Zegepraal der goddelyke liefde(1709)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina **4r] [p. **4r] Dankoffer aan J.V.H. Met onze Poëzy of verscheide Gedigten. WAs 't Orfeus luyt, die veld, en boomen, En rotsen leven gaf, en vreugd, En langs de beekjes en de stroomen, De Tygers tam zong, en verheugd? Uw maatzang heeft, door keur van stoffen, Zoo nut, als aangenaam verbreyd, Myn hart, en oor niet min getroffen, Daar ons uw Zangkoor henen leyd, ô Koortelg van Apolloos Tempel! Na 't nutste dat de Zangberg geeft, Waar van wy slegs betreen den drempel, Die gy zoo vlug te boven streeft, Op de Bazuin van uwe toonen. Hy vlegt u geenen Laurekrans; Wiens stamertaal gy moet verschoonen, Om haar gebrek van geest, en glans. Myn Klio blyde en opgetogen Van vreugd, als ze u ontmoeten mag. [pagina **4v] [p. **4v] Schenkt in vergelding aan uwe oogen, 't Geen zy doet treden in den dag. Verschoon haar, blyft zy ergens steken Als zy haar stem te hoog verheft: Zy zelf belyd u haar gebreken; Wiens magt haar zwakheit overtreft. 't Is haar genoeg mag ze u behagen, Met, in vergelding van uw gunst, Haar Tydverdryf u op te dragen, Gekweekt uit Liefde tot de kunst. Hoe 't ook gerekt is of gebogen, 't Verwagt alweer uw gunstige oogen. P.N. Vorige Volgende