Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Goddelijke Liefde XXXIIste gezang. Wijze. 'K was liever harder in het veld. 1 O Liefde zonder wederga! O ondoorgrondelijk beminnen! Hoe blijkt Gods liefde, uit zijn gena, Om, als zijn kindren ons te winnen. De Vader zend uit 's Hemels troon Zijn eenigen geliefden Zoon. En nood ons zelf ten Hemel binnen. Is 'er immer iet Den mens zoo groot geschiet. 2 Gods Engel stutte de offerhand Toen Abram Izak dagt te slagten Zijn zoon, uit welkers eenig pand De stam van Isrel stont te wagten. Maar God, die ons ten Hemel nood, Geeft zijnen Zoon zelf aan de dood. ô Liefde! boven elx gedagten. Waar quam immer min Zoo groot in 's mensen zin. [pagina 47] [p. 47] 3 Heeft God, ô Mens! u zoo bemind, Om 't eewig heyl u te doen erven? Wat is 'er dat u zoo verblind Dat gy hier schroomt voor hem te sterven. Ten minsten toon de liefde weer Die gy ontfangt van God, uw Heer. Wilt ge anders Jesus gunst verwerven, Laat de min voor 't aards. Hy voert u Hemelwaards. Vorige Volgende