| |
XIV. Een ongeluk.
Wat is Annie verbaasd, als zij hoort, hoe lang de zomervakantie duurt.
‘Drie maanden?’ herhaalt zij, als haar dit gezegd wordt
Ja, drie maanden, Juni, Juli en Augustus. Ten eerste is 't meestal veel te heet om naar school te gaan. En ten tweede heeft iedereen 't zoo druk met buitenwerk.
Dit kan Annie goed begrijpen, want o! er is zooveel in den tuin te doen! Alles wordt zoo vlug rijp met die warmte.
't Is 31 Mei, en dus de laatste schooldag.
Ze hebben afscheid genomen van de onderwijzeressen, en van de kinderen, die van ver weg komen met een: ‘tot weerziens in September!’ En met een heerlijk vrij en blij
| |
| |
vakantiegevoel gaat 't 's middags om half vier huiswaarts.
Daar komen ze mister Bake tegen, die wel eens een dag
Mister Bake ziet er erg....
bij vader werkt, als deze 't druk heeft en Tom naar school is.
Mister Bake ziet er erg haastig uit. Toch staat hij even
| |
| |
stil om te zeggen: ‘'k Ben op weg naar den dokter, 't is niet zoo best met je vader, hij is gevallen.’
Weg is 't blije vakantiegevoel! Er is maar één angstige gedachte: vader - oom.
Thuis vinden zij vader op de rustbank liggen, bleek en met dichte oogen. Moeder ziet er heel verschrikt uit. Missis James, die dichtbij woont, is er ook.
‘St! kom maar hier,’ zegt missis James, ‘dan zal ik je vertellen, wat er gebeurd is.’ En in de pantry staan ze allen om haar heen, in spanning.
‘Hij wou iets in orde maken boven aan den elevator. En toen is hij gevallen, en eerst was hij bewusteloos. Mister Bake is me toen komen halen, en toen heb ik 't voorzichtig aan je moeder gezegd, en toen hebben ze hem naar huis gebracht.... O! daar is de auto van den dokter al. Tom, ga jij maar mee, je kan misschien nog helpen, maar blijf jullie hier, niet heen en weer loopen in huis.’
Als missis James en Tom de pantry uit zijn, zegt Eddie met een snik: ‘Waarom mag ik ook niet helpen? ik ben ook altijd te klein om iets te doen.’
‘Kom Ed, niet huilen,’ zegt Annie, haar arm troostend om hem heen leggend. ‘Jij doet immers ook een heeleboel voor vader en moeder.’
Marietje moet Bettie troosten, die snikt: ‘Pappa, lieve Pappa! o! als Pappa maar niet dood gaat! hij zag zoo bleek.’
Eindeloos lang duurt hun het wachten.
‘Wat zou de dokter doen?’ vraagt Marietje aan Annie.
‘Ik denk: hem onderzoeken, dat doen ze altijd, als iemand gevallen is.’
| |
| |
Eindelijk komt Tom.
Was 't wel zoo begeerlijk om er bij te zijn? Eddie twijfelt er aan, als hij Tom z'n bleeke gezicht en trillende lippen ziet.
‘Hij moet naar 't ziekenhuis te Pipestone,’ zegt Tom met heesche stem. ‘Rib gebroken en inwendige kneuzingen. Moeder gaat mee en missis James ook. De ziekenauto komt hem halen.’
‘Kom Ed, niet huilen.’
‘Kunnen wij wat doen?’ vraagt Annie.
‘Voor alles zorgen, terwijl ze weg zijn,’ zegt Tom. En hij denkt aan vaders woorden van zooeven: ‘Gedraag je als een man, Tom - nu komt 't er op aan - God zal met je zijn.’
't Maakt, dat Tom zich opeens wel een paar jaar ouder voelt.
| |
| |
‘Maar op 't oogenblik?’ vraagt Annie weer.
‘Nee, ik geloof 't niet. Moeder haalt goed bij mekaar om mee te nemen. O, daar is missis James.’
‘Je vader wil je allemaal even zien,’ zegt zij.
Marietje gaat met Bettie. Dan Eddie alleen.
‘Hij rekent ook op mijn hulp,’ zegt Eddie met een kleur en schitterende oogen tot Annie.
‘Nou jij.’
‘Jij kan dien tijd als 'n oudste zuster voor ze zijn, wil je?’ zegt oom.
En Annie antwoordt met bevende stem: ‘Ja, oom, ik beloof 't u.’
Dan volgen de bezorgingen van het weggaan, het dragen van oom in de auto - de moeite om Jip stil te houden, die al maar blaft om dat ongewone gedoe - het afscheid van tante, het wegrijden, en dan.... vreemde stilte, leegte in huis, en 't gevoel alsof 't heel lang geleden is, dat zij vroolijk uit school kwamen.
‘Nu komt 't er op aan,’ zegt Tom, onwillekeurig vaders woorden herhalend.
‘Vader rekent ook op mij,’ zegt Eddie.
‘Ja, je kan mij helpen met vaders zaken,’ zegt Tom, ‘en als we daar niet noodig zijn, dan moeten we den tuin bijhouden. Annie, kan jij koken?’
‘Zoo'n beetje wel,’ zegt Annie, maar heel veel zelfvertrouwen klinkt er niet in haar stem.
‘Ik kan citroen-pie maken,’ zegt Marietje.
‘Dan eten we maar eiken dag citroen-pie,’ beslist Tom. ‘Dus jullie zorgt voor de huishouding.’
| |
| |
‘Ik wil ook helpen,’ roept Bettie.
‘Ja, jij mag de meisjes helpen.’
‘Heeft moeder gezegd, hoe lang ze wegblijft?’ vraagt Marietje.
‘Als 't goed gaat met vader, zou moeder over drie dagen terug komen,’ antwoordt Tom.
‘Eten we dan drie dagen citroen-pie?’ vraagt Bettie met groote oogen.
‘Misschien nog wel wat anders ook?’ zegt Annie lachend.
‘Hallo!’ klinkt het buiten op de yard, en zij hooren paard en wagen oprijden.
‘Daar is al een farmer,’ zegt Tom.
Ja, 't is een boer, die over een nieuwe maaimachine komt spreken. Gelukkig, dat Tom zoo goed op de hoogte is van den prijs en 't opstellen der machinerieën, en dat defarmers hem al dikwijls ontmoet hebben, zoodat zij met hem ook zaken willen doen. Want dienzelfden dagkomt er nog een boer, en Tom is 's avonds heel tevreden over den goeden zakendag, dien hij gehad heeft.
‘We kunnen van avond wel een koud supper hebben, vind je niet?’ zegt Marietje tot Annie.
Annie vindt 't best, dan ontgaat zij ten minste dezen dag de moeilijkheid van 't koken.
Er is nog wat koud vleesch en een stuk appel-pie, en met wat brood er bij, is dat een goed avondeten.
‘Goed dat we morgen geen school hebben,’ zegt Eddie, en ze zijn 't allen met hem eens. In 't gevoel, dat hun vakantie wel treurig, maar toch ook heel gewichtig begonnen is, gaan zij dien avond naar bed.
| |
| |
Den volgenden morgen, als de jongens 't huis uit zijn, heeft er een ernstige beraadslaging plaats tusschen de meisjes over 't middagmaal.
‘Ik maak citroen-pie,’ zegt Marietje.
Annie gaat in gedachten na, wat zij kan.
‘Vleesch is zoo moeilijk,’ zegt ze. Daar denkt zij aan hun maal in 't speelhuisje. Toen zijn haar pannekoeken zoo goed gelukt, en appelmoes maken ging ook makkelijk.
‘Ik geef pannekoeken met appelmoes,’ beslist zij.
Marietje haalt alles bijeen, wat zij voor de citroen-pie noodig heeft. Bloem en gistpoeder en eieren zijn er in huis. Bettie wordt uitgestuurd om citroenen en schijfjes gedroogde appelen te halen. Onderwijl doen Annie en Marietje het huiswerk.
Dan werkt Marietje druk met deegrol en kneedplank, en Annie breekt haar hoofd over de dikte van 't beslag.
De kachel wordt aangestoken, de appelen smelten in de pan, en dan is Marietje's kneedsel klaar om in de pie-schaal te doen. Zij breekt de eieren, laat voorzichtig dooier en wit in afzonderlijke schaaltjes loopen, klutst het geel en doet er het citroennat met suiker bij. Als dat een dik papje is, wordt de piekorst er mee gevuld, en nu gaat het in den oven.
Terwijl dat in twintig minuten gaar moet worden, klopt zij uit alle macht het eiwit met suiker.
Bettie wil 't ook eens doen.
‘Nee,’ zegt Marietje, ‘dan klop je misschien den verkeerden kant uit, en eiwit moet altijd naar één kant geklopt worden, anders wordt het niet stijf.’
| |
| |
Dus staat Bettie er maar bij te kijken, hoe het luchtige schuim hoe langer hoe stijver en witter wordt. ‘Net sneeuw,’ zegt ze.
‘Je kan 't wel snijden, hè! hè!’ zegt Marietje eindelijk, haar vermoeiden arm latende rusten. ‘Nu er bovenop doen, en dan even licht-bruin laten worden.’
De berg van sneeuw komt bovenop de pie, en het deurtje van den oven gaat weer dicht. Marietje gaat even wat in de zitkamer opruimen. Of zij wat te lang wegblijft of dat de oven te heet is - hoe 't zij, ze wordt opeens opgeschrikt door Annie en Bettie, die tegelijk roepen: ‘O Marietje, 't brandt! 't brandt!’
Verschrikt loopt Marietje naar den oven en met een langgerekt teleurgesteld ‘hèè!’ van haar en de anderen, haalt zij een zwart gebrande massa uit den oven.
‘De sneeuwberg is weg,’ zegt Bettie.
‘'t Is een Vesuvius geworden,’ zegt Annie.
‘Maar het onderste is toch wel goed,’ zegt Marietje, en voorzichtig schept zij met een lepel den zwartgebranden sneeuwberg er af. ‘Dan maak ik er maar een stukje korst bovenop.’ En heel gemoedigd gaat zij maar weer kneden en rollen. Zonder dat zij 't weet, geeft zij Annie een lesje om zich niet gauw door tegenspoed uit 't veld te laten slaan.
Annie heeft dat lesje wel noodig, want haar eerste pannekoeken mislukken totaal, en komen in stukjes en brokjes uit de pan. Maar hoe rooder haar wangen worden van 't heete vuur en de inspanning, hoe beter 't gaat, en in 't end heeft zij een stapel mooie pannekoeken.
De jongens doen het maal van de meisjes alle eer aan,
| |
| |
en treuren er niet over, dat zij vandaag geen vleesch of aardappelen hebben.
Met den middagtrein komt missis James uit Pipestone terug, en brengt bericht van vader. Zij vertelt, dat de nacht onrustig was, dat vader veel pijn heeft, en dat moeder overmorgen terug komt, als 't dan ten minste wat beter is met vader.
Een langgerekt ‘hèè!’ van haar en de anderen.
De gedachte aan vader en oom maakt de kinderen den verderen dag stil en gedrukt. En hoewel zij er niet over spreken, weet de een wel van den ander, dat hij of zij dien avond bijzonder bidt voor vader of oom.
Nog één dag moeten Annie en Marietje zorgen voor 't middageten. Zij wagen zich aan biefstuk bakken en
| |
| |
aardappelen koken. En al zijn de aardappelen wat hard, en is de biefstuk taai van gaarheid, toch eten de jongens er dapper op los, want zij hebben echt honger van hun werken in den tuin.
Dan komt moeder. En moeder brengt wat betere berichten mee.
Gedurig zal moeder er nu eens heengaan op een dag heen en weer, en dan zullen zij allen om beurten mee mogen. Ieder verlangt, dat 't gauw z'n beurt is.
‘Lieve Pappa’ - ‘beste oom,’ wordt er in gedachten gezegd.
|
|