Een Hollandsch meisje in Amerika
(1914)–Aletta Hoog– Auteursrecht onbekendIX. Kerstmis.'t Is een week vóór Kerstmis. Oom is naar het postkantoor geweest om de brieven te halen. Een postbode, die brieven rond brengt, heeft Woodstock niet, ieder moet ze zelf halen. ‘Annie, 'k heb een brief voor je uit Holland, een aangeteekenden.’ ‘Een aangeteekenden? wat is dat?’ ‘Dat beteekent, dat er geld in zit,’ roept Eddie, ‘maak 'm maar gauw open.’ Annie bekijkt den brief en herkent 't schrift. ‘Van tante Johanna.’ De brief wordt open gemaakt, en Annie haalt er twee vieze papiertjes uit te voorschijn. Amerikaansch papieren geld heeft Annie nog nooit in handen gehad, zoodat zij niet dadelijk weet, hoeveel 't wraard is. Maar Eddie heeft 't vlug genoeg gezien. ‘Drie dollar,’ zegt hij. ‘Drie dollar, dus drie rijksdaalders. Hè, nu kan ik.....’ maar meer zegt Annie niet. ‘Wat kan je?’ vraagt Eddie. ‘Nee, dat zeg ik niet.’ Annie kijkt gauw in den brief, of zij heusch met 't geld kan doen, wrat ze wil. | |
[pagina 70]
| |
Ja, 't is een presentje, dat tante Johanna met Sint-Nicolaas verzonden heeft en waar ze mee kan doen, wat ze wil. En Annie is dadelijk besloten om er Kerstpresenten voor te koopen voor allemaal hier. Want zij heeft al lang gemerkt, dat 't hier wat presenten geven betreft, met Kerstmis net gaat als in Holland met Sint-Nicolaas. Straat te Pipestone.
Ze heeft al gedacht: hoe zal ik aan geld komen? Zij weet wel, dat juffrouw de Reuver geld voor haar uil Holland heeft meegebracht en aan oom heeft gegeven. Maar zij weet ook, dat dit geld bestemd is om er haar een jaar van te kleeden en haar schoolboeken te betalen, en daarom wil zij oom niet vragen om er wat van af te nemen. Wat aardig van tante Johanna om haar dit te sturen! | |
[pagina 71]
| |
Annie voelt zich heel rijk. En nu heeft zij haar geheimen net als de anderen. Want o! iedereen zit vol geheimen. in Woodstock is niet veel te krijgen. Daarom huurt oom een paard en rijtuig, en rijdt met 't heele troepje naar PipestoneGa naar voetnoot1), een grootere stad, zoowat een uur rijden ver. Daar gaat ieder op z'n eigen houtje boodschappen doen, behalve Bettie, die met tante meegaat, en Annie, die bij oom blijft. Hij moet haar helpen met de namen van sommige dingen in 't Engelsch. Den avond van 24 December is er een feestje in de school. Een ‘Kerstprogramma’ noemen ze het, omdat er een heel programma is opgemaakt van hetgeen de kinderen hebben ingestudeerd. Op het breede platvorm staat een prachtige Kerstboom. Annie, Eddie en Marietje nemen deel aan een aardig nummer. Met zes anderen moeten zij 't woord ‘Christmas’ (Kerstmis) voorstellen. Elk met een groote gekleurde letter aan een stok komen zij op 't platform. De H. gaat naast de C. staan, dan volgt de R. en de I. En zoo voort. En zoo staande achter hun letter, zingen zij samen een Kerstlied. Bettie moet iets alleen zingen. Allen zijn ze in spanning, hoe Bettie het er af zal brengen. Als zij in haar wit zijden jurkje op 't platform komt, hoort Annie om zich heen fluisteren: ‘Daar komt ons Kerstengeltje! Precies een engeltje!’ 't Is een soort van wiegeliedje, dat Bettie zingen moet, en daarom moet zij haar pop in haar arm | |
[pagina 72]
| |
heen en weer wiegen, terwijl zij zingt. 't Is doodstil in het volle lokaal, en Bettie zingt met heldere stem zonder begeleiding. Als zij weer naast haar moeder zit, zegt ze: ‘'t Was niets moeilijk, omdat ik m'n pop zoo dicht bij me had.’ Bettie zingt met heldere stem.
De juffrouw uit de hoogste klas zal iets vertellen. ‘Ik ga een legende vertellen,’ zegt ze. ‘Een legende is een heel oud verhaal, waarvan we niet weten of 't precies zoo gebeurd is, maar waar een mooie gedachte in zit. Terwijl ik bij dezen Kerstboom sta, zal ik de legende vertellen ‘Van den eersten Kerstboom.’ | |
[pagina 73]
| |
In een groot dennenbosch stond eens een klein huisje. Daar woonde een houthakker met zijn vrouw en twee kinderen, een jongen en een meisje. Het meisje heette Maria en de jongen Valentijn. Op een winterdag zat de houthakkorsfamilie aan het avondeten. 't Was niet veel bizonders, maar de kinderen hadden honger en dan smaakt het eenvoudigste avondeten lekker. De wind loeide door het bosch en gierde rondom het huisje, en de sneeuwvlokjes tikten af en toe tegen de ruiten, net als nu. ‘Tik-tik’, klonk 't wat harder, en nog eens ‘tik-tik’. ‘Dat zijn geen sneeuwvlokjes, dat is wat anders,’ zei moeder. ‘Mag ik binnenkomen?’ riep zachtjes een kinderstem. Valentijn sprong op, en Maria ook. Ze deden de deur open en.... daar stond een arm kind, en op klagenden toon zei het: ‘Ik heb zoo'n honger en ik ben zoo koud. Ik heb geen huis om naar toe te gaan.’ Valentijn deed de deur wijd open en Maria zei hartelijk: ‘Kom maar gauw binnen, wrat we hebben, zullen we met je deelen, maar.... we hebben niet veel.’ De kleine vreemdeling kwam in huis, en 't eerst liep hij naar het vuur om zijn verkleumde handjes en voetjes te warmen. Toen gaven de kinderen hem ieder wat van hun portie, en onderwijl bedachten ze, waar ze hem zouden laten slapen. Ze fluisterden even en toen zei Maria: ‘Je zult wel moe zijn, hè? Je mag vannacht in ons bed slapen, wij kunnen wel hier op de bank gaan liggen.’ ‘Ik dank God voor al de vriendelijkheid, die je mij | |
[pagina 74]
| |
betoont,’ antwoordde de kleine vreemdeling, en ging met Maria en Valentijn naar het kamertje, waar één bed stond. Maria en Valentijn gingen terug naar de woonkamer, en toen vader en moeder naar bed waren, schoven zij de houten bank dicht bij het vuur. Maar eer zij insliepen, praatten zij nog even samen. ‘Wat zal hij lekker liggen in ons warme bed,’ zei Valentijn. ‘Ja,’ zei Maria, ‘ik had er nog nooit over gedacht, hoe heerlijk 't is om elken nacht een warm bed te hebben.’ ‘Heel anders dan deze bank,’ dacht Valentijn, maar hij zei 't niet, want hij had die kleine opoffering graag over voor den armen vreemdeling. En met een gelukkig gevoel in hun hartjes sliepen hij en Maria in. Maria werd 't eerst wakker. Wat een mooie muziek hoorde zij daar. Droomde ze nog? Neen, ze deed haar oogen wijd open. 't Was nog donker, maar zij voelde Valentijn naast zich liggen op de harde bank en zij herinnerde zich alles van den vorigen avond. ‘Valentijn, word toch eens wakker... hoor eens, wat een mooie muziek ... 't komt van buiten.’ Valentijn wreef zijn oogen uit en luisterde. ‘Ja, dat klonk mooi. 't Was een zacht gezang van veel stemmen, en 't leek wel of er op harpen getokkeld werd. Even was 't stil. Toen hoorden de kinderen duidelijk de woorden: | |
[pagina 75]
| |
‘Heilig, heilig is het kind,
Dat zich in dit huis bevindt,
Liefd' en blijdschap, heil en vreê
Deelt hij aan het tweetal mee,
Dat hun deur voor hem niet sloot,
Maar hem rust en voedsel bood.’
Onder 't luisteren naar die woorden kwam er een plechtig gevoel in Maria en Valentijn, zoo'n gevoel als je kunt hebben, wanneer je een kerk binnenkomt. Toen het zingen ophield, gingen ze naar het raam om te zien, wie daar zoo mooi gezongen hadden. In het Oosten was een rose lichtstreep en in de bleeke ochtendschemering zagen zij een groep kinderen voor het huis staan. Hun kleoderen waren zoo zuiver glanzend als maanlicht, en in de hand hielden ze gouden harpen. In stille verrukking keken Maria en Valentijn naar hen, totdat zij een geritsel achter zich hoorden. Zij keerden zich om, en zagen den kleinen vreemdeling bij zich staan. Maar nu was hij geen arm kind meer; zijn kleed blonk als het goud van de harpen, en een lichtglans straalde om zijn krullend haar. Met een stem, die klonk als muziek, zei hij: ‘Ik ben het Kerstkind, dat vandaag de wereld doorgaat om overal vrede en blijdschap te brengen, aan groot en klein. Je bent zoo goed voor me geweest, hoewel je dacht, dat ik maar een arme zwerver was, en daarom zal ik je nu zegenen voor hetgeen je aan mij hebt gedaan. Ga mee naar buiten.’ Maria en Valentijn volgden hem zwijgend. Het Kerst- | |
[pagina 76]
| |
kind ging naar een dennenboom, die dicht bij 't huisje groeide, brak er een tak af, plantte dien in den grond en zei: “Deze tak zal een Kerstboom worden, die ieder jaar vrucht zal dragen voor Maria en Valentijn.” Toen hij dit gezegd had, zweefde het Kerstkind weg, gedragen door de morgennevelen, en het kinderkoor met de gouden harpen zweefde hem na. In dien eenen dag groeide de dennentak meer dan een boom in jaren groeit. En toen het avond was, Kerstavond, stond daar een Kerstboom met gouden appels en zilveren noten, en 't leek wel of de sterren van den hemel gedaald waren en zich tusschen de takken hadden neergezet. En sinds dien tijd plant het Kerstkind elk jaar Kerstboomen bij kinderen, die hun hart niet voor hem sluiten.«
Even is 't nog stil, ook nadat de juffrouw niet meer spreekt. Oud en jong is onder den indruk van deze mooie legende. Kijk! wie komt daar van achter dat gordijn te voorschijn? «Santa Claus! Santa Claus!» klinkt het van alle kanten. Gebogen door ouderdom en gebogen door den zwaren zak op zijn rug, komt Santa Claus langzaam naar voren. Hij heeft een muts op, omzoomd met wit bont, en een donkere jas aan, ook met een witten bontrand. En natuurlijk heeft hij een langen grijzen baard. Santa Claus neemt zijn zak van den rug en begint appelen rond te deelen aan de kinderen, die zich jubelend om hem verdringen. | |
[pagina 77]
| |
«Santa Claus!» roept Bettie, «hier! hier ben ik! ik wou zoo graag een kookkacheltje hebben met potjes en pannetjes, Santa!» Santa komt naar haar toe en geeft haar een grooten appel, maar hij zegt niets, want Tom is bang, dat zijn stem hem verraden zal. En dan strooit hij noten en suikergoed met milde handen, en 't is een pret van belang.
Als de kinderen van 't feestje thuis komen, hebben zij nog een gewichtig werk te doen, eer zij naar bed gaan. En dat is: hun kousen ophangen, want in den Kerstnacht gaat Santa Claus immers rond om de kousen te vullen met allerlei lekkers. De grooteren vinden 't eigenlijk wel prettig, dat Bettie nog zoo aan Santa gelooft! want nu kunnen zij zelf hun kousen ook ophangen. Ieder brengt een schoone kous, spelt er een papiertje met zijn naam op en hangt die bij den schoorsteen op. Een grappig gezicht vindt Annie 't: die vijf slappe kousen! Hoe ze er morgen wel zullen uitzien? Kerstmorgen, als 't nog donker is, sluipt er een kleine witte gedaante de trap af, zacht tastend haar weg naar den schoorsteen in de zitkamer, en voelt naar de kleinste kous. O! wat is die kous vol! Met haar buit in den arm, gaat Bettie weer zachtjes naar boven. Zij trekt 't gordijn een eindje open. De maan schijnt nog. En in 't licht van de maan kijkt zij, wat er in de kous zit: appeltjes, een zakje met suikergoed, hazelnoten en.... een blikken dekseltje. 't Lijkt wel een | |
[pagina 78]
| |
dekseltje van een pannetje. Zou dat?.... zou dat beteekenen, dat Santa Claus beneden een kookkacheltje heeft neergezet? Ze heeft alleen maar naar de kous gevoeld. Hu! wat wordt ze koud! Zij pakt alles maar weer in de kous, en gaat er mee naar bed. En als Marietje wakker wordt, moet zij dadelijk lachen, want daar ligt Bettie teEn hangt die by den schoorsteen op.
slapen met de volle kous in haar armen of 't een dierbare pop is. Dien avond zijn ze allen gevraagd bij een vriendin van tante. 't Is een Duitsche, en zij heet mevrouw Müller. «Of ieder z'n presentjes bij haar wil brengen, dan zal zij ze bij den Kerstboom leggen,» is de boodschap van mevrouw Müller. | |
[pagina 79]
| |
Er worden dien middag dus heel wat stapjes gedaan naar 't huis van mevrouw Müller, want ieder wil z'n presentjes zelf er heen brengen. Bij mevrouw Müller wordt het Kerstfeest echt op z'n Duitsch gevierd. Eerst staan ze allen in een donkere kamer te wachten, tot mevrouw een gordijn open schuift, en zij den kleinen Kerstboom zien, mooi versierd en helder verlicht. Rondom den boom staan tafeltjes met presenten. Ze zingen: «Stille nacht, heilige nacht,» en Annie vindt 't heerlijk, omdat dit in Holland ook meestal bij een Kerstboom gezongen wordt. Mevrouw Müller leest over 't Kerstfeest iets voor, dat de kinderen goed begrijpen kunnen. Haar eigen kindje nog wel niet, want dat is nog maar tien maanden. Dat zit in zijn wieg al maar aardige geluidjes te maken en met groote bewonderende oogen te kijken naar al die lichtjes. En juist dat kindje vindt Annie zoo mooi bij dien Kerstboom. Zij moet aldoor naar hem kijken, en toch leidt het haar niet af - nee, 't is of zij door dat kindje nog beter kan denken aan het Kindeke in de kribbe. Een warm, blij gevoel komt er in Annie's hart, als zij denkt aan het Kindeke van Bethlehem, dat uit liefde voor menschen en kinderen den lichten hemel verliet, en op deze donkere aarde kwam om zondaren zalig te maken. Als Annie dien avond naar huis gaat, dan weet zij wel, welke Kerstfeestviering zij 't mooist heeft gevonden. Dat feest in de school was prettig, maar Annie voelt toch, dat de stilte en de wijding van den Kerstboom bij me- | |
[pagina 80]
| |
vrouw Müller meer paste bij het ernstige Kerstfeest, dan al die drukte met Santa Claus. |
|