Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Toepasselijk voorval op het schieten van een Vogeltje. Aan Leliane. LXXXIV. Gezang. Wijze. Laat Febus in het morgenrood &c. 1 Een Vinkje, moedig op zijn zang, Braveerde onlangs de Nagtegalen, Juist als Auroor met snellen gang Al 't veld quam groeten met haar stralen. 2 Het Beesje, vrolijk op dien glans, Liet al zijn orgelpijpjes hooren, En lokte al 't pluimgediert ten dans En schiep al 't veld vol jeugdige ooren. 3 Maar als het midden in die vreugd Zig zelf vermaakte, en onder 't vliegen Vast opgeblazen, en verheugd Zijn wiekjes door de lugt liet wiegen, 4 En vloog zig zelfs in klank voorby Zag ik dien hoogmoed haast gezonken, Zijn galm, zoo liefelijk, en bly Verdooft, en heel in rouw verdronken. 5 Een jager, fix op zijn geweer, [pagina 125] [p. 125] Stont met zijn vuurroer wel geladen, En doelde, en mikte, om dus het teer En kleyn gebeente te verraden: 6 Dat, op het lossen van de schoot, Flux uit de hoogte neer quam dalen, Getroffen van het doodlijk loot, Terwijl het scheen te zegepralen. 7 Daar smolt dat liefelijk geluyt, Daar brak dat keeltje met zijn longen Dat al 't gevogelte vooruyt Gestreeft had, en voorby gezongen. 8 Zie Leliane, hoe 't heel-al Zig van de dood voelt overtreffen, En hoe de hoogmoed haren val Genaakt, als zy haar wil verheffen. 9 Het schoonste vogeltje van 't woud, Waar by het puik der Nagtegalen, Hoe moedig, op zijn zang, en stout, Noyt in waardy heeft konnen halen: 10 Word, om zijn aangenaam geschal, Dus eerst getroffen, en doorschoten: Zijn zoete stem brengt hem ten val, Als had die roem de dood verdroten. 11 Zoo zorglijk is het Leliaan [pagina 126] [p. 126] Op geld, of schoonheyt te braveren. En yder in het ligt te staan, Dus wilt ook uit dit voorbeelt leeren. 12 Uw glans zoo schoon en ongemeen, Uw zoete zang, en fiere leden, Hoe schoon uw levenszon oyt scheen, Zijn van de dood haast neergetreden 13 Waar toe dan moedig op dien roem, Als gy zoo rijk voorzien van gaven Die laat verwelken als een bloem Die in haar luister word begraven. 14 Hoe schooner zig uw glans vertoont Hoe eer de dood haar dreygt te treffen. Zy is 't, die 't waardste minst verschoont, En valt op 't geen zig wil verheffen. 15 'T lighaamlijk schoon verdient geen roem, De minste quaal kan dat bederven. 'T vergaat als een verslenste bloem, Maar 't zielenschoon kent geen versterven. 16 Wees dan niet moedig op uw tijd, Hoe schoon uw lente schijnt te blaken: Gy ziet, hoe snel die ons ontglijd, De dood kon haast een eynde maken. Vorige Volgende