Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Ziele moedigt zig zelven, om tegen den stroom der zonden op te roejen. LXI. Zang. Wyze: Helaas mijn zugten zijn om niet, &c. 1. Ay my! wat ben ik afgeroeit Op dezen stroom, der zondigende lusten. En egter dien ik niet te rusten, Daar 't altijd ebt, en nimmer opwaars vloeit. Want deed ik dit een korten tijd, 'k Raakte al de vrugt van mijnen arbeid kwijt. [pagina 91] [p. 91] En quam noit aen de plaats die 'k heb verkoren. Hield ik eens stil, 't Was al verloren, Wat mijn yver wil. 2. Alziende stuurman geef my kragt! Die 't roer hebt van mijn levensschip in handen, Op dat mijn kiel eens kom te landen Aan 't zalig honk, daar gy al de uwen wagt. De zagte rust verligt ons niet Ten zy men van zijn werk het einde ziet. Volbragten arbeid geeft een vrolijk rusten. Gun ons ô God! Voor de aardse lusten, Zulk een zalig lot. 3. Zoo roeit mijn geest weer aan met moed. Gestadig werk loopt dog wel eens ten ende. De vreugde is naast aan droeve ellende. Na 't bitter proeft men allerbest het zoet. Roei aan mijn geest, roei aan met kragt Tot gy de reiz, hoe moeilijk, hebt volbragt, Volhard, en laat niet opwaars aan te streven. Gy zijt te na, Om 't op te geven. Roei, eer 't wert te spa. Vorige Volgende