De juichende kinderschaar. Liederen voor christelijke scholen, zondagsscholen, enz.
(ca. 1880)–Adolf Jacob Hoogenbirk– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
1. goed; Dat licht op on - ze pa - den, Die lamp voor on - zen
1. voet, Wij la - ten ons niet ne-men: dat heet-lijk Woord van
1. God; Dien kos - te - lij - ken Bij - bel Rooft ons geen tijd of lot.
2. jeugd; Een zon, die met haar stra - len ons jong ge-moed ver-
2. heugt; Een sterk en mach-tig wa-pen In strijd met zon-de en
2. lust, en in de ster-vens-u - re Een pe - lu - we der rust.
3. spreekt; Dat als een ster-ke ha - mer De hard - ste har - ten
3. breekt; Dat als een zach-te bal - sem 't Ge-wond ge - moed ge-
3. neest. 't Is 't zaad der weêr-ge-boor - te Door d' in-vloed van Gods Geest!
4. Heer! Dan vree-zen wij geen Sa - tan, Geen dood of oor-deel
4. meer. Want ber - gen zul - len wij - ken, De we - reld zal ver-
4. gaan: Maar 't Woord - het Woord des Hee-ren! - Zal eeu-wig-lijk be-staan!
|
|