Zedezangen en stigtelyke liederen
(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Al klaagt de nood u haar gebrek,
Zy blijft van uwe hulp verstooten.
Waar toe, waar toe strekt de overvloed,
Zoo die op aard noyt goed, en doet
Veel nutter, waar zy noyt genoten, - bis
Geeft g' uit liefde, en min,
'T word eindeloos gewin.
2
Maar 't hart, aan 't aardse vast gehegt,
Weerhoud de hand van mededogen.
Hoe deerlijk Lazarus hier legt,
De Rijkaart sluit voor hem zijn oogen.
'T is niet als weelde, staat, en pragt
Wat van zijn Geest hier word geagt.
Hy blijft van smeken onbewogen. - bis
Booze geltzugt, hoe
Maakt gy den mens te moe!
3
Wie de armen geen gena bewijst,
De dorstigen ontzegt te laven,
En hongerigen voed nog spijst,
Bezit, tot zijn verderf, Gods gaven.
De Heyland met elx leed begaan
Wijst, in de ellende voor te staan,
Na Jesus Rijk de naaste haven. - bis
Volgt gy niet, gy sluit
U zelf ten Hemel uit.
|
|