Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
(1898)–S.S. Hoogstra– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 65]
| |
3‘Ay, ontsiedy nu van hogen woerden, dair niet an en leget; 4Ga naar margenoot+ dyt en is negheen wijsheit, noch vroemicheit, mer hets cleynre 5hondekens maniere, want so sy crancker sijn, so sy meerGa naar voetnoot5. 6grijnsen.’ Doe riep Alexander die boden voert, die dese boetscapaant. 7brachten, voir alle sijn edel lude, ende hy gaf hem alt 8gout, dat sy brachten, ende gaf hem brieve, die aldus spraken: 9‘Alexander, heer der coninghen ende der gode maech, ontbiet 10Darium saluut ende seit dattet hem eernstelic is, dat so groetGa naar voetnoot10. 11een coninc ende so groet een heer, als ghy u beroemt dat ghy 12sijt, in zwaren bedwanghe comen moet onder so cleyn, onweerdich 13volc alze onder my is. Oic dat gy my, Alexander, te 14swaren dienste staen moet. Wat peinstu, dattu ons screves, 15dattu so rijck waerste van goude ende van silver? En weetstu 16niet, dat wy alle gemeenlic niet anders en begeren dan gout 17ende silver? Want hierom sellen wy te stouteliker op dy striden 18ende te willichliker, om dy dat grote gout af te winnen onse 19scout dairmede te betalen. Du hebste my oic gesent een gheesele 20ende eenen bal ende gout. Mer ic versta, dat dit grote dingen 21beduden. Want die gheesele beduut, dat ic dy ende dijn lude | |
[pagina 66]
| |
22cortelic onder mijn bedwanc hebben sal ende die bal beduut 23alle die werrelt, dat icker heer over wesen sel, ende dat gelt, 24dattu my zeyndes, beduut, dat alle dijn gout cortelic mijn 25wesen sal. Ende dit salstu aldus ondervynden. |
|