Zedezangen en stigtelyke liederen
(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Is, ô Heer! op u alleen.
Wie daar op zijn hoop mag bouwen
Ziet zyn vyanden vertreen.
Wat de boosheyt oit bedagt
Viel uit zonder list, of kragt,
Want uw arm heeft my behouwen,
Als ik scheen van u veragt.
3
Breek voorts de lagen
Van mijn snoode weerparty,
Op dat ik eens leve ontslagen
Van zijn woede, en razerny.
Al de bystand, die ik wagt
Is ô Heer! uit uwe magt.
'K wil, om niemands hulpe vragen,
Wijl ik u mijn Heyland agt.
4
Toom hunne tongen
Die my vloeken! demp hun haat!
Eer ik, door hun list gedwongen,
Val in hun gesmeed verraad!
Heeft uw hand my eens gered
Als ik weerloos op mijn bed
Van hun woede wierd besprongen?
Breek de strikken van hun net!
5
Dat ze ons bestrijden
Dan die naar ons leven staan:
'K zal daarom den weg niet mijden
Die 'k, voor hun gezigt, moet gaan.
| |
[pagina 46]
| |
Hoe de haat dorst naer ons bloed
Als ons uw gena behoed,
Stellen we alle vrees ter zijden,
Wijl 't daar al voor wijken moet.
|
|