| |
| |
| |
| |
Achtste Hoofdstuk.
Sint Nicolaas.
‘Mag ik mee?’ vroeg Louki Sint Nicolaas-middag, toen zij bemerkte dat Mina een boodschap zou gaan doen.
‘Jawel, doe maar gauw je mantel aan.’
Louki was blij met deze afwisseling, want de middag viel haar lang. De jongens en oom Jo waren weer akelig geheimzinnig, zelfs Mama en tante Dora hadden geheimen, haar poppen verveelden haar en zij verlangde naar den avond en naar nieuw speelgoed.
‘Toe, laten we hier even kijken,’ zei Louki en zij bleef stilstaan voor een kleinen speelgoedwinkel.
| |
| |
‘Neen wij hebben geen tijd,’ antwoordde Mina. Maar het zien van een vriendin, die voorbij kwam en haar aansprak, scheen Mina tot andere gedachten te brengen, en zoo had Louki gelegenheid het speelgoed te bekijken.
Vlak tegen de ruiten, met hun ellebogen geleund op het kozijn, stonden twee jongens en haalden ook hun hart op aan het zien van al dat mooie speelgoed. De eene was iets grooter dan Louki, maar de andere was kleiner, zoodat Louki achter hem staande, toch goed zien kon. De jongens zagen er arm uit, maar niet slordig. De oudste had een grijze, verkleurde blouse aan. Op de rechter-mouw was een lap genaaid, die liet zien hoe de blouse eens geweest was. De kleinste droeg een donker-blauw pakje, hier en daar gestopt met zwarte wol. Zij hadden hun roode bouffantes over hun petten gebonden, om hun ooren te beschutten tegen den scherpen wind.
‘Ik vraag dàt van Sinterklaas,’ zei het kleinste jongetje, wijzend naar een grooten elastieken bal in een gekleurd net.
‘Maar dat kost vijftig centen,’ zei zijn ouder broertje op een toon, die bewees dat voor hem vijftig cents een groote som was. ‘Je moet
| |
| |
denken Sinterklaas heeft zooveel te geven.’
‘Nou dàt dan maar,’ zei de kleine jongen met een zucht van den begeerden bal naar een doos vol vergulde en verzilverde knikkers kijkend. ‘Hoeveel kost dat?’
‘Tien centen’ antwoordde de oudste. ‘En ik zal die kleurdoos vragen, die kost vijf en twintig centen.’
Louki keek niet meer naar het speelgoed, maar luisterde naar het gesprek van de jongetjes.
‘Hoe heet je?’
Verwonderd zagen de jongens om en Louki moest haar vraag herhalen vóór zij antwoord kreeg.
‘Ik heet Dirk en hij heet Huib,’ antwoordde de oudste.
‘Ja maar, je achternaam en waar woon je?’
‘Van de Velden en we wonen Damsteeg 8.’
‘Kom Louki ga gauw mee,’ zei Mina naar Louki omziende. En Louki verdween met Mina om den hoek van de straat, nagekeken door de twee jongens, die maar niet begrepen waarom die jongejuffrouw weten wilde, waar zij woonden en hoe zij heetten.
***
't Is Sint Nicolaas avond zes uur. Papa, oom
| |
| |
Jo en de jongens zijn weer heel geheimzinnig en schijnen het boven erg druk te hebben, want telkens worden er deuren open en dicht gedaan en wordt er heen en weer geloopen. Frits en Johnny spelen op de kinderkamer en Louki heeft moeten kiezen: tot half zeven op de kinderkamer blijven òf heel stil in de suite zijn, waar de lamp is neergedraaid, omdat Mama en tante Dora een dutje doen.
‘Je mag niet in de gang loopen,’ heeft Wim gezegd. Louki heeft gekozen om beneden te blijven. De beste manier om stil te wezen, vindt zij: liggen denken. Daarom heeft zij zich uitgestrekt in de blauwe baliemand, die Mina heeft klaar gezet, om er al de papieren van de Sint Nicolaas-pakjes in te gooien. Haar handen gekruist onder het zwarte loshangende haar, leunt zij met het hoofdje op den harden rand van de baliemand; haar lange beenen steken een heel eind buiten de mand.
‘Kinderen kiezen soms een eigenaardige houding om uit te rusten,’ fluistert Mama tante Dora toe.
Louki bemerkt niet dat Mama en tante Dora naar haar kijken. Zij tuurt naar het plafond, waarop de vlammen uit de open haard grillige licht-plekjes tooveren.
| |
| |
Zal van avond haar wensch vervuld worden? Zal zij heusch een pop krijgen, zóó groot dat die in de verte net een echt klein kindje lijkt? zóó groot dat die kleertjes zal kunnen dragen, welke Frits aan had, toen hij een jaar oud was? Bella heeft zoo'n groote pop, die ze met moeite dragen kan. Maanden lang heeft Louki verlangd om er ook zoo een te hebben, er over gepraat en ... er om gebeden. Ja, ze schaamt er zich een beetje over, want zij weet niet zeker of het wel goed is om zoo iets te bidden. Maar zij heeft het toch gedaan en iederen avond gevraagd: ‘Lieve Heer, maak dat ik op Sint Nicolaas een groote pop krijg?’ Over een uurtje zal zij weten of haar wensch vervuld en haar gebedje verhoord is, en daar is zij erg nieuwsgierig naar.
‘'t Is half zeven,’ roept Wim, terwijl hij de deur open doet voor Frits en Johnny. Mama draait de lamp op, Louki springt uit de baliemand en al de anderen komen binnen. Geer is gewapend met een groote schaar en Wim met een zakmes. ‘Om de touwtjes los te snijden,’ roept Wim zijn mes zwaaiend.
Daar houdt een rijtuig voor het huis stil en er wordt hard gebeld.
‘Sint Nicolaas,’ fluistert oom Jo op geheim- | |
| |
zinnigen toon. In een halven kring geschaard wachten allen. De deur gaat open. Het hoofd even neigend in antwoord op de buiging der ouderen, komt Sint Nicolaas statig de kamer binnen. De grijze baard golft neer op den purperen met bont omzoomden mantel, en de puntige bisschopsmijter maakt den grooten man nog indrukwekkender.
‘Look Santa Claus!’ roept Johnny, die als een echte Amerikaan geen vrees kent. Frits hierdoor aangemoedigd roept: ‘Dag Mijnheer Sint Nicolaas,’ en beiden geven den bisschop een hand.
Maar Louki blijft bedremmeld staan. Haar hartje bonst van schrik. Juist omdat zij getwijfeld heeft aan het bestaan van Sint Nicolaas, maakt zijn komst zoo'n grooten indruk op haar.
Sint Nicolaas gaat op de canapé zitten met Frits naast zich, die vrijmoedig eenige vragen beantwoordt. Johnny zit op Sint Nicolaas z'n knie en strijkt bewonderend met zijn handje over den zachten grijzen baard.
‘Kom jij ook naast me zitten Louki,’ zegt Sint Nicolaas op vriendelijken toon. Louki gehoorzaamt, maar blijft met neergeslagen oogen op het puntje van de canapé zitten zoo ver mogelijk van Sint Nicolaas af. Zij voelt dat Wim en Geer
| |
| |
haar spottend aankijken en dit maakt haar nog meer verlegen.
‘Ga je graag naar school?’ vraagt Sint Nicolaas.
‘Ja, Sint Nicolaas,’ klinkt het zacht.
‘En doe je goed je best op school?’
‘Ja, Sint Nicoloas.’
‘En heb je erg naar van avond verlangd?’
‘Ja, Sint Nicolaas.’
Wim en Geer proesten het uit van 't lachen en Wim roept: ‘'t Lijkt wel 't spelletje van vragen en antwoorden.’
Louki begon bijna te huilen, toen Sint Nicolaas Johnny van zijn knie zette, opstond en in den grooten zak tastte, dien hij bij zich had.
‘Dáár!’ riep hij. ‘grabbel jullie nu maar,’ en over de hoofden der ouderen heen gooide hij suikerboonen, amandelen en nog meer.
Daar moest Louki toch ook haar deel van hebben. Zij vergat haar verlegenheid en grabbelde om het hardst met Frits en Johnny, Wim en Geer. Vóór alles op was, strooide Sint Nicolaas weer, nog eens en nog eens. En toen Louki, nog hijgend van het grabbelen opstond, was Sint Nicolaas verdwenen en hoorde zij de voordeur dicht doen en het rijtuig wegrijden.
| |
| |
Maar Louki had geen tijd om lang over dit alles na te denken, want Keetje schoof een levensgroote pop naar binnen, zeggend: ‘Hij vraagt jongeheer Wim te spreken.’
‘Een Indiaan, o een echte Indiaan,’ riepen de jongens. Aan de deken, die de Indiaan om had, was een brief gespeld. Wim las dien brief voor. Het Indiaansche opperhoofd vroeg aan Wim, of hij in zijn dorp wilde komen om zijn onderdanen te ‘kieken.’ Toen ging Wim den Indiaan onderzoeken, en het bleek dat de pop gemaakt was van een fotografie-toestel, één van Wims Sint Nicolaas-wenschen.
Daarna gingen allen om de tafel zitten en het stroomde pakjes. Keetje en Mina liepen af en aan om de deur te openen en pakjes binnen te brengen. Johnny zat in zijn stoeltje te trappelen van plezier en riep: ‘Nog meer pakkie's,’ telkens als er weer een binnen gebracht werd. Het duurde niet lang of ieder had een stapel cadeaux vóór zich staan: de ouderen boeken, inktkokers, een vouwbeen, een werktasch - de jongeren speelgoed, lekkers en prentenboeken. De tafel werd vol, er werden dingen op den grond gezet, de bahemand was vol papieren, houtwol en rommel van surprises.
| |
| |
Het theeblad was al weggenomen, het rook naar slemp en banket, en nòg waren de kleintjes op, en het was of 't verlangen naar pakjes al maar grooter werd, hoe meer er kwamen.
De pret kon niet op!
Heerlijke, vroolijke Sint Nicolaas-avond!
***
‘Kijk, o kijk Sinterklaas!’ fluisterde Huib van de Velden tot Dirk, toen Sint Nicolaas in het rijtuig stapte en wegreed.
Dirk en Huib hadden een schoone wasch weggebracht voor moeder, die voor een paar dienstboden de wasch deed. Op weg naar huis kwamen zij de stille gracht langs, waar Ds. Reehorst woonde. Dirk droeg den leegen kleerbak, dien hij af en toe even neerzette om zijn koude, stijve vingers warm te ademen. Verrast waren de jongens stil blijven staan toen de huisdeur bij Ds. Reehorst was opengegaan en zij Sint Nicolaas zagen. Dirk keek met eerbied naar het huis, waar kinderen woonden, die zoo gelukkig waren een bezoek van Sint Nicolaas te krijgen. Voor een der ramen waren de overgordijnen niet geheel dicht en die kleine gaping liet een streep
| |
| |
licht naar buiten. Dirk zette den kleerbak neer en zei tot Huib: ‘Ik zal eens kijken of ik wat zien kan.’ Hij klauterde op het ijzeren hek, dat de stoep omgaf.
‘Zie je wat?’ fluisterde Huib.
‘Ja 't zijn twee kamers, en 't is er heelemaal licht en er zijn groote-menschen en twee groote jongens en twee kleine en één meisje en ... o ze kijken naar een gekke pop.’
‘Mag ik ook eens kijken?’ vroeg Huib, die al tevergeefs geprobeerd had wat te zien door op zijn teenen te gaan staan.
‘Ja,’ zei Dirk. Hij sprong van het hek en sjorde zijn broertje een eind omhoog. Huib z'n handjes omklemden de ijzeren punten van het hek en gesteund door Dirk keek hij naar binnen.
‘Dirk,’ fluisterde Huib verrast, ‘'t is het meisje, dat ons gisteren vroeg hoe wij heetten en waar we woonden.’
‘Weet je 't zeker?’
‘Ja heelemaal zeker,’ antwoordde Huib.
‘Laat mij nog eens kijken.’
‘Nee,’ antwoordde Huib, terwijl hij zich naar beneden liet glijden, ‘laten we gauw naar huis huis gaan, toe gauw.’
‘Waarom?’ vroeg Dirk en nog eens op het
| |
| |
hek klimmend riep hij: ‘Ja ze is 't heusch.’
‘Toe Dirk, gauw dan toch, ze heeft het zeker allemaal aan Sinterklaas verteld, van ons bedoel ik en nu is Sinterklaas misschien al bij ons.’
Daaraan had Dirk nog niet gedacht. Die Huib was toch een slimmert! Ook Dirk haastte zich nu om naar huis te komen. Op een drafje ging het voort, de gracht af, een straat in, nog een straat door, en de houten klompjes klotsten de Damsteeg in.
Vlug zetten de jongetjes hun klompen in het portaaltje, en Dirk deed de deur open van een lage, kleine kamer. Boven was nog een zoldertje; dat was hun geheele huis.
‘Moe? is Sinterklaas er al geweest?’ vroeg Huib hijgend.
‘St, stil wat, vader slaapt,’ fluisterde zijn moeder, die voor de tafel zat en bij het flauwe licht van een hanglamp zwarte kousen stopte. Waarschuwend wees zij naar de bedsteê, waar een zieke zwaar lag te ademen. De vader van Dirk en Huib was al weken ziek. Op zachter toon herhaalde Huib zijn vraag
‘Wat blief je? Sinterklaas hier komen. Kind hoe kom je er aan?’ vroeg moeder op gedempten toon.
| |
| |
Dirk vertelde waarom zij Sinterklaas verwachtten. Maar moeder schudde ongeloovig het hoofd. 't Viel haar hard, dat haar jongens zoo teleurgesteld keken. Hoe graag had zij hen eens verrast met een stukje speelgoed of een paar dikke kousen. Och die kousen werden zoo dun! Maar er was geen denken aan, nu vader niets verdienen kon. 't Was al mooi, dat zij een boterham voor ze had. Kom, ze moesten maar gauw hun boterham eten en dan hun verdriet in den slaap vergeten.
Zwijgend deed zij een klein beetje boter op de dikke boterhammen, en schoof ze de jongens toe.
Dirk hapte gretig in het brood, want de kou had hem hongerig gemaakt. Huib at bij kleine stukjes tegelijk; 't was of er iets in zijn keel zat, waardoor hij niet goed slikken kon. Onafgebroken tuurde hij naar de deur en hij werd vuurrood, toen hij voetstappen hoorde in de stille steeg. Maar de voetstappen gingen voorbij en de deur bleef gesloten.
Toen Huib eindelijk zijn boterham op had en moeder zei: ‘Vooruit jongens, 't is bedtijd,’ begreep Huib dat het wachten tevergeefsch was. Hij legde zijn hoofdje op tafel en snikte: ‘Als Sinterklaas zoo'n goeje man is als ze zeggen,
| |
| |
waarom komt hij dan ook niet bij arme kinderen?’
‘Kom Huib niet huilen,’ zei moeder op vriendelijken toon. ‘Misschien gaan wc als het weer Sinterklaas is wel samen naar de winkels en als vader dan weer werken kan, dan koop ik wat voor jullie hoor,’ voegde zij er troostend bij.
Dirk was ook teleurgesteld, maar hij vond zich zelf te groot om te huilen. Met een ernstig gezicht zei hij moeder goedennacht, en stil hielp hij den snikkenden Huib de ladder op naar den zolder, waar zij sliepen.
En Dirk wist niets anders te zeggen dan:
‘Ik weet het heusch niet,’ toen zij naast elkaar in de smalle bedstee lagen en Huib zijn vraag herhaalde: ‘Als Sinterklaas zoo'n goeje man is als zij zeggen, o waarom komt hij dan ook niet bij arme kinderen?’
|
|