De juichende kinderschaar. Liederen voor christelijke scholen, zondagsscholen, enz.(ca. 1880)–Adolf Jacob Hoogenbirk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 35. Kerstlied. Harmonie van J. Visser. 1. Deez' feest-dg zij Gods Zoon ge - wijd, Die neêr-kwam op be- 2. Komt, zin - gen wij ver - heugd te zaam Een lied tot eer van 3. Der Eng' - len juich-toon werd ge-hoord, En klonk zoo schoon in 4. Lof zij Hem die van 't grootst ge - vaar Ons heeft ge - red, die 5. O, welk een lief - de, on - ein - dig groot, Nu Je - zus deelt in 6. Toch is Zijn Naam Im - ma - nu - el! Die ons ver - lost van [pagina 45] [p. 45] 1. loof - den tijd, En bracht weêr heil en vre - de voort, Zoo 1. snood door ei - gen schuld ver - stoord. 2. Hee - ren Naam; Hij is het, die dit feest ons schenkt, Het 2. hart ver - blijdt en aan ons denkt. 3. Beth-lems oord: Toen straal-de in 't duis-ter van den nacht, Een 3. heer - lijk licht in - he - mel - pracht. 4. won - der baar Ge - bo - ren werd in Da - vids stad, En 4. slechts een stal tot woon - steê had. 5. on - zen nood: Hij werd een zuig'-lig, zwak en teêr. Lag 5. in een schaam' - le krib - be neêr. 6. dood en hel; Hal - le - lu - jah, de he - mel juich! En 6. al - le knie zich voor Hem buig'. Vorige Volgende