De juichende kinderschaar. Liederen voor christelijke scholen, zondagsscholen, enz.(ca. 1880)–Adolf Jacob Hoogenbirk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] 42. Danklied. Liefelijk. 1. Rijz' op-waarts naar bo - ven Met vroo - lijk ge-klank. Het 1. lof - lied van kin-d'ren Den Schep-per tot dank! Zijn wel-daãn om- 1. rin - gen Ons waar wij ook gaan, Zijn lief-de ver - zelt ons Op 1. al on - ze paân. 2. Hij schonk ons het le - ven, Zoo rijk in ge - not; Hij 2. kroon-de met ze - gen Ons kin-der-lijk lot. Geen dag rees ter 2. kim-me, Of rijk gaf Hij stof, Om 't lied te doen hoo-ren Zijn 2. goed-heid tot lof! 3. Zie, hoe aan den mor-gen Het vo - gel - tje springt, En 3. lus - tig en vroo - lijk Gods lief-de be - zingt, Die 't zon-licht doet 3. rij - zen, Die d'aar-de be-kleedt, En on-der Zijn schep-s'len Geen 3. en - kel ver - geet. 4. En wij zou - den zwij-gen, Die ein - de - loos meer De 4. lief - de ge - nie - ten Van God on-zen Heer? Neen, 't lof-lied moet 4. klin- ken, Hoe zwak het moog' zijn! Tot - dat ons de licht-glans Der 4. heem'-len om-schijn'. Uit ‘het Harpje’. Vorige Volgende