk, want hij is arm en woont op een zolderkamertje en hij heeft een heupziekte, en moet ook al maar liggen net als ik. Nu ben ik zijn Zonnestraal-vriendinnetje, want wat ik zoo voor hem doe, dat is een zonnestraaltje in zijn leven, en daarom heet onze bond zoo. Vind je het niet aardig?» «Ja,» zegt Annie nadenkend. En dan springt zij op. «Ik moet weg, anders is het bezoekuur om, en kan ik niet meer bij oom.» «Kom je dan de volgende week terug?» «Ja.» «En breng je dan weer bloemen voor ons mee? We moeten nu elke week van je hebben. Vergeet je halven dollar niet, hier ligt ie.» Annie neemt afscheid, en haast zich naar het ziekenhuis. Haar opgewekte stemming verdwijnt, als zij ziet, hoe bleek en moe oom er uitziet. Eddie is er ook van onder den indruk. Er is nog maar even tijd om oom goedendag te zeggen; dan zegt de zuster, dat de bezoektijd om is. | |
[pagina 135]
| |
«Is oom erger?» vraagt Annie in de gang. «Nee, dat niet, maar hij is zwak. Je moet je niet ongerust maken hoor, de dokter zegt, dat het best terecht komt, maar dat het alleen lang zal duren en wel eens op en neer gaan.» Al klinkt dat wel geruststellend, 't maakt toch, dat Annie en Eddie minder vroolijk thuis komen dan de vorige week, ondanks de aardige verdienste, die zij meebrengen. Oom en Ellie - 't geeft Annie veel te denken de volgende dagen. Ook wat Ellie gezegd heeft van ‘geduld hebben en niet boos zijn op den Heer, als Hij je ziekte of droefheid stuurt.» Ellie vergeleek zich met Jim, en als zij zich met Ellie vergelijkt - o wat heeft zij dan veel reden om tevreden te zijn. Want ondanks haar rijkdom moet Ellie zóóveel missen door haar ziek-zijn. Hoeveel vroolijker en gezelliger is haar leven met haar neefjes en nichtjes dan Ellie's leven als eenig kind! En het groote huis in die straat, al is het mooi gemeubeld, is veel somberder om in te wonen, dan hier, waar het zoo buitenachtig is. Ja, Annie heeft wat geleerd van haar nieuwe kennis. |
|