| |
| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk.
Een Heilige.
‘Ik verheug er mij op om dit jaar eens echt Sint Nicolaas te vieren, dat heb ik in lang niet gedaan en tante Dora heeft het nog nooit bijgewoond,’ zei oom Jo op een Novemberavond, toen de kleintjes naar bed waren en de ouderen met de jongens gezellig om de theetafel zaten.
‘Viert u dan in Amerika geen Sint Nicolaas?’ vroeg Geer.
‘Neen echt Sint Nicolaas niet. Santa Claus zooals Sint Nicolaas in Amerika genoemd wordt, reist in den nacht vóór Kerstavond rond en brengt overal cadeaux, die de kinderen met Kerstmis krijgen. Evenals jullie hier een schoen
| |
| |
zetten, hangen Amerikaansche kinderen een kous op, waarin Santa Claus allerlei lekkernijen stopt. Santa Claus wordt meestal afgebeeld met een Kerstboom onder den arm en op den rug draagt hij dan een zak vol speelgoed. Zoo valt dus het Sint Nicolaasfeest met het Kerstfeest samen en het echte Hollandsche Sinterklaasfeest, het sturen van pakjes, kennen de Amerikanen niet. Dus jongens, dit jaar moeten wij er eens veel werk van maken.’
Die opwekking van oom Jo was aan een goed adres. ‘Ja dat moeten we doen,’ zei Geer en Wim voegde er bij: ‘We zijn nu met zoovelen bij elkaar, dan komen er vanzelf meer pakjes.’
‘Altijd als je er een goede beurs op na houdt,’ merkte Mama lachend op.
‘O dat komt wel,’ antwoordde oom Jo. Hij tastte in zijn zak, haalde er iets uit en stopte het de jongens in de hand.
‘Ziet u wel dat het geld komt!’ riep Wim en opgetogen hielden de jongens ieder een rijksdaalder in de hoogte.
‘Foei Jo, je bederft de jongens,’ zei Mama.
‘Kom ze moeten toch ook weten dat zij een oom hebben, die uit het goudland komt,’ antwoordde oom Jo.
| |
| |
‘Papa, heeft Sint Nicolaas echt geleefd?’ vroeg Geer.
‘Ja zeker. Onlangs heb ik een dik boek over hem gelezen. De schrijver heeft er tien jaar aan gewerkt, en heeft naar alle landen brieven geschreven om allerlei bizonderheden te vernemen over de wijze, waarop het Sint Nicolaasfeest gevierd wordt. Hij deelt ook een en ander mee uit het leven van den heiligen Nicolaas. Wil ik er jullie wat van vertellen?’
‘Hè ja!’ riepen de jongens, sloegen hun boeken dicht en schikten zich tot luisteren. Toen vertelde Papa:
‘Tegenwoordig zeggen de meeste menschen: Sint Nicolaas, maar in mijn jeugd sprak rijk en arm, oud en jong over Sinterklaas.
Sinterklaas is een samentrekking van Sint her Claas dat beteekent: heilige heer Klaas.
Bijna overal wordt Sint Nicolaas als een heilige vereerd en in de meeste landen vindt men plaatsen en kerken, die naar hem zijn genoemd. Het is wel eigenaardig dat wij Protestanten, die geen heiligen vereeren, toch ieder jaar het feest van den heiligen Nicolaas vieren. Misschien gebeurt het wel omdat Sint Nicolaas de vriend is geworden van het kind van alle
| |
| |
tijden en wie eenmaal een plaatsje heeft veroverd in het kinderhart, wordt daaruit niet licht verdrongen.
De heilige Nicolaas leefde in de eerste helft der vierde eeuw onder keizer Constantijn den Groote. Sommigen zeggen dat hij in 325 gestorven is, anderen meenen dat hij geleefd heeft tot 342. De 6e December is niet zijn verjaardag zooals men gewoonlijk denkt, maar zijn sterfdag. Zijn geboortestad is Patera in Klein-Azië. Hij was het eenig kind van welgestelde ouders. Toen zijn ouders aan de pest gestorven waren, gebruikte Nicolaas zijn erfenis om armen te helpen. Het grootste deel gaf hij op eigenaardige wijze weg.
Er woonde te Patera een arm edelman. Vroeger was hij rijk, maar nu verkeerde hij met zijn drie dochters in grooten nood. Drie nachten achtereen ging de heilige Nicolaas naar het huis van den edelman en wierp het goud in een doek gewikkeld door het venster van de kamer, waar de dochters sliepen. Hieruit is waarschijnlijk de gewoonte ontstaan om Sint-Nicolaas-gaven te strooien en eveneens het gebruik om geschenken te verbergen in een schoen of kous, omdat deze meisjes het goud van Nicolaas bij haar kleeren vonden.
| |
| |
Toen Nicolaas abt of bestuurder was van een klooster te Myra, moest er een nieuwe bisschop benoemd worden. Men was het er niet over eens wien men kiezen zou. Daarom werd er bepaald dat hij, die op den dag der benoeming het eerst de cathedraal zou binnengaan, gekozen zou worden. Zonder hiervan iets te weten, kwam Nicolaas in den vroegen morgen ter kerke, en werd toen als bisschop begroet.
Er zijn vele verhalen van wonderen, die Nicolaas tijdens zijn leven en ook na zijn dood aan kinderen deed, en hieraan dankt hij zijn naam van vriend en weldoener der kleinen.
Op den dag van zijn wijding tot bisschop, stroomde het volk naar de cathedraal. Onder de menigte was een vrouw, wier kindje tehuis in de wieg lag. Onder den dienst bedenkt de vrouw zich met schrik, dat zij de wieg dicht bij het vuur heeft laten staan. Zij kan het in de kerk niet meer uithouden en ijlt naar huis. De wieg staat in brand en het kind heeft ernstige brandwonden. Niet wetende wat te doen, gaat zij met het schreiende kind in haar armen terug naar de kerk. Zij dringt naar voren tot dicht bij het hoogaltaar. Op dat oogenblik keert zich de nieuwe bisschop om en breidt zegenend zijn handen over
| |
| |
de menigte uit. Plotseling is het kind genezen en lacht zijn gelukkige moeder vriendelijk tegen.
In het boek waarvan ik zooeven sprak, staat ook een ouderwetsch prentje. Daarop wordt Sinterklaas afgebeeld met den bisschopsmijter op het hoofd en den kromstaf in de hand. Zijn rechterhand is zegenend opgeheven over een tobbe, die aan zijn voeten staat, en in die tobbe zitten drie naakte kindertjes. Dat prentje is geteekend naar een beeldhouwwerk in den zijmuur van een huis op den hoek van de Dam en het Damrak. Ik herinner me nog, dat het er was, maar nu is 't al lang verdwenen, zooals er zooveel ouds verdwijnt.’
‘Waarom stond Sint Nicolaas daar zoo afgebeeld?’ vroeg oom Jo.
‘Dat zal ik je vertellen. - Eens wandelde de heilige Nicolaas aan den oever der zee. Daar zag hij een moeder met drie kinderen, die mosselen zochten. De kinderen waagden zich te ver in zee en werden door de golven meegesleurd. De moeder riep om hulp. Nicolaas, die niet zwemmen kon, maakte het teeken des kruises, bad en zie! na eenige oogenblikken spoelden de golven een tobbe aan het strand, en in die tobbe zaten de drie kinderen.
| |
| |
In sommige landen luidt dit verhaal eenigszins anders. Bijv. in Engeland zijn het drie scholieren, die verdwaald zijn en bij een slager in huis genomen worden. Nadat de wreede slager de kinderen gedood heeft, komt de heilige Nicolaas en maakt hen weer levend.
Volgens die legenden doet de bisschop na zijn dood ook nog wonderen.
Er woonden eens te Essoranda een man en vrouw, die geen kinderen hadden. Op de voorbede van den heiligen Nicolaas werd hun een jongske geboren. Zij noemden hem Adeodat, dat beteekent: van God gegeven. Uit dankbaarheid bouwden zij een kapel ter eere van den heilige. Adeodat groeide op tot een knappe jongen. Eens ging hij met zijn ouders naar de kapel om te bidden. Terwijl zij daar waren, landden te Essoranda zeeroovers. Zij drongen de kapel binnen, die zij plunderden, ontrukten Adeodat aan zijn weenende ouders en voerden hem mee.
De rooverhoofdman Miramamolin had schik in den schoonen Adeodat, en maakte hem tot zijn page of bediende. Zijn ouders treurden om hun kind, dat nu in een heidensch land te midden van zeeroovers op zou groeien. Een jaar later, den 6{en} December, zitten de ouders aan tafel.
| |
| |
Evenals voorheen hebben zij ook nu een feestmaal aangericht ter eere van den geliefden heilige, maar het eten smaakt hen niet. Telkens vullen zich hun oogen met tranen bij de gedachte aan hun jongen. Ook koning Miramamolin zit op dat oogenblik aan tafel, en zijn page Adeodat bedient hem. De gedachte, dat het heden juist een jaar geleden is dat hij zijn ouders ontstolen werd, maakt Adeodat treurig. Op eenmaal begint hij luid te weenen. Medelijdend vraagt de koning wat hem scheelt. Aarzelend zegt de knaap de reden van zijn droefheid. ‘Zoo kleine dwaas,’ antwoordt de koning, ‘dus op den feestdag van den heiligen Nicolaas? Nu, wanneer uw heilige dan zoo'n groot man is, waarom brengt hij u dan niet naar uw ouders terug?’ Zoodra de koning zijn spottend woord gesproken heeft, ziet hij den bisschop voor zich staan, omringd door priesters en koorknapen. Miramamolin beeft. Een oogenblik later is de bisschop weg, maar ook Adeodat is verdwenen. In Essoranda zien de ouders Adeodat binnentreden, gekleed als edelknaap met de schenkkan in de hand en geleid door den bisschop.
Van nu aan bleef Adeodat bij zijn ouders.’
‘Papa,’ zei Wim, ‘ik heb altijd gedacht dat
| |
| |
Sint Nicolaas in Spanje geleefd had, omdat er in de Sint Nicolaas-versjes altijd gezegd wordt dat hij naar Spanje terugkeert.’
‘Ja, dat dacht ik ook,’ zei Geer. ‘Mama, weet u nog wel dat ik vroeger een prentenboek had van Sint Nicolaas, en dat hij op 't laatste plaatje in den trein stapt om naar Spanje te gaan en zijn zwarte knecht met het witte paard in den goederenwagen staat? Toen ik nog aan Sint Nicolaas geloofde, kreeg ik altijd zoo'n treurig gevoel als ik naar dat plaatje keek, omdat ik het zoo naar vond, dat die goede Sint zoo ver wegging.’
‘Dat versje over 't rijden naar Spanje herinner ik mij nog. Is 't niet zóó?’ zei oom Jo.
‘Sinterklaas goed, heilig man
Trek je beste tabbert an,
Rijd er mee naar Amsterdam
Van Amsterdam naar Spanje,
Die dragen gouden pantuffeltjes.’
| |
| |
‘Ja zoo is 't,’ antwoordde Papa. ‘En toch is er in de geheele geschiedenis van den heiligen Nicolaas geen sprake van Spanje. Over dat Spanje uit de kinder rijmpjes zijn heel wat meeningen. De beste uitlegging is deze:
De weldoende Sint moest uit het Engel-rijk of licht-rijk komen en het oude volksgeloof stelde zich het licht-rijk voor als een mooi, zonnig land. Voor ons, bewoners van het Noorden, is Spanje het zonnige land bij uitnemendheid, want Spanje is wel eens genoemd: Europa's lusthof. Zoo kwam men er toe om te denken, dat Sint Nicolaas uit Spanje kwam en naar Spanje weerkeerde. Maar niet in alle landen gelooven de kinderen dat Sinterklaas uit Spanje komt, bijv. in Luxemburg meenen zij, dat hij de Moezel oversteekt en uit Duitschland komt. In Luxemburg wordt hij ook niet voorgesteld rijdende op een wit paard, maar op een ezel. Daar zetten de kinderen een klomp gevuld met haver en hooi buiten de deur, opdat wanneer Sint Nicolaas het huis is binnen gegaan, hij niet door het gebalk van den hongerigen ezel zal aangespoord worden, om het huis eerder te verlaten.
En nu nog de roede van Sint Nicolaas. Waarom draagt de weldoende bisschop, van wien
| |
| |
wij niets als goeds en vriendelijks hoorden, een roede om te kastijden? Die roede wordt verklaard door het volgende verhaal.
Na den dood van Nicolaas wilden de monniken van een klooster liederen zingen ter eere van den heiligen man. Maar de abt van het klooster wilde het niet toestaan. Te middernacht verscheen Nicolaas aan het bed van den abt en sleurde hem het bed uit naar de kloosterkapel. Daar dwong hij den abt tot het zingen van de Nicolaas-liederen en sloeg hem met zijn roede tot het gezang was geëindigd.’
‘Dank je wel Papa voor al je mooie verhalen over den heiligen Nicolaas,’ zei oom Jo. ‘We hebben heel wat geleerd van avond. Maar ik ga toch mijn best doen om tot 6 December weer even vast aan Sinterklaas te gelooven als Louki en Frits, wat zeggen jullie er van, jongens?’
‘Ja wij ook,’ riepen Wim en Geer.
‘Dan moeten wij tot besluit bij den schoorsteen zingen om alvast in de Sinterklaasstemming te komen.’ Oom Jo ging met Wim en Geer bij de open haard staan, en zij zongen als waren zij drie kleine jongens:
| |
| |
‘Sint Nicolaas capoentje,
Gooi wat in mijn schoentje,
Een appel of een citroentje,
Het zal zoo lekker smaken.’
* * *
Al de vrije uurtjes, die de jongens nu hadden, brachten zij door in het gezelschap van oom Jo. Telkens verdween het drietal in de kamer van Wim en Geer. Dan hoorden de kleintjes, die tevergeefs probeerden onder de reet van de deur door te kijken, gefluister, gehamer, het kraken van papier en onderdrukt gelach. 's Avonds als het schoolwerk klaar was, gingen de jongens boodschappen doen, en zij vonden het heerlijk om met oom Jo in de volle straten te loopen en de gezellig verlichte winkels in en uit te gaan.
Door al die geheimzinnigheden werd Louki een beetje in de war gebracht: ze wist niet goed wàt ze toch eigenlijk van Sint Nicolaas denken moest. Wanneer alle cadeaux van Sint Nicolaas kwamen, waarom waren oom Jo en de jongens dan zoo geheimzinnig en waarom deden de menschen dan zooveel boodschappen? Neen, Sint Nicolaas bestond niet werkelijk. Bella geloofde
| |
| |
het ook niet meer, alleen Frits en Johnny geloofden het, maar die waren ook nog zóó klein.
‘Kijk Louki, probeer eens of je dit lezen kan,’ riep Geer en hij toonde Louki een courant.
Groote drukletters kon Louki met een beetje hulp wel lezen en nu las zij:
‘Sint Nicolaas bericht aan alle kinderen dat hij tot 6 December dagelijks te spreken is in den banketbakkerswinkel van den heer Kessel, Breestraat 6, 's middags van 2-4 uur.’ 't Stond er heusch en nog wel in de Oprechte Haarlemsche courant. ‘Oprechte’ beteekende immers dat die courant nooit jokte en... Louki's geloof in Sint Nicolaas kwam weer boven, en met evenveel vertrouwden als Frits en Johnny zette zij 's avonds haar schoentje naast de kachel op de kinderkamer.
|
|