Een Hollandsch meisje in Amerika
(1914)–Aletta Hoog– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
V. Veel dat nieuw is.‘Ennie, Ennie.’ Heel zacht wordt 't gezegd dicht bij Annie's oor. En als zij haar oogen open doet, ziet zij Bettie in haar nachtjaponnetje staan, en met haar blonde krullen nog‘'k Ben gauw even komen kijken.’
verward om haar hoofdje. Zoo behoeft zij zich niet lang te bedenken, wáár zij is. ‘'k Ben gauw even komen kijken, of je van nacht niet stilletjes naar 't ouwe land terug bent gegaan,’ zegt Bettie. ‘In m'n droom misschien wel, maar anders zou 't niet best gaan in één nacht,’ antwoordt Annie lachend. ‘Nu ga ik me gauw aankleeden en dat moet jij ook doen.’ En weg trippelt Bettie. Als Annie het gordijn heeft opgetrokken, geniet zij dadelijk van 't ruime uitzicht. De grauwe lucht en de wind van gisteren zijn weg - 't is een heldere dag, en zonnegoudglans ligt over | |
[pagina 44]
| |
't wijde landschap. Geen nevel is er aan den horizon, tot in de verste verte is alles duidelijk te zien - dat komt van de ijle, droge lucht, die hier is. Annie is nog niet klaar, als Bettie er al weer is. ‘Vandaag is 't Zaterdag, heerlijk!’ zegt ze. ‘Waarom is Zaterdag heerlijk?’ ‘Omdat we dan heelemaal geen school hebben.’ ‘Nooit Zaterdags?’ ‘Nee nooit.’ ‘Zaterdag is een vrije dag door heel Amerika,’ roept Marietje van uit de andere kamer, waar zij 't gesprek hooren kan, want ook deze kamers zijn niet door een deur, maar met een gordijn van elkaar gescheiden. ‘En ga jij dan al school?’ vraagt Annie aan Bettie. ‘Natúúrlijk!’ zegt het kleine ding en richt zich zoo hoog op als ze kan. ‘Ik ben immers al vijf.’ Annie vertelt, dat in de steden van Holland de kinderen niet voor hun zesde jaar naar school gaan, en dat ze daar Woensdag- en Zaterdagmiddag vrij hebben. ‘O, maar wij leeren Woensdagmiddag wel,’ roept Marietje weer. ‘Ga jij Maandag ook naar school?’ vraagt Eddie aan 't ontbijt. Annie kijkt haar oom aan. ‘Ja,’ zegt oom, ‘ik zou maar gaan, als ik jou was. Misschien ben je met sommige vakken wel verder clan de kinderen hier, maar je moet toch leeren alles in 't Engelsch te doen, en voor je Engelsch is 't in elk geval goed. Je gaat Maandag maar mee, vertelt, hoe je heet | |
[pagina 45]
| |
en waar je vandaan komt, en clan zal de onderwijzeres je wel plaatsen.’ Oom heeft dus niets van te voren met de onderwijzeres afgesproken? Veel omslag van een nieuwe leerling schijnen ze hier dus niet te maken! ‘O kijk! wilde eenden!’ roept Tom opeens. En allemaal staan ze op, om naar een grooten zwerm wilde eenden te kijken, die van 't Noorden komen aanvliegen en Zuidwaarts trekken. ‘Dat is een bewijs, dat we spoedig kou krijgen,’ zegt oom. Even daarna zien ze een vlucht prairieGa naar voetnoot1)-duiven. ‘Wat is dat eigenlijk “prairie”?’ vraagt Annie. ‘Prairie is land, dat nog niet ontgonnen is, en waar lang, grof gras op groeit. Op sommige plaatsen is 't gras wel zoo hoog, dat een jongen er in staan kan, zonder dat je hem ziet.’ ‘'s Zomers gaan we wel eens wandelingen maken naar de prairie, en dan nemen we ons eten mee,’ vertelt Marietje. Na 't ontbijt zegt Bettie: ‘Ennie, maak gauw voort met je werk, dan zal ik je alles en alles laten kijken.’ ‘Werk? ik heb geen werk,’ zegt Annie. ‘We hebben hier allemaal werk,’ zegt Tom en gaat met zijn vader de deur uit. Tom heeft vandaag een erg oud pak aan, vindt Annie. En gisteren zag hij er zoo keurig uit. | |
[pagina 46]
| |
En nu wordt 't Annie duidelijk, dat het vanzelf spreekt, dat zij met Marietje het ontbijt afwascht, dan haar bed opmaakt en verder haar kamer in orde brengt. Tante heeft ook heel geen hulp van een dienstmeisje of werkster; die zijn hier haast niet te krijgen en erg duur. En tante moet brood bakken en pie's maken voor Zondag, en allerlei koken. Eindelijk zijn ze zoover, dat Bettie haar ‘alles en alles’ kan wijzen. Eddie en Marietje gaan ook mee, en Jip, 't Puck-hondje, loopt al vooruit. Een eind achter 't huis is een groot houten gebouw, waar oom z'n naam met reuzenletters op staat. ‘Wat is dat?’ vraagt Annie. ‘Dat is vader z'n kolenloods, en daar bij dat raam en die deur is zijn kantoor.’ Dat oom steenkolenhandelaar is, wist Annie wel. Maar niet, dat hij er nog van allerlei bij is, echt op z'n Amerikaansch. Hij handelt ook in landbouwwerktuigen, en Annie ziet in de loods een dorschmachine staan. Dan handelt hij ook in vee, dat hij opkoopt van de boeren, en dan weer verkoopt en met den trein verder zendt. Daarvoor is een groote bewaarplaats, een overdekte ruimte, die aan één kant open is. ‘Waar is Tom?’ vraagt Annie. ‘O, die werkt Zaterdags aan den graan-elevator, en dan verdient hij een halven dollar,’ zegt Eddie. ‘Willen we daar eerst even kijken?’ Een halve dollar? Annie herleidt 't gauw in Hollandsch geld. Een dollar is een rijksdaalder, dus f 1.25. Verdient | |
[pagina 47]
| |
Tom dat al op één dag? Annie is benieuwd om te zien, wat hij doet. Ze gaan weer denzelfden wreg als gisteren. Wat een klein stadje is Woodstock toch eigenlijk! niet veel meer dan een paar straten. In Holland zou je 't zeker een dorp noemen, maar hier is alles ‘stad’. Vlak bij het station, aan de rails, daar is de graanelevator. Juist komt er een boer met paard en wagen vol gedorscht graan. De wagen wordt op een reuzen-weegschaal gereden, en het paard afgespannen. Nu wordt de wagen gewogen. Dan rijdt het paard den wagen weer van de weegschaal af, en het graan wordt gestort in een reuzen bak. Als de leege wagen gewogen is, en 't gewicht afgetrokken van het eerste gewicht, dan weten ze, hoeveel graan de boer heeft gebracht. Annie heeft er met belangstelling naar gekeken, terwijl oom dat werk met den boer deed. ‘O kijk, daar heb je Tom! Maar wat heeft hij zwarte handen!’ Geen wonder ook! Tom is vandaag stoker. 't Is zijn werk het vuur te stoken in de groote machine. Want aan dien reuzenbak, waar het graan in ging, zitten drijfriemen, en die worden in beweging gebracht door stoom. Zoo wordt de bak omhoog geheven, 't graan in een soort trechter gestort, en die trechter gooit het weer in den leegen graanwagon, die klaar staat op de rails. ‘Vindt je 't geen vuil werk?’ vraagt Annie aan Tom. ‘Wat? vuil? Daar is toch water om me te wasschen,’ is 't leuke antwoord. | |
[pagina 48]
| |
‘Ga je nu mee naar mijn kippen,’ zegt Eddie, ‘die zijn achter op onze yard.’Ga naar voetnoot1) ‘Wat is de yard?’ ‘Al de grond, die bij ons huis hoort.’ ‘Wat hebben jullie veel grond.’ ‘Ja, de grond is hier niet duur,’ zegt Eddie wijs. ‘Kijk, dat groote stuk is moestuin, daar werken we 's zomers in. Dezen zomer hadden wij er ook maïs in, 't stond zóó hoog, wel twee voet boven Papa z'n hoofd.’ ‘En ik heb een heeleboel korrels bewaard om met Kerstmis te vergulden,’ vertelt Marietje. ‘Zou je denken, dat ik een stukje grond voor m'n eigen kon krijgen? Ik heb bloemenzaad en wat bollen uit Holland meegebrachte.’ ‘O stellig.’ ‘Gaan er dan Hollandsche bloemen op groeien?’ vraagt Bettie. ‘Zeker.’ Bettie klapt in de handen.‘Mooie Hollandsche bloemen! Fijn!’ Ze staan bij de kippen. 't Zijn maar ruwe hokken, door oom en de jongens zelf getimmerd. Maar wat een kippen! ‘Hoeveel zijn er wel?’ ‘Met die jongkies mee zes en zeventig; 'k heb er van den zomer twee en dertig kuikens bij gekregen,’ zegt Eddie. | |
[pagina 49]
| |
‘Zorg jij er voor?’ ‘Ja, dat zijn mijn zaken,’ zegt Eddie gewichtig. ‘Vandaag moet ik de loop aan den Noordkant dicht maken met stroo en oude lappen, want als je 's winters niet zorgt voor een warm hok, clan krijg je in 't voorjaar geen eieren.’ 'k Heb er van den zomer twee en dertig kuikens....
‘Wat doe je met de eieren?’ ‘Verkoopen natuurlijk. Thuis heb ik een boek, waar ik alles in opschrijf: hoeveel ik aan voer uitgeef en hoeveel ik voor de eieren krijg, en dan kan ik zien of m'n zaken vooruit gaan. Ik heb al zes dollar op de Bank, on van den zomer heb ik m'n eigen bovenkleeren betaald.’ | |
[pagina 50]
| |
Er is iets van bewondering in Annie's blik, als zij naar Eddie kijkt, die nog een jaar jonger is clan zij, en 't al zóó ver gebracht heeft in de wereld. ‘Ik heb al vier dollar op de Bank,’ zegt Marietje, ‘en Bettie drie. Als we wat van Grootma uit Holland krijgen, dan brengen we 't altijd naar de Bank, want we sparen op voor een pony.’ ‘Een echte pony?’ ‘Ja natuurlijk, clan gaan we leeren paard rijden.’ ‘En waar stal je 'm dan?’ >‘Wel bij de koe, daar is nog best plaats, ga maar mee.’ En nu brengen ze Annie in een kleinen houten stal, waar een koe staat. ‘Ook al van jullie?’ ‘Van vader en moeder. Vader melkt 'm, en ik breng de melk weg,’ zegt Marietje, ‘want er is bijna altijd melk genoeg om nog wat te verkoopen.’ Nu kijkt Annie met verwondering naar Marietje. Marietje ziet er heelemaal uit als een jongejuffertje, en brengt zij toch zelf melk rond? ‘Dan ben je een melkboerin,’ zegt Annie. Maar Marietje voelt niet, wat Annie daar eigenlijk mee zeggen wil. En Annie denkt: maar ik doe 't nooit! Verbeeld je! melk rondbrengen! dat is boerinnewerk! Wat zouden Mien en Jo Versteeg, haar Hollandsche schoolvriendinnen, dàt ‘gek’ vinden! wat zouden ze dáár om proesten! - Al is 't Eddie met z'n kippenfokkerij vooral om geld verdienen te doen, toch heeft hij echt ‘hart’ voor zijn | |
[pagina 51]
| |
diertjes. Dat merkt Annie 's middags, als zij Eddie bij een van de hokken vindt staan huilen. Hij wil 't eerst wel niet weten, maar Annie heeft het tòch gezien. ‘Wat heb je?’ ‘Niks.’ ‘Jawel, je huilde.’ Maar Annie heeft 't tòch gezien.
‘Daar is er weer een an gegaan.’ ‘Wie? hoe?’ ‘Een haantje, voor 't eten morgen middag. Moeder heeft 'm gehaald. Ik weet wel, dat ik ze niet allemaal houden kan, maar 't is toch zoo lam, als je 'm zoo heb zien rond loopen en zoo lang eten heb gegeven.’ Ja, daar kan Annie voor voelen. ‘'k Eet er niets van, morgen,’ zegt ze. ‘Och, dat helpt 'm niet meer,’ is 't nuchtere antwoord. Als Annie Zondag ochtend wakker wordt, denkt zij eerst, dat ze een gat in den dag heeft geslapen. Want ze ruikt al baklucht. Zou 't al zóó laat zijn, dat tante voor 't middageten bezig is? Nee, 't is pas half acht. | |
[pagina 52]
| |
Marietje geeft uitleg van achter 't gordijn. Ruik je de pannekoeken? Lekker hè? Die krijgen we altijd Zondags aan 't ontbijt. Pannekoeken aan 't ontbijt? Maar 't smaakt Annie toch best: zoo'n knappende pannekoek met doorschijnende stroop er op. Kerk van Woodstock.
‘Dat hebben we gedaan, zoolang als we getrouwd zijn: Zondags ontbeten met pannekoeken, hè moeder?’ zegt oom. En daarna doet het jonge volkje zich te goed aan noten en eigengemaakte candyGa naar voetnoot1). Maar daar vindt Annie niet veel aan, 't is net een hapje bruine suiker. Hu! wat is 't koud vandaag! Gisteren leek 't nog wel | |
[pagina 53]
| |
zomer, en nu is er een snerpende wind. ‘Ja, zoo zijn de plotselinge overgangen van ons Amerikaansche vastelandsklimaat,’ zegt oom. Tante heeft 't druk met wintergoed krijgen, want in dunne mantels en jassen kunnen ze niet uit. Annie geniet van het warme donkerbruine mantelpakje, dat zij metSchool van Woodstock.
juffrouw de Reuver in New York heeft gekocht. Allemaal gaan zij naar de kerk. En Bettie is er nog lang de jongste niet. Want in het gangpad op de looper, die daar ligt, staan zelfs een paar kindenvagens met een slapend kleintje er in. Ja, zoo moeten de moeders in Woodstock wel doen, omdat zij geen dienstmeisje hebben, dat thuis op de kinderen past. Wordt er een kleintje wat | |
[pagina 54]
| |
rumoerig, dan staat Mama op, en rijdt het wagentje even heen en weer, of zacht de kerk uit. En niemand, die er naar kijkt, behalve Annie, voor wie dit ongewoon is. 't Is wel héél klein, maar echt gezellig: dat Protestantsche kerkje van Woodstock. De school, die is heel wat grooter. Dat ziet Annie Maandag. Daar gaan dan ook alle kinderen op, van Woodstock en den omtrek. Als de school begint, luidt een van de onderwijzeressen de bel, die boven op de school is. Annie wordt heel vriendelijk ontvangen, en door niemand ‘aangegaapt’, zooals dat in Holland wel eens gebeurt met een vreemdelingetje. Haar naam alleen vindt de onderwijzeres wat moeilijk, en Annie moet dien opschrijven. En clan spreekt de juffrouw het uit als: ‘Ennie vèn der Werf.’ Om eerst wat meer Engelsch te leeren, zal Annie toehoorster zijn in Eddie's klas. |