Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
(1969)–Samuel van Hoogstraten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Zevende hooftdeel.
| |
[pagina 34]
| |
die uit ons'oogen afgaen. Als by voorbeelt, een ronde kloot of kogel vertoont Ga naar margenoot+een ronde kring, en een eenigen Orizont of zichteind, hot wel wy met hand en verstandt een oneyndich getal begrijpen: welke ronden omtrek noch schaers de helft naer ons oogen toe bevangt; voornamentlijk, als zy wat groot, of zeer naby is. Een yegelijk weet zeer wel, dat wy in zee zijnde, werden Orizont, maer niet de helft des werelts zien, gelijk Ga naar margenoot+wy aen Zon of Maen kunnen, en ook zouden wy denzelven Orizontcirkel zich zien uitspreiden, indien wy ons in de lucht konden om hooch begeven. Daeromme behoortmen een bequame afstant te beraemen, om na eisch Ga naar margenoot+der voorvallen te gebruyken. Eerstelijk hebben wy aen te merken, dat wy met onze oogen rondom ons zien, en desweegen geen rechte linie kan getogen worden, die op alle plaetsen onze oogen eeven na is; maer wel een kromme, als den omtrek van een kring, waer van het middel punt in ons oog is: gelijk gy zien kunt voor een gebouw of Kerk staende, dat niet alleen beyde de einden der mueren, maer ook de Torens van ons afloopen, Ga naar margenoot+verkorten en verschieten. Hoe dwaeslijk waer't, dit aldus af te beelden, ten waer u werk, ook van zeer naby gezien wordende, 't zelve nootzakelijk vereischte. Maer indien gy't zy Kerk of Toren wilt teykenen, zoo zult gy niet eer stil houden van te rug te treeden, voor dat gy het gansche gebouw met een opstach der oogen kunt begrijpen: en gy moogt niet eer beginnen, voor dat gy eerst het geene gy nateykenen wilt, met uw paneel of papier, 't zelve in de hand houdende, kunt bedekken. En dit moet gy altijts voor een regel houden, schoon gy een levende figuer, stokbeelt, of wat het ook zijn mach, voorneemt; anders zult gy licht in wangestalt vervallen, zonder te weeten waer uit die spruit. Gy zult ook uw teykening ten minsten een elleboog lengte wijt van uw oog houden, om de zelve van gelijken geheel in't oog te kunnen bevatten. Maer indien gy maer eenich deel, 't zy een trony of hand nateykent, zoo zal d'afstant zoo naeuw niet luisteren, echter kanze na bescheidenheit genomen, niet lichtelijk te verre zijn. Dezen regel, schoon meer verkiezing als wet, is alleen ten aenzien van byzondere dingen, als tot Teykeningen en Schilderyen, die op alle plaetsen mogen verzet, verhangen en verdragen worden, en om de gebreeken te vermijden: want hier in wort dikwils gemist, dat de beelden het hooft na boven, en de voeten na onder verkorten: de geplaveide vloeren breeder als lang, de pilaren zoo rond als een ey, en de vierkanten scheef hoekich worden; ja dat de Piramiden en andere steenen schijnen te hellen. Maer dit dient alleen tot waerschuwing, want de rechte afstant wort na allerley aert van werk in de Deurzicht kunde geleert; 't zal hier genoeg zijn, datmen den afstant niet lichtelijk minder neem, als de hoogte of breette van 't werk. |
|