Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXIV. Morgezang. Courante la Bare. 1 O God! zoo hoog in 't eeuwig ligt, Tot onzer hulp genaderijk gezeten, In Liefde, en goedheyt ongemeten, O Vader ik verhef u in mijn digt! Gy gunt me weder op te staan, Na dat ik 't zonneligt zag ondergaan, Dat, als uw gunst, weer 't aartrijk gaat beschijnen: Terwijl uw ligt De nagt verdwijnen Doet voor ons gezigt. 2 Wat Lofzang vangen wy nu aan, Die met het ligt ons hoop weer zien gerezen Van eenmaal dus het eewig Wezen Te aanschouwen daar noit dag zal ondergaan? Daar staag een schooner morgenstond Gerezen schijnt met rozen in de mond Van geene nagt bezwalkt, of duisternissen. Gun ons ô Heer! Die noit te missen, Als 't hier neemt een keer. [pagina 35] [p. 35] 3 Verganklijk is 't wat wy hier zien, En ydelheyt al wat ons kan behagen. De zomerlugt spelt onweervlagen. En voor den druk gaat onze blijtschap vlien. Niets is 'er dat vernoeging baart In alles wat ons voorkomt hier op aard. 'T is alles ydelheyt der ydelheden Wat buiten u Hier woelt beneden Van uw Liefde schuw. 4 Mag des een worm, een nietig dier, Wiens bloed, uit schrik, stremt in zijn bevende aderen Met zonden overlaan u naderen? Vervul, ô Vader, dan met heylig vyer Zijn dorren geest, op dat hy mag Geloutert en gezuivert, dezen dag Voor uw gezigt ootmoediglijk verschijnen! Zoo mag uw ligt De mist verdwijnen Doen van zijn gezigt. Vorige Volgende