Zegepraal der goddelyke liefde
(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
Quaerebam te foris, et eras intus. | |
I'aduoue mon erreur maintenant que ie veoy,
Que i'ay cherché dehors ce que i'auois en moy.
| |
[pagina 143]
| |
De Liefde vind Jesus in haar zelve. | |
Buiten zogt ik u, en gy waart hier binnen. | |
XXXVI. Gezang.Vois: Ballet du Roi. Of Myn Heer, deze fluyt ten kimme vol geschonken.
1.
O Neen,
Waar ik zoek, gy zyt hier niet te vinden,Ga naar margenoot+
Deze Ype-Beuke-en Linden,Ga naar margenoot+
Hebben my noit aangetoontGa naar margenoot+
Waar gy ô Jesus woond.Ga naar margenoot+
Dit jeugdig zomergroen;Ga naar margenoot+
Hoe schoon het pronkt en praalt op zyn saisoen,Ga naar margenoot+
Zal noyt mynen wens voldoen.Ga naar margenoot+
Neen buiten niet: maar binnenGa naar margenoot+
In het hart van die u minnen,Ga naar margenoot+
Eewig ligt!Ga naar margenoot+
Hebt gy u zelf een woning opgerigt,Ga naar margenoot+
O! welgelukkig die u daar onthaalt!Ga naar margenoot+
En op u zégepraalt!Ga naar margenoot+
Nog hel, nog dood zal hem verwinnen;Ga naar margenoot+
Op wien dus uwe Liefde daalt.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 144]
| |
2.
De pragt
Voerde u in geen Koninklyke Hoven,
Toen gy gedaalt van boven
Uit den maagdelyken schoot,
Ons uw verlossing bood.
Een nederige stal,
Een kribb' ontfing den Koning van 't heelal.
Voor wien 't al verschynen zal.
Zoo tragt gy niet te komen,
Als in 't kuis gemoed der vromen:
'T nedrig hert
Dat u in 's levens kwelling zoekt met smert,
Is 't zalig huis, daar gy uw woning maakt,
En ons uw Liefde blaakt;
Wat zyn al 's werrelts ydle droomen,
By 't heyl dat ons uit u genaakt.
3.
Men zoek
Dan uw Liefde, ô Eewig ligt hier boven!
Hier in geen aardse Hoven,
Nog in 't ruime lugtgewelf;
Maar binnen in ons zelf.
| |
[pagina 145]
| |
O driemaal zalig lot!
Wie wenst, om u, hier niet te zyn bespot!
Daar de Liefde is, daar is God.
Op haar Banier te stryden,
In het Veld van Kruis en lyden
Is het merk,
Van 't regt geloovig hart, Gods ware kerk,
En buiten deze is de andre min, als niet.
O gy! die 't al gebied,
Gun ons, daar in ons te verblyden,
Ten troost van al ons aards verdriet.
Door 't heylig woord hebt gy ô Jesus! ons getoont,
Dat gy, die 't al vervult, niet van; maar in ons woond.
| |
Toepassing.
HY zoeke u, die u niet en kend
In verre, en afgelege hoeken,
Aan 's werrelts een en ander end,
O zoete JESUS! niet te zoeken,
Als in het regt geloovig hart:
Daar lust het u altyt te wonen,
Ten troost der Kristezielensmart,
En uw verborge kragt te toonen.
Daar voel ik van uw Liefde een blyk,
Ach! datze nimmer my ontwyk.
|
|