Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXXVI. Lykzang. Aan P.T. Op het overlijden zijner huisvrouwe. Wijze, Minuet. 1 Hebt gy (gelijk ons komt te voren) Na zoo veel strijds uw bedgenoot, Uw vrouw, uw waardste pand verloren, Uw liefde ontweldigt door de dood? Ey! treur niet, schoon ze u gaat begeven! Zy wagt een aangenamer leven. 2 Dat u die hartquetsure treft, En 't ingewand ontroert van binnen [pagina 54] [p. 54] Is denklijk: maar wie 't regt beseft, Zal ook dat onheyl overwinnen: Nadien in 's werrelts wildernis Geen ander lot te vinden is. 3 Wat staat den mens hier niet te lijden? Wat valt 'er strijds, beneen de maan, Te ontworstelen aan alle zijden, In 's werrelts woesten oceaan. Hoe dat wy yveren, en draven, 'T is nergens een geruste haven. 4 Het sterflot dat elx onheil blust, En alle rampspoed komt te dooven Terwout, geeft ons alleen de rust, Die 's werrelts onrust gaat te boven. Wat meent gy dat uw vrouw verliest Die 't eewig voor 't verganklijk kiest? 5 Zy, van alle aardse smart genezen, Beschouwt nu, hooger als de maan, 'T oneindig albespieglend Wezen, Dat nimmer weet van ondergaan. Terwijl wy hier nog staan, en strijden Om 's werrelts klippen regt te mijden. 6 Gedult, dat alle ramp verwint Daar 't geld, des hemels welbehagen, Is 't beste wapen, dat men vind. Dus past het elk zijn kruis te dragen. [pagina 55] [p. 55] Wat heeft het sterven zoo veel nood! Geen mens gelukkig voor zijn doot. Vorige Volgende