Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
(1898)–S.S. Hoogstra– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 103]
| |
3desen lantscap wel XLIIII maniere van volc is, ende staen wel 4binnen VM hoeftsteden, die al vol van rijcheiden sijn al sonder 5dat eylant Tamrabiën, daer thien edel steden binnen sijn, wantGa naar voetnoot5. 6dit lantscap hout welna dat een derdendeel vander werrelt. In 7dit lantscap sijn so voel wonder, datse nyemant en soude mogen 8vertellen. Dair sijn so hoge boem, datmenre niet over soude 9mogen scieten. Also saen als Alexander binnen desen lande 10quam, so quamen Porrus boden jegens hem en brachten hem 11brieve dair dustanige woerde in stonden: ‘Hoe bistu so sot 12ende so coen, dattu onse rijck moyen dorres? Ic rade dy, dattu 13peynste, dattu een mensche sijs ende en pine dy niet tegen 14Gode te doen. Du moges wel weten ende vernemen wie wy sijn, 15want die avonture vermach tegens ons niet. Hierom bevele 16ic dy, dattu haestelic te Griekenwart keerste, ende laete dy hiermede 17genogen. Want weet voirwair, hadde ons dijn rijck erghent 18ghenoeghet ofte hadden wijt begeert, onse vorders haddentaant.Ga naar voetnoot18. 19lange tonderen gedaen, mer wy veronweerdent alze slijck. | |
[pagina 104]
| |
20Want het is ongelijc onser rijcheit, ende hierom en begeerden 21wy dat nye te winnen.’ Alexander en achte van desen brieven 22niet, want hy kende wel dreyghen ende overtale. |
|