Regelnummers proza verbergen
| |
Van Philadelphe ende van den LXXII interpreteers.
Cap. LXX.
1Na Ptolomeus Sother regneerde in Egipten Philadelphus. Dese
2was harde eernstich in studeren ende begeerde ende myndeGa naar voetnoot2.
3boven alle dinc boeken. Ende hy hadde enen, geheten Demetrum,
4gheordineert ende gheset, dat hy sijnre boeke waer name.
5Op een tijt doe hy desen Demetrium vraghede om tghetal vanGa naar voetnoot5.
6sinen boeken, so antwoerde hy hem, datter waren ghereetGa naar voetnoot6.
7XXM ende datter cortelic noch wesen souden dusent bereet.Ga naar voetnoot7.
8Ende hy seide totten coninc, dattet hem geseit wair, dattie
9Joden hadden een wit, die hem Got selve mitten monde gaf,
10ende mit sinen vingheren screef. Ende hy seide, datmen
11dairom zeer sculdich waer te pinen, datmense in Griexker talen
| |
| |
12Ga naar margenoot+ gecrighen mochte, ende datmense hebben mochte in sconincs
13heymeliken yeesten. Ende hy seide, dat dit wair Gods wet,Ga naar voetnoot13.
14dattie philosophe heiten zena, dat beduut: levende. Ende om dat
15hy tonen woude voirden coninc hoe heilich dat dese wet
16ware, so seide hy, dat nyemant en soude dese wet mogen
17interpreteren ofte beduden dan die Gode dienden. Want doese
18een Ptolomeus woude interpreteren ende scriven in sijn historiën,Ga naar voetnoot18.
19die hy screef, so wart hy XXX daghe uuten sinne; ende
20om dese selve zake so wart Theodectus blynt. Mer als sijsGa naar voetnoot20.
21berouwe hadden, so genasen sy. Ende hy riet den coninc, dat
22hy scriven soude totten prince van den papen in Jherusalem,
23dat hy te hem zeynde Joden, die wel Hebreusch ende Griex
24consten, so voel datter ghenoech ware om Gods wet te interpreteren
25in Griexe, ende dat hy hem die wet zeinden soude.
26Ende om dattet die prince vanden papen te eer doen soude,
27so mickede hy ginder hem te zeynden mitten brieven. Te deserGa naar voetnoot27.
28tijt was by den coninc een, geheten Aristerius, die lange tijtGa naar voetnoot28.
29ontfermenisse hadde ghehadt opter Joden cativicheit, ende dat
30hy nu occusoen sach die Joden te verlossene, so seide hy:
| |
| |
31‘Heer coninc, hoe selstu moghen ghecrighen, dat du zoecs
32ende so menich Jode binnen dinen lande in so zwaren dienste
33is? Dairom telivereerse alle ende den prince van den papen en
34sal geen dinc bet ghenoeghen. Ende al seg ic dit, du en selste
35niet wanen, dat ic der Joden maech bin. Mer ic weet, dattet
36dijn profijt wesen sal, op dattu eer doeste Gode, die alle dinc
37gemaect heeft.’ Ende die coninc telivereerde vanden Joden CMGa naar voetnoot37.
38ende XXM, ende hy gaf haren heeren over elken Jode C ende
39XX dragmen silvers. Ende doe die coninc zeide, dat dit groet
40was, so seide Aristerius: ‘Het is groet, mer enen myldenGa naar voetnoot40.
41coninc en ist niet te grote’. Doe screef die coninc Eleazar, den
42prince vanden papen, aldus: ‘Ic hebbe dijn lude, die onder
43ons waren, telivereert, om dat ic hope, dattet Gode bequaem
44is, ende ic hebber zulke gemaect ridders ende andere, die ic
45ghetrouwe gevonden hebbe, heb ic mit my in mijn pallaes genomen.
46Mer uwe wet soudic gheern hebben in mynen boeken;
47dairom saltu harde wel doen, op dattu ons zeyndes manne
48vanden ouders, die onder ons sellen moghen interpreteren endeGa naar voetnoot48.
49beduden wel ende volcomelic, ende ons also die wet laten. Ende
50ic hebbe overgheseynt hondert talente zilvers om offerhande
| |
| |
51dairmede te doen. Ende ic hebbe versceyden vijftich talenteGa naar voetnoot51.
52gouts, om vate dairaf te maken ende preciose steene sonder
53ghetal nader meesters begeerte, die twerc maken sellen. Ontbiede
54du ons wattu hieraf doen selste, dat wy liefste horen.’
55Doe zende Eleazarus den coninc, dat hy yesch ende screef hem
56Ga naar margenoot+ aldus weder: ‘Om die wet te interpreteeren, die du eysches,
57seynde ic dy manne vanden ouders, van elke geslachte ses, die
58de wet brengen. Mer dijnrc goedertierenheit ende gherechticheit
59sal toebehocren dattuse (my) weder te ons zeynden selste.’ DitGa naar voetnoot59.
60waren die LXX interpreteres. Mer al wasser LXXII, nader
61scrifturen zede, die dicwile een cleyn getal, dat boven een
62somme coempt, swighet, so heten sy die LXX interpreteres.
63Ende doe sy ten coninc comen waren, so ontfinc hyse vriendelic.
64Mer nochtan en quamen sy voir den coninc niet voir
65opten vijften dach. Want optien dach was een groete feeste van
66eenen zeghe, die sijn vorders optien dach ghehadt hadden.
67Ende optien dach ontfinc hy dese LXX, omdat hy hem voir alle
68die princen eer doen woude. Ende na dien dat sy ontfangen waren,
69so bleven sy alle XII dage mitten coninc. Ende hy vraghedeGa naar voetnoot69.
| |
| |
70hem, dat hy in sijn herte gemict hadde, ende sonderlinge van
71tween dingen, omme Got te bekennen, ende om sijn rijck te
72regeren; so disputeerden sy volmaecteliker mit hem, datmenGa naar voetnoot72.
73mer énen Got aenbeden soude, ende dat gheen creature Got
74ware. Ende om deser zaken wil, so wair dat in hare interpretacie
75yet stont vander drievoldicheit, dairaf zweghen sy, of sy
76toeghent in figuren uut, om dattet niet schynen en soude, datGa naar voetnoot76.
77sy leerden drie Gode aen te beden; oic so wair dat sy interpreteerden
78van den Gods zoen, dat hy mensche werden soude,
79also Ysayas voirseide, dat ons een kynt geboren werde soude,
80ende hy des kynts ses namen bescreef aldus: ‘Ende sinen nameaant.
81sal heten: Wonderlic, Raetghever, Got sterc, Vader der toecomender
82werrelt, ende Prince des vreden’, voir dese namenGa naar voetnoot82.
83screven sy ‘Engel des groets raets’ om dat nyemant dunckenGa naar voetnoot83.
84en soude, dat sy gescreven hadden, dat een mensche Got ware.
85Doe toenden sy den coninc die rolle die sy ghebracht hadden,
86ende den coninc en conste niet verwonderen ghenoech vanderGa naar voetnoot86.
| |
| |
87dunheit des abortijfs ende die vergaderinge, dair sy te gader
88ghevoecht waren so suptylic, datmens mitten oghen(e) niet en
89mochte gheware werden, ende dat die guldene letteren so leselic
90waren int wit vander rollen. Ende men leydse in des conincx
91huys neven een scoen lavoer, dat dair stont te ontcommereaant.Ga naar voetnoot91.
92vanden oerbare. Ende men gaf elken een een camere ende dat
93hem oirbairlic ende tamelic dochte te haren wercke van te interpreteren.
94Ende des morgens vroe quamen sy uut om den coninc
95goet te wenschen ende lange lijf. Noch is costume in Grieken,
96Ga naar margenoot+ dat die lude des morgens als sy op ghestaen sijn, so sien sy ten
97hemelwaert ende segghen of roepen: ‘Policronitudo basilios’,Ga naar voetnoot97.
98dat beduut: ‘Lange tijt moet die coninc leven!’ Dan dwoghen hem
99dese LXX ten lavore na die ghewoente vanden Joden, ende
100dairna gingen sy interpreteren totter noenen, ende dairna gingen
101sy eten ende rusten, ende sy voldaden al haer werck in LXXII
102dagen. Hierby wanen enige, dat sy doe niet meer interpreteerden
103sonder Moyses vijf boeken, ende dat sy dan tot Jherusalemwart
104voeren. Mer dairna quamen enighe van hen luden ten
105coninc ende interpreteerden hem den zouter, ende die propheten.
106Augustijn seit dat het by miraculen dus ghesciede, dat hare alreGa naar voetnoot106.
| |
| |
107interpretacie, doemense deen tegens die ander las, dat sy alleens
108waren ende niet en scheelden. Ende aldus mochtet oic wel by
109miraculen ghevallen hebben, dat sy binnen LXXII dagen mitter
110wet den Souter ende die Propheten interpreteerden. Mer JeronimusGa naar voetnoot110.
111seit, dat sy opten saterdach alle te gader leiden, dat sy
112binnen den ses dagen gheïnterpreteert hadden, ende maecten
113van allen een. Ende hy seit, dat dit niet te verwonderen en is,
114omdat Esdras die wet vermaecte, die hy naemaels corrigeerdeGa naar voetnoot114.
115na die oude boeke, die de Samaritane noch hadden. Als twere
116voldaen was, so vergaderde Demetrius, die des conincx boeken
117verwaerde(n), alle die Joden die waren in Alexandriën, ende int
118lant dair omtrent, die best gheleert waren. Ende men las voir
119hem alle dier LXX interpretaciën, ende sy presense alle. Ende
120dairna droechmense den coninc voir ende men lasse voir hem.Ga naar voetnoot120.
121Ende doe die interpreteres yeschen van den coninc, dat hyse
122confirmeren soude, dat sy ghedurich bliven mosten, so belovede
123hy hem dat te doen, op dat syse so volcomelicken corrigeerden,
124datment niet dwingen en mochte te brekene, dat eens
125ghevonnyst ware. Ende hy zeyndese weder te Jherusalemwart
126mit groeten ghiften. Ende hy zeynde Eleazar, den biscop, ghiften.Ga naar voetnoot126.
| |
| |
127Ende hy zende inden tempel al sonder die vate een gulden
128tafele, dair so goede steen an stonden, datmense niet volprisen
129en mochte. Dese tafele was een halve cubitus dicke, nochtantGa naar voetnoot129.
130was twerc costeliker dat die stene ende dat gout.Ga naar voetnoot130.
|
-
voetnoot2.
-
Hist. Scol. VI (Incidentia): qui aquas Claudias, alias calidas induxit.
-
voetnoot6.
-
Hist. Scol.: Ariminum et Beneventum. - Cap. LXX. cf. Rijmbijbel vs. 18517; Sp. Hist. IV. XI-XIII.
-
voetnoot7.
- Men zal moeten lezen: ende datter cortelic wesen souden L dusent bercet, naar de lezing van de Hist. Scol. VII: ‘sed paulo post tempore usque ad L millia posse pervenire dixit.’
-
-
[tekstkritische noot]12. H. crighen; B.E.F.H. in des. 13. G.H. heymelike; B.E.F. geesten; B.E.F.H. dit was; F.H. Goods wette. 14. B. dien die; E. die den; F. dien den; G. dat die; H. die die; B.E.H. philosophen; F.H. hieten; G. heete; B.F.H. bediet; F. om (ontbr.). 15. B.E.F.H. toghen; F. voir de; G. voir den coninc (ontbr.) die; B. dat dese wet niement en soude moghen geniterpreteren. 16. H. soude moghen dese wet. 17. G. inpetreren; B. bedieden sonder; E.F. sonder die; E.H. Want dese wet (ontbr. H.) woude een gheheten (H. hiet); B. doese woude een Ptol. woude. 18. G. inpetrereren; G. in sijnre; B. sine. 19 B.E.F. screve. 20. F. dese dese; E. Theodertus; H. wort Theodettus. 21. B.E.F.H. hadden, dat sijs begonnen hadden. 22. F.H. princen. 23. B. sonde; F. hem hem seynden; Joden (ontbr.). 24. H. conden; dattet; B.F. waren om; H. om (ontbr.); F.H. Goods; F. interpetreren. 25. F.H. hem (ontbr.); B. dat hi die wet hem; B. souden. 26. B.H. dat dit; F. dat; E. ende omdat die; H. souden. 27. B.E.F. micte hi hem ghinder; G. dochte; H. micte hi Demetrium daer te senden; B.E.F.H. letteren; E. tot deser. 28. H. was een; een (ontbr); B. gheheten (ontbr.); E.F. Acristerius. 29. E. ontfarmen; G. had gehat; E. keytivicheyt; B.E.H. ende omdat. 30. H. nu een sake sach den; E. om die; E. sprac hi.
-
voetnoot13.
-
yeesten. Hist. Scol.: in archiviis (l. archivis) regalibus.
-
voetnoot18.
-
Ptolomeus, d.i. Theopompus (Hist. Scol. VII); cf. Rijmbijbel, vs. 18536; Sp. Hist. IV. XI. 33.
-
voetnoot20.
-
Theodectus, di. Theotectus (Hist. Scol. VII); Rijmbijbel en Sp. Hist. als boven.
-
voetnoot27.
-
ginder. l. ghiften. Hist. Scol. VII: Quod ut impetraret, munera cum epistolis mittenda censuit.
-
-
[tekstkritische noot]31. G. mogestu ghecrighen; H. soutstu vercrighen; B.E.F. dattu; G.H. dattu soecste. 32. B. hoe menich; B. lande (ontbr.). 33. E. te livereertse; H. delyveteerse alle want den princen; F. ende die. 34. B. neghene dinc; E.F. en gheen; F. dinc (ontbr.); G. bat; H. en sel; H. ende (ontbr.); B.F. sels; G. salste; H. selte. 35. B. dat het. 36. B. sijn sal; E. op dattu Gode dienste: H. dattu Gode eer doetste; B. does. 37. H. relyvereerde; E.F.H. hondert dusent Joden. 38. E.F.H. ende .... elken Jode (ontbr.). 39. E.F.H. dragme sulvers. 40. E. Et is; F. milde. 41. B.E.F.H. groot; F. die screef; E.F.H. den coninc; E. aldus Elyaserre. 42. F. princen; B.F. ic heb; G.H. die lude; E. volc. 43. H. telivereert di; B.E.-H. hope; B.E. dat dit. 44. B.E. heb selcke; E. hebbe; H. heb; G.H. ander. 45. B.F. vonden; B. heb; H. hebbe (ontbr.). 46. E.H. soude ic gaerne; B.G. mine. 47. B. Daeromme; B.E. selstu; F.H. seltu; G.H. harde (ontbr.); H. doen ende sent ons manne; E.F. mannen. 48. B. onder (ontbr.); G. interpetreren. 49. H. ende wel beduden ende al volcomelic; B. bedieden wel ende noyaellic. 50. E. heb; G. talenten; E.-H. sulvers.
-
voetnoot40.
- De Hist. Scol. (ten minste de editie, die ik gebruik: Venetiis MDCCXXIX. typis Antonii Bortoli, dic evenwel alles behalve accuraat is) heeft: ‘Cumque dixisset rex; Hoc magnum esse, dixerunt: Magnum quidem est’ etc.
-
-
[tekstkritische noot]51. B.E.G. heb; C. ghegeven; talenten. 52. E.G.H. daerof. 53. E. naden; G. meester; E.F. begeerten; H. dat were; E. sullen. 54. B. suls wat wi tliefste; E. sels dat wat; F. sels; tliefte; H. hierin doen wilte wat. 55. E.F. eyscht; H.H. eyschte. 56. B. eyscht, so heb ic gheseynden mannen, ouders. 57. E.F.H. so heb ic mannen (F. manne) ghesent; B.E.H. van elcken; F. van welcken. 58. E.H. die die; H. wette di. 59. E. dat ghise; G. dat du se; E.F.H. my (ontbr.); F.H. tot ons; B.E. sels; F. suls. 60. E. interpreterers; LXXII interpreterers. 61. B. ene. 62. H. een cleyn somme coemt; E. somen comt; H. hieten; F. interpreterers. 63. F. totten; E.G.H. ghecomen. 64. H. Mer (ontbr.); nochtan so en; niet eer dan. 65. E.-H. Op dien; H. so was; F.-H. feest. 66. G. een; E. voervaders; H. vaders; E.-H. op dien; F. ghehadt .... dach (ontbr.). 67. B.E.H. ende (ontbr.); F. LXX (ontbr.); E.G.H. Op dien; G. hem (ontbr.); H. alle den. 68. B. prince; F. doen woude eer; C. hem eer doen wilde; B.E.F.H. ontvaen. 69. H. daghe lanc bi den. Ende die coninc.
-
voetnoot51.
-
versceyden is hier de vertaling van separavi en beteekent afgezonderd; versceyden staat dus tot sceijden = separarare tot dividere. cf. Kiliaen en de Theuthonista (ed. Verdam).
-
voetnoot59.
-
dattuse. Dit se slaet niet op de interpreteres maar op wet, zooals blijkt uit de lezing van de Hist. Scol. VII: ‘Tuae autem pietatis erit vel justitiae ad nos eam caute remittere cf. Sp. Hist. IV. XII. 32.
-
voetnoot69.
- l. Ende sy vragheden hem wat hy enz. volgens de lezing van de Hist. Scol.: ‘et sciscitatus est ab eis, quae in corde suo disposuerat’.
-
-
[tekstkritische noot]70. F. dat si; G. gemint; H. ghemerckt hadde. 71. E. twien; E.F. om Gode. 72. H. dus so; sy mit hem volmaectelie. 73. B.E.G.H. aenbeden en soude (G. souden); E.F. dat (ontbr.); B. en gheen; E. God gheen creatuyr en wair; B.F.H. God en wair. 74. B.E.F.H. dese sake (F. saken); wil (ontbr.); H. dat hi haer interpretaci yet scout. 75. G. stonde; E. vanden; E.G.H. drievoudicheyt; B.E.H. dies sweghen. 76. B.E.F. treckten in; G. om dat dattet. 77. G.H. goden; B. te aenbeden. 78. G. interpreteerde; B. vandien; E.F.H. Goods; G. mensch. 79. E. dat was dat ons; E.F. soude werden. 80. B.E.F.H. Ende men sal. 81. E.H. hieten; B.E.F.H. vader (ontbr.) vander. 82. H. prins; B. des pays; B. VI namen. 83. H. so screven; G. Gods raet; E. dencken. 84. B. en (ontbr.); H. dat....hadden (ontbr.). 85. B.E.F.H. togheden; B.F. bracht; E.H. ghebrocht. 86. E. die coninc; B. ghenoech verwonderen; H. die coninc en conde; E.F.H. ghenoech van (ontbr); B. van (ontbr.).
-
voetnoot72.
- Om volmaecteliker te begrijpen, moet men weten, dat de vertaling van: ‘Cumque instruxissent eum de regni administratione’ hier weggelaten is.
-
voetnoot76.
-
figuren. Hist. Scol.: vel in aenigmate transtulerunt.
-
voetnoot86.
-
Hist. Scol.: ‘Nec sufficiebat admirari rex chartarum tenuitatem et compaginationem, quae oculis deprehendi non posset.’ Compaginatio (= compages) is hier weergegeven door: vergaderinge, d.w.z. plaats, waar de rollen samengevoegd waren, = naad; des abortijfs beantwoordt aan chartarum en = van het perkament. cf. Du Cange, i.v. abortivus.
-
-
[tekstkritische noot]87. B.E.F.H. die dunheit des aportive (F. apertijff); F. toe gadere; E. gadere; H. te samen vergadert waren so subtyliken. 88 E.F.H. oghen. 89. ghewaer; G. gewair warden; B.E.-H. gulden; H. also. 90. B. in witte van den; E.F. in witten vanden; H. int witte vanden rolle. 91. E.F. nevens; H. neffen; levoer; H. ontcommeren. 92. G. te....oerbare (ontbr.); B.E. orboren; B.E.-H. een (ontbr.). 93. E. tot haren; H. na haren; H. van (ontbr.); B. te (ontbr.). 94. E.F.H. vroe (ontbr.); B. merghens vroech; E. ende om. 95. H. Noch so ist castume; B. es costume in Grieke; E.F. ist. 96. G. des morghens (ontbr.); E. op sijn ghestaen. 97. B.E.F.H. ten tempelwaert; G. policroniludo; E. basilcos. 98. B.H. bediet; G. dwegen; hem (ontbr.); H. ende dan dwoghen. 99. H. na der; B. der costume. 100. B.E.H. si; F. nonen; H. noenen toe. 101. H. sy (ontbr.); E. voldeden. 102. B.F.G.H. meer en. 103. G. inpreteerden; B.F. boecke; G. boeck; F. dat (ontbr.); E.F.H. si doe tot Jher. 104. H. toghen; B. weder wart voeren; E.F. totten; H. weder ten. 105. B.E.F. prophete. 106. E.H. dattet; E. aldus; F. gescieden.
-
voetnoot97.
-
hemel waert, l. tempelwaert. Hist. Scol.: ‘Adhuc apud Graecos talis consuetudo est, ut cum surgunt mane templum respicientes clament: Polychronitudo basileos, id est, multum temporis vivat rex.’
-
-
[tekstkritische noot]107. B.F. teghen dander; H. doe men die een teghen dander. 108. G. scheelde; B. mochtc oic bi miracel wel; H. mocht oec. 109. F. vallen; E. mitten; H. mit die. 110. E. wet (ontbr.) uuter Souter; der. 111. B. des des si binnen; E.F. te gadere; G. si in den. 112. H. interpreteert. 113. B. ene. 114. B. die de wet hermaecte; F. vermaecten; H. volmaecte; E. correngierde; H. correngierde na den ouden boeken. 115. F. boeken; H. die die; E.H. Samaritanen; H. dat were. 116. B. die boven des conincs boecke was; F. die ses; H. conincs. 117. E.F.H. verwaerde; B. die daer. 118. E. ontrent; G. omtrint; F. diet best. 119. G. allen; F.H. alle die; B. interpretacie. 120. F. vore; B. vore hem; G. voir (ontbr.). 121. B. interpreteerres; E. interpreterers; G. inpreteeres; E. eyschten; H. eyscheden van; H. omdat hyse. 122. H. souden; B. ghdurich; B. mochte; E. mosten. 123. H. hem (ontbr.); B. te doene; F.-H. volcomelic; B. si so vraylic; H. correngierden. 124. B.F. dat men; B.G.H. mocht; G.H. te breken. 125. E.H. waer; F. seinden se; G. sendse; B.E.F. tot Jher. 126. F. goeden ghiften; F. seinden; H. oec ghiften.
-
voetnoot114.
-
Hist. Seol.: ‘Cum Esdras legem, quam per spiritum reparaverat, postea cum veteri seriptura, quae apud Samaritanos erat, correxerit.’
-
-
[tekstkritische noot]127. B. die (ontbr.) vaet; H. vate; H. vaet. 128. B.E.F.H. tafel; B.F. stene; F. goeden; H. stenen; F. se (ontbr.) niet. 129. H. mocht; B. Ende dese; B.E.G.H. tafel; E.F.H. half; C. cupitus; B.E.H. dick; B.E.F.H. nochtan. 130. E.F.H. dat werek; B.E.G.H. dan die; H. stenen.
Opschrift: B.E. geesten; F.H. yesten; H. Ca. LXXII.
1. B. tide; F. stichten; E. phacum. 2. E.F. wart; B.E.F.H. doe (ontbr.); B. yersten; E. silveren (ontbr.); F.H. zulveren. 3. H. in dier; B. van Carragmen; E.H. Romeynen. 4. E. Incello; E. mairscallic. 5. B.H. Plunus; B. dat (ontbr.); Pharum; E.F.H. Pharo; B.E.F.H. doe (ontbr.). 6. B. doe (ontbr.); G. in de werlt; H. inder; B. et was; hoghe torne; E.F.G. toorne. 7. H. inder zee; B. hi es; H. inder. 8. B.E.F. creefte; G. treeften; E.-H. desen; B. toerne es so hoghe; E.F. toirn. 9. F.H. also hoghe; H. wanneer datmen; B.E.F. settet; H. settede; B. dat tlicht; E.F.H. dat. 10. E. dairop; B.E.F.H. schijnt; B. al over; E.F. alle (ontbr.); B.E.F.H. die vander ende vanden lande dore (dore, ontbr. H.). 11. B. menre; F. ende als menre; H. alsmer; dair (ontbr.); B. stene ane; E.F. werpet so. 12. B.E.F. si springhen; B.H. dair (ontbr.); B.E.F.H. of (ontbr.); G.H. afterwaert.
-
voetnoot129.
-
tafele. cf. Rijmbijbel vs. 18574 en Sp. Hist. IV. XIII. 16.
|