Een Hollandsch meisje in Amerika
(1914)–Aletta Hoog– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
‘Waar gaan jullie heen?’ vraagt Frank, hijgend van 't harde loopen. ‘Naar 't station om vader te halen,’ antwoordt Tom. ‘En ons nichtje uit Holland,’ vult Marietje aan. ‘Uit Holland? uit 't ouwe land?’ vraagt Frank, voor‘Hallo! hallo! wacht een oogenblik!’
wien, als een echten Amerikaan, heel Europa, maar vooral Holland ‘'t ouwe land’ is. ‘Ze is de groote zee overgekomen, en ze brengt presentjes mee van mijn Hollandsche Grootma,’ zegt de vijfjarige Bettie. ‘Vader is drie dagen geleden naar Sint Paul gegaan, hij | |
[pagina 34]
| |
had daar zaken te doen,’ legt Tom nader uit, ‘en toen heeft hij haar daar opgepikt.’ ‘Hoe oud is ze en hoe heet ze?’ vraagt Frank. Frank krijgt over Annie alles te hooren, wat het viertal van haar weet, terwijl zij door de stille straten van het stadje WoodstockGa naar voetnoot1) loopen. Zoo komen zij aan een houten gebouw, dat een Hollandsch kind zeker eerder voor een schuur dan voor een station zou hebben aangezien, maar dat toch heusch een depotGa naar voetnoot2), een Amerikaansch station, is. Zoo'n groote gebeurtenis als de aankomst van een meisje uit ‘'t ouwe land’ wil Frank graag meemaken. Hij blijft op een kleinen afstand toekijken. Daar klinkt de bel, die bovenop elke Amerikaansche locomotief te vinden is, en het reuzengevaarte stopt heel even om twee reizigers uit te laten stappen. Koffers worden uit den goederenwagen gegooid, een schelle fluit, de bel tjingelt.... en voort gaat de trein weer. ‘Pappa! lieve Pappa!’ roept Bettie, haar armpjes uitstrekkend naar haar langen vader. 't Is of Papa maanden weg is geweest, zoo wordt hij begroet en omhelsd door zijn viertal. En Annie staat even opzij... vergeten. Maar dan komt zij aan de beurt. ‘Je Hollandsche nichtje - mijn kinderen,’ zoo worden ze aan elkaar voorgesteld. Tom, Eddie en Marietje drukken Annie stevig de hand en spreken haar naam uit als ‘Ennie’. Bettie heft dadelijk | |
[pagina 35]
| |
haar blond krulkopje òp, om gekust te worden. Annie doet het graag. ‘Straks kunnen we die koffers wel halen met den wagen,’ zegt Papa tot zijn oudste, ‘laten we maar eerst naar huis gaan.’ Tom, Eddie en Marietje gaan voorop loopen, want hetStraat te Woodstock.
houten trottoir is niet breed genoeg om met je zessen naast elkaar te loopen. Annie heeft zich Tom en Eddie voorgesteld als een span jongens, die niet veel verschilden in grootte. Maar ze ziet nu, dat 't heel anders is. Tom is bizonder groot en forsch voor zijn leeftijd, en Eddie is juist klein en tenger. Marietje is een kort dikkertje. | |
[pagina 36]
| |
‘Is de straat opgebroken?’ vraagt Annie aan haar oom, wijzend op het breede middengedeelte, dat een ongelijke aarden weg is. ‘Dat is een echt Hollandsche vraag,’ antwoordt oom Frans lachend. ‘Welnee, zoo ziet 't er hier altijd uit, dat is de rijweg, en iedereen loopt op deze zoogenaamde zij-paden langs de huizen. Die nette gelijke Hollandsche straten kennen we hier in 't verre Westen niet.’ De houten huizen met stijve voorgevels geven iets kaals en ongezelligs aan de hoofdstraat, waar zij nu loopen. Annie denkt opeens aan een straat in IJmuiden, waar zij ook eens op een winderigen najaarsdag is geweest. Bettie, die tusschen Papa en Annie in loopt, heeft Annie eens goed opgenomen en bij zichzelf uitgemaakt ‘dat ze lief is’. En als zij zoover is, steekt zij haar handje in die van Annie. En dat kleine, warme handje, dat zich zoo vertrouwelijk in de hare legt, neemt voor Annie iets weg van 't koude en ongezellige in die vreemde stad. Zij is blij, dat oom niet in zoo'n straat woont, maar buiten het eigenlijke stadje aan een weg, waar de huizen verder van elkaar staan, met een grasveld er omheen. Veel hoornen zijn er niet, maar er is toch een klein boschje op zij van het huis. Dat ziet ze nog even, eer tante Lize de deur open doet. ‘Dag Annie, hoe gaat 't?’ Tante zegt 't niet onhartelijk, en geeft haar een zoen. En toch is die eerste ontmoeting met tante een teleurstelling voor Annie. Iets anders heeft ze verwacht, aan iets warmers had zij behoefte. | |
[pagina 37]
| |
Die kleine Bettie is éénig op dat oogenblik! ‘Mamma, ze is lief, ik wreet 't’, zegt ze met de zekerheid van een belangrijke ontdekking gedaan te hebben. ‘Zoo kleintje, wéét jij dat?’ En allen lachen. Tante heeft het eten klaar. Annie volgt de anderen naar een soort keuken-kamer. Er staat een kookkachel en er zijn rondom langs den muur planken met borden en schalen, en Annie moet vooral kijken naar de kannetjes en kopjes, die aan hun oortje hangen aan haakjes onder die planken. Zoo iets heeft zij nog nooit gezien. Verder lijkt 't meer op een kamer, met dat karpet, die eettafel en die stoelen er omheen. ‘Dit is onze pentrie,’ zegt oom. ‘Je spelt 't p.a.n.t.r.y.,’ deelt Eddie mee. Zoo vreemd als de naam van die keuken-eetkamer, zoo vreemd is ook het eten voor Annie. Naar Hollandsche groente kijkt zij tevergeefs uit. En voor vleesch hebben ze gebraden eenden, door Tom geschoten. ‘Gaat Tom al op de jacht?’ ‘Ja, de jacht is hier vrij,’ zegt oom, ‘wie met een geweer kan omgaan, kan gaan jagen.‘ Bij die eenden eten ze aardappels met veel ingemaakt zuur erbij, ‘pikkels’ noemen zij 't. En dan komt er toe: een gebak, dat ze ‘paie of pij’ noemen. ‘Je spelt 't ‘p.i.e.’, zegt Eddie weer. ‘Laat ze 't nu maar eerst proeven,’ zegt tante, ‘eerst leeren eten en dan leeren schrijven.’ ‘'t Lijkt een beetje op Hollandsche zandtaart,’ zegt | |
[pagina 38]
| |
Annie, als zij de pie geproefd heeft, die bestaat uit een knappende onder- en bovenkorst met stukjes appelen er tusschen. Annie kan wel merken, dat zij in een half Hollandsch, half Amerikaansch gezin is gekomen. Oom en tante praten meest Hollandsch met elkaar, maar de kinderen Engelsch. Toch kennen de kinderen een beetje Hollandsch, en dat is gemakkelijk voor Annie, want als zij clan een woord niet in 't Engelsch weet, zegt zij 't maar in 't Hollandsch. Na het eten gaan oom en de jongens haar koffers halen. Marietje helpt haar moeder om schalen en borden in elkaar te zetten, en gaat dan zeepsop maken om af te wasschen in een soort werkkeukentje, dat naast de pantry is. Zelfs Bettie hehpt mee afdrogen. ‘Zal ik ook helpen?’ vraagt Annie. En nu krijgt zij niet het Hollandsche antwoord van: ‘Och nee, jij hoeft nog niet, zoo'n eerste dag,’ maar kort en echt Amerikaansch zegt tante: ‘natuurlijk’. Zoo merkt Annie al dadelijk, dat zij in 't land is, waar iedereen werkt. Met haar vieren zijn ze vlug klaar. Meteen wordt de tafel weer gedekt, en een servet over alles heen gelegd. Dat is voor 't avondeten, dat ook weer warm zal zijn. ‘Nu 't huis laten zien,’ zegt Bettie. Tante schuift een gordijn opzij, en nu zijn ze in de zitkamer. Een orgel, een paar kleine tafeltjes met snuisterijen, veel schommelstoelen en een groote vulkachel maken, dat het er daar wel gezellig uitziet. Dan is er beneden ook nog de slaapkamer van oom en tante. Boven zijn drie kamers: één voor de jongens, | |
[pagina t.o 39]
| |
A. Hoog, Hollansach meisje
Oom legt zijn hand op haar schouder. Meppel, H. ten Brink. | |
[pagina 39]
| |
één voor Marietje en Bettie, en ‘hier heeft de dominee geslapen, toen hij bij ons in de kost was, maar nu nemen we nooit meer een dominee in de kost, want nu hebben we jou.’ babbelt Bettie. Annie kijkt haar kamer eens rond. Los liggen de dekens over 't bed, en daarover ligt een donker-gekleurd kleed, zoodat het bed meer op een rustbank lijkt. Annie is nu al lang genoeg in Amerika om te weten, dat dit de Amerikaansche manier is van bedden opmaken. Voor 't raam staat een tafelje met een schommelstoel. ‘O! wat een heerlijk ruim uitzicht heb je hier!’ Annie houdt opeens van haar kamer om dat uitzicht. Over glooiende velden, met hier en daar een boom of een huisje, zie je ver, héél ver. Wat zal zij daar rustig kunnen zitten. Maar van rustig zitten komt nù niets in. Oom en de jongens hebben haar koffers boven gebracht. En al gaan oom en tante en Tom weg, Marietje, Bettie en Eddie zijn niet weg te krijgen, eer het pak van Grootma uit Holland uit den grooten koffer is opgediept. Dan gaat 't in triomf naar beneden, en het pak wordt open gemaakt. Bettie is zoo opgewonden, dat zij 't eerste presentje, dat zij in handen krijgt, laat vallen. 't Is een doos met mooie groote kralen, die over den grond rollen. Om ze niet stuk te trappen, moeten die nu eerst één voor één worden opgeraapt. Wat een geduldwerk, als je brandt van nieuwsgierigheid om te weten, wat er verder in 't pak zit! Bettie's verrukking stijgt ten top, als zij een poppen- | |
[pagina 40]
| |
schooltasch met kleine schriftjes er in, een pannekoekspannetje en een vuurvast schoteltje voor 't poppenservies krijgt Voor Marietje is er een naaidoosje met alles er in. Voor Tom een zakportefeuille, precies zoo een als vader krijgt. ‘Goed voor zoo'n zakenman,’ zegt vader. ....en het pak wordt open gemaakt.
Ja, Tom is al een ‘zakenman’, en Eddie begint ook al - hoe, dat zal Annie later wel hooren. Eddie is heel blij met een electrische zaklantaarn en een stempel, waarmee hij ‘Eddie Timmer’ zet op alle stukjes papier, die hij onder zijn bereik krijgt. Dan zijn er nog zakdoeken, die Grootma zelf genaaid heeft, en een paar dingen voor tante. | |
[pagina 41]
| |
En dan al die figuren van chocola: letters, een poes, een hond, een olifantje en een ezeltje.... nee, zoo iets hebben de kinderen nog nóóit gezien. Ze kennen alleen stukken chocola, en zij luisteren met verbazing, als Annie vertelt, dat de winkels in Holland heele tafels vol hebben van zulk lekkers, als 't tegen Sint Nicolaas gaat. De stille Marietje komt onder den indruk van al die presenten. Zij gaat naar Annie toe, en zegt fluisterend: ‘Grootma moet wel heel rijk zijn om ons zooveel moois te kunnen geven.’ ‘Dat geloof ik toch niet’, zegt Annie lachend. Voor Marietje is Holland op dat oogenblik een land vol van heerlijkheden. Eddie vraagt om één van de zakdoeken. ‘Ze zijn voor de meisjes, er staat een “M.” en een “B.” op,’ zegt zijn moeder. ‘Ja, maar ik wou er toch zoo graag één; die met “B.” kan best, ik heet toch ook Bernard.’ ‘Nu, goed dan.’ Annie vindt het vreemd, dat hij dáár nu zooveel om geeft. Maar zij weet nog niet, wat zij later merken zal, dat Eddie er zoo op gesteld is, omdat Grootma ze zelf genaaid heeft, en dat ‘Grootma in Holland’ een groote plaats inneemt in Eddie's hart. Zijn grootste wensch is: om eenmaal naar Holland te gaan, naar Grootma.
Dien avond ligt Annie langen tijd wakker. Als zij zich de wereldkaart voorstelt en er aan denkt, dat zij nu | |
[pagina 42]
| |
zoowat midden in dat groote Noord Amerika is, dan lijkt haar dit o zoo wonderlijk! In 't verre Westen; heel ver van 't kleine Holland, heel ver van moeders graf. Wat een vreeselijk verlangen naar moeder komt er nu in haar! Zóó ver van moeder af! Maar dan komt de gedachte: eigenlijk is moeder dáár toch niet, moeder is in den hemel. En de hemel, is die nu verder van haar af dan in Holland? Annie moet zelfs even glimlachen door haar tranen heen, om die gedachte. Welnee, natuurlijk immers niet. Zou moeder weten, dat zij nu hier was bij oom Frans? Tante Johanna gelooft, dat de Heer aan moeder zal zeggen, wat Hij goed vindt, dat zij weet èn wat haar gelukkig maakt. Zóó gaat Annie aan den Heer denken. Die is immers héél dicht bij haar, altijd en overal.... ‘Uw bewaarder zal niet sluimeren’.... Den 121en Psalm heeft zij op de boot van buiten geleerd, omdat tante Johanna dien heeft voorgelezen dien laatsten avond in Holland. ‘De Heer is uw bewaarder, de Heer is uw schaduw aan uw rechterhand. - De Heer zal u bewaren van alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren.’ Zachtjes zegt zij 't bij zichzelf. Die woorden geven haar een gevoel van rust en van troost. Nu kan zij gaan slapen. |
|