Zedezangen en stigtelyke liederen
(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Is 't begin van 't goed,
Dat u van tegenspoed
En ramp, en ongenugten
Hier verlossen moet.
2
Een zeeman, worstlende op de baren
Met storm en wind,
Tragt, in dien nood, de haven te bevaren
Daar hy stilte vind.
Zoo wenst een reyziger te rusten,
Die, hoe lang gedwaalt,
Zijn arbeyt agt betaalt,
Als hy van vremde kusten
T' huis zijn adem haalt.
3
Maar wy, gelijk berooft van zinnen,
Al dreygt de nood,
Gewennen ons, ons onheyl te beminnen,
Angstig voor de dood,
Als was ons, in dit rustloos leven,
Geene druk te zwaar.
Maar kenden we ons gevaar,
Wy ylden, als gedreven,
Naar dit rustaltaar.
4
Gy dan die van het lot gedreven
In veel gevaar,
Den staat beklaagt van uw rampzalig leven
Voor uw geest te zwaar:
Schrik niet; de dood die alle ellenden
| |
[pagina 40]
| |
En elks onheyl blust,
Wil aan een zagter kust
Uw leed, en rampen enden
Voor gewenste rust.
|
|