Zegepraal der goddelyke liefde
(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 66]
| |
Muscas venatur, quisquis venatur honores. | |
La queste des estats, des honneurs et des gloires,
Ne remplit que la main de mouches transitoires.
| |
[pagina 67]
| |
Ydele Eere. | |
Hy jaagt vliegen, die de ydele Eere bejaagt. | |
XVII. Gezang.Wyze: Flora hoe ydel is uw roem, &c.
1.
WAt jaagt gy onbedagte mensGa naar margenoot+
Na glori, pragt, of hooge staten,Ga naar margenoot+
Die 't hier al zult laten?Ga naar margenoot+
Och! wat is uw wens!Ga naar margenoot+
U helpt nog Myter, Kroon, nog Staf;Ga naar margenoot+
Wanneer de dood u snyt het leven af.Ga naar margenoot+
In Charons zwarte boot,Ga naar margenoot+
Treed yder naakt en bloot.Ga naar margenoot+
2.
De Pauw op haren staart vol moed,
Praalt op den glans van Argus oogen.
Zoo is 't ydel bogen
Op verganklyk goed.
Maar ziet dat dier zyn voeten aan,
Strax is het met zyn hoovaardy gedaan.
Nam dit de mens in agt,
Hy keek na staat nog pragt.
| |
[pagina 68]
| |
3.
De glori daar 't hoogmoedig hert
Om laag zig van in slaap laat wiegen,
Is een hand vol vliegen,
Last en zielensmert.
De glans des werrelts gaat voorby,
Zoo dra zy 't mensdom heeft gebragt in ly.
Dat dus 't verganklyk kiest!
En 't eewige verliest.
4.
Wat staat gy dan naar roem, of lof,
O aardworm! zoo gering van waarde
Kus uw Moeder de aarde,
Gy zyt ass', en stof.
En zult, hoe breed uw zaken staan,
Ook wederom tot ass, en stof vergaan
Waar voor de nedrigheit
Om hoog, haar loon verbeyd.
5.
Daar praalt ze in 't eewig diamant,
Omringt met glans van starr-en stralen
Om te zegepralen
Aan Gods regterhand.
| |
[pagina 69]
| |
Wat aards geluk de werrelt bied,
Het is by haar geluk maar zielsverdriet.
Geen mens, hoe kleyn of groot,
Gelukkig voor zyn dood.
Vergaap ô Mens u aan geen pragt, of hoovaardy;
Want de gedaante dezer werrelt gaat voorby.
| |
Toepassing.
WAt baat ons glori, pragt, of staat,
Die geenen duur heeft hier beneden.
Een bloem, die 's morgens open gaat,
Legt 's avonds in het stof getreden.
Dus is een Kresus in zyn pragt,
Wanneer de dood hem komt bestormen.
Wat 's vlees, wat 's schoonheit, zoo geagt,
Als spyz, en voedsel voor de wormen.
Gelukkig, die voor eer, en staat,
De deugd omhelst, die noyt vergaat.
|
|