Zegepraal der goddelyke liefde
(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
Retinebant me nugae nugarum, et vanitates | |
Ressembleras tu donc a ces ames si folles,
Que lon veoit arrester par ces suiets friuolles?
| |
[pagina 7]
| |
De Ziel zoekt vryheit. | |
De beuzelingen der beuzelingen, en de ydelheden
| |
II. Zang.Wyze: O droevig Ongeval, &c.
1.
HOe (riep het vlees verbaast)
Myn ziel wat maakt gy haast?
Zoud gy dus scheyden van uw hartvrindin?
Wie blaast u deze ontydige afkeer in?
Kan dat ô ziel! bestaan voor God?
Dat gy my stelt tot yders schimp en spot?
Verlaat gy zelf uw eygen vlees, en been,
Daar ik my stel in al uw doen te vreen?
2.
Zoo klaagt steeds de oude mens,
Berooft van zynen wens,
Gehegt aan 't snoer der aardse slaverny,
Wanneer de ziel van deze banden vry,
Al 's werrelts ydelheen verzaakt,
En eenzaam in bespiegling zig vermaakt,
Niet min belust als op 't verganklyk goed,
Waarom hier elk begeerig slaaft, en vroet.
| |
[pagina 8]
| |
3.
Dus schud de ziel Gods bruyd
Den ouden Adam uyt:
En neemt (om haar bederf in tyds te ontgaan)
Hier voor gemak, het kruys, en lijden aan.
Zy heeft de wellust afgeleyd.
Geen bed van Rozen word voor haar gespreyd.
Dat zig het vlees daar op vermaak en streel
Haar lyden valt een schooner lot ten deel.
4.
Gaat gy ô ziel zoo voort!
Als 't vlees u klampt aan boort,
En eyge drift hier tegens woed en stryd,
Zy raakt haar kragt, en gy uw vyand kwyt.
Wat u bespringt gy triomfeert
Die nu gesterkt alle ydle weelde weerd;
Gy wind den strijd hoe de aardse beuzeling
Of ydele eer, u aanval of bespring.
5.
Gy staart met uw gezigt
Op t albespieglend ligt
Dat u alreeds met schooner glans bestraalt.
Wat wonder is 't zoo gy den Pryz behaalt?
| |
[pagina 9]
| |
O ziel die 't eewig liefdevuur!
In u vermeerdren voelt van uur tot uur,
Legt gy den buyk dat zondig beest aan band?
Hoe zalig vaart gy naar uw vaderland!
O zondennevel! hoe bezwalkt gy het gezigt.
Wie naar de schaduw ziet, ik volg het zonneligt.
| |
Toepassing.
WIe scheyd ons van de liefde Gods?
In haar is 't eewig heyl gelegen.
Zy staat gelyk een vaste rots
Al slaat en bruist de zee daar tegen.
De ziel, die 't oog na boven zend,
Word door verdrukking, pyn, nog banden,
Nog weelde van haar afgewend.
Zy kent op aard nog lof, nog schanden.
Geen Beuzeling, geene ydelheyt
Die haar van Jesus liefde scheyd.
|
|