De juichende kinderschaar. Liederen voor christelijke scholen, zondagsscholen, enz.(ca. 1880)–Adolf Jacob Hoogenbirk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] 43. Psalm 146: 1, 3, 5, 8. Statig en met nadruk. 1. Prijs den Heer met blij - de gal-men; Gij, mijn ziel! hebt rij-ke 1. stof. 'k Zal, Zoo-lang ik leef, mijn psalmen Vroo-lijk wij - den aan Zijn' 1. lof; 'k Zal Zoo-lang ik 't licht ge - niet, Hem ver - hoo-gen in mijn 1. lied. Hem ver - hoo - gen in mijn lied. 2. Za - lig hij, die in dit le - ven, Ja - kobs God ter hul-pe 2. heeft! Hij, die door den nood ge - dre - ven, Zich tot Hem om troost be- 2. geeft; Die zijn' hoop in 't hach'-lijkst lot, Ves - tigt op den Heer, zijn' 2. God. Ves - tigt op den Heer, zijn' God. 3. 't Is de Heer, die 't recht der ar - men, Der ver - druk-ten gel - den 3. doet: Die, uit lief - de - rijk er - bar-men, Hon - ge - ri - gen mil-d'lijk 3. voedt; Die ge - van-g'nen vrij - heid schenkt, En aan hun el - len - de 3. denkt. En aan hun el - len - de denkt. 4. 't Is de Heer van al - le hee-ren, Zi-ons God, ge-ducht in 4. macht, Die voor eeu - wig zal re - gee-ren, Van ge-slach-te tot ge- 4. slacht. Zi - on! zing uw God ter eer, Prijs Zijn groot-heid, loof den 4. Heer! Prijs Zijn groot-heid, loof den Heer! Uit ‘het Harpje’. Vorige Volgende