Zegepraal der goddelyke liefde
(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Qui sanat omnes infirmitates tuas. | |
Celle qui m'ayme et me possede
Treuue a ses maux tout le remede.
| |
[pagina 11]
| |
De Liefde Beschermt. | |
Gy hebt my verlóst van het brullend ongediert
| |
III. Gezang.Vois: Neen Amaril je hoeft me niet te ontwyken.
1.
ZOu ik vervaart voor myn vervolgers beven,Ga naar margenoot+
Daar uit het eewig ligt,Ga naar margenoot+
Gods albespiegelend gezigtGa naar margenoot+
Om laag ziet, op al wat hier word bedreven.Ga naar margenoot+
O neen! hoe bits de boosheit aangespannen
Met nyt, en hoon, my dreygt en te verslinden tragt;
'K vertoon my in 't gezigt van hare magt,
Gerust op hem, die 't zwaard keert der Tierannen.
2.
Treed boos geslagt in uw onstuimig woedenGa naar margenoot+
Vry in verbond te zaam:Ga naar margenoot+
Geen van u allen is bequaamGa naar margenoot+
Tot myn bederf, als my de Heer wil hoeden.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 12]
| |
Verlosser! Heyland! scherm en schild der vromen,
My word geen hair gekrenkt, al dreygt men my te doon.
Uw kruys wijst my den weg naar uw geboon,
En uwe hand kan alle moedwil toomen.
3.
Op deze wyz trokt g'aan uw woord gedagtigGa naar margenoot+
Ga naar voetnoot(a)Held Josef, in den kuylGa naar margenoot+
Van Dothan, uit den wreeden muylGa naar margenoot+
Des doods: als hem de wreetheit viel te magtig.Ga naar margenoot+
Gelyk gy hem ten praal hebt opgeheven,
Daar hy geboeit, en vals beschuldigt in het slot
Des kerkers riep, om hulp aan zynē GodGa naar voetnoot(b)
Die noyt, in noot, dē zynē heeft begeven.
4.
Zo hebt ge, ô Heer! uw drietal ongeschondē
Voor vuur, en vlam bewaard,
En tot hun haters leed, gespaart,Ga naar voetnoot(c)
Die door dē gloed des ovens zyn verslondē.
Zoo kan de haat haar eygē straf bereydē.
Uw Daniel ten proy der Leewen wreed gedoemt,
| |
[pagina 13]
| |
Heeft dus ô Heer uw mogētheyt geroemt.Ga naar voetnoot*
Wat schroom ik dan, als my uw hand wil leyden?
5.
Niets. hoe men my belaagt: want al 't vermogen
Der mensen altemaal,
Ga naar voetnoot*Naar eys gewogen in uw schaal,
Valt ligter dan bedrog en ydle logen.
Op U ô Heer! is des al myn betrouwen.
Gy zyt myn toevlugt, troost, en bystant in den noot.
Uw kruis myn schild, hoed my voor hel, en dood.
Wat leed my dreygt, ik word door u behouwen.
Hoe 't brullend ongediert ook hongert na myn vlees.
De liefde houd myn hert bevryt voor alle vrees.
| |
Toepassing.
DE liefde Gods die ons bewaakt
En trouw beschynt met duyzend oogen,
Zend, waar de boosheit ons genaakt
Haar hulpe ons ylinks uit den hoogen.
Op dezen schild stuyt al 't gevaar.
Hier op, ô liefde is ons betrouwen.
Al brult de helhond nog zoo naar,
Wy worden door uw hulp behouwen.
O Liefde is uw gena zoo groot?
Begeef ons nimmer in den noot.
|
|