Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
(1969)–Samuel van Hoogstraten– Auteursrechtelijk beschermdZesde hooftdeel.
| |
[pagina 31]
| |
naem behoudt. Andere gebruikten palmbladeren, gelijk Eneas by Virgilius tegens de Kumaensche Sybille gedenkt:
Ik bidde alleen, betrouw uw vaers geen Pallembladt,
Ga naar margenoot+Op dat de snelle wint het niet verstroje en vatt'.
Maer dat d'Egyptenaers in overoude tijden Schaepe-en Geytevellen, in steê van Biblen of papier, gebruikten, getuigt Herodoot, en dat te zijnen Ga naar margenoot+tijde noch veele Barbaren haer daer inne navolgden. Wy ook gebruiken witte pergamenten, voorts witte en blaeuwe papieren, of gegronde, 't zy dan blaeuwachtich, aschgraeuw, geel, ros, groen, en ook vleesverwich: met een spons, gedoopt in water met wat inkt, roet, of zoodanige verwe Ga naar margenoot+gemengt, als men begeert. De stoffen, daer men meede teykent, zijn ook veelerley, als de Schrijfpen uit Zwaneschacht, of Ganze-pennen, of wel uit een droog riet gesneeden, zeer bequaem om met inkt, die een Ga naar margenoot+weinich met geslooten of geschrapt root krijt, of schoorsteenroet gebrooken is, uw eerste gedachten op't papier te schetsen, en de schaduwen met een pinseel, en 't zelve vocht met water, aen te zabberen; om zoo een gros van 't geheel, dat gy voorneemt, in't ruw te zien. En zeker deeze Ga naar margenoot+wijze van met pen en pinseel te teykenen, is ook allerbequaemst om een meesterlijk werk in zijn volle kracht te voleinden. Dewijl men'er ook, als't pas geeft, met rood krijt en kryons in kan speelen, als of men byna met verwen schilderde. Maer men moet zich wachten van al te stijve geregelde trekken, die men arseeringen noemt: want behalven dat zy nergens toe dienstig zijn, zoo doen zy door haere langwijlicheit den aendacht sluimeren. Laet uwe penstreeken los en onbedwongen alleen der dingen zwier en de schaduwen Ga naar margenoot+uitbeelden. Deeze wijze is ook allerbequaemst om Lantschappen na't leven te teykenen, dewijl de Pen tot loof en bladeren, en gebrooke gronden, en steenwerk allerbequaemst is; en de Pinseel tot het aenveegen van een eenparige schaduwe. Maer tot het teykenen van tronien, handen, of geheele naekten na't leeven, moogt gy gesmijdich root krijt op wit papier Ga naar margenoot+gebruiken. Gy moet u aen een redelijk dikke of niet te dunne Pen gewennen, die gy genoegsaem voor uit steekende in't schaduwen slijpen zult, om, daer 't van nooden is, een scharper toets te geeven. Het zwart krijt Ga naar margenoot+heeft het zelve gebruik, maer noch meer op blaeuwe of gegronde papieren, maer hier nevens heeft men Wit krijt of gedroog de Pijpaerde van nooden, om de dagen, die lichter als den grond uwes papiers zijn, op te hoogen. Gy zijt voorzichtich, indienge den grond tusschen deeze beyde kryons wel laet deurspeelen, daer men zich ook met allen yver toe moet gewennen; maer gy zijt dwaes, indien 't tot nadeel van uw werk geschiet; want ik wil dat gy zelf uwe schaduwen, indienze te hart zijn, des noots met wit krijt verzacht, en de sterke lichten met een besmeurde vinger te niet doet. Gy | |
[pagina 32]
| |
Ga naar margenoot+moet de waerheit in uw werk brengen, al zoud gy alles met vinger en duim overhoop haelen, en hier toe zijn de Kryons van veel soorten van koleuren zeer dienstich; deeze worden van Pijpaerde, een weynich Gomwater, Ga naar margenoot+en met zoodanige enkelde of vermengde verwen, als gy begeert, gekneet, plat gedrukt, en noch week, in vierkante lange pennen gesneeden, en gedroogt. Of men neemt zoodanige verwen alsmen wil, en vermengtze met verdurven Lijm, of Gom. Ik laet de lief hebbers de vryheit Ga naar margenoot+van haeren lust te volgen, die tot zuivere en nette kleynicheden geneegen zijn, laet haer vry op 't spierwit Perkament, of met Potloot, of andere fijne pennekens aerdicheden uitvoeren. Maer gy, ô Schilderjeugt! die moed in't hart draegt, plak vry grijswitte vellen papier aen een, of gemeen papier, en strijk'er een grond over, leg dan welbeproefde lange pennen Buskool Ga naar margenoot+een uur of twee in Lijnoly, en strax afgedroogt, zoo teyken uwe naekten of stokbeelden leevensgroot na't leeven; zoo zal het oordeel in uw oog, en de stouticheit in uwe hand aengroeyen, en deeze teykeningen zullen ook niet licht afstuiven. Maer vreest gy dat uwe teykeningen, met Ga naar margenoot+zwart en wit, of ander Kryon gemaekt, mochten afslijten, zoo berey een vierkanten bak met water, doet daer in half Arabysche Gom, en Gom Dragant, zoo veel tot'er vette starretjes op't water drijven, hier zult gy uwe teykeningen deurhalen, doch zoo, dat het Kryon door't insteeken niet afspoele.
Zoo dra uw hant en oog begint te wennen
Tot Kool en Krijt, Pinseelen ofte Pennen,
Ga naar margenoot+Zoo tree stout toe, de levende natuer
t' Ontwerpen: want schoon uw dien arbeyd zuer
En lastich valt, 't en moet u niet verdrieten,
Gy zult na't zuer de zoeticheit genieten.
Natuer is't wit, waer na men schiet en mikt,
De Leytstar, daer men recht zijn koers na schikt.
In't leven zijn des Schilders rechte boeken,
Waer in den Text der waerheit is te zoeken.
Natuer vol gunst en aerdicheden speelt,
't Zyge op papier een poezel wichjen teelt,
Of Man of Vrouw, gediert, of Bosch, of Bergen,
Of wat den geest des Schilders is te vergen,
Verkorting, en verbuiging, vlakte en grondt,
Die niemant zonder arbeidt oyt verstont.
|
|