Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXIII. Avondzang. Wijze. Courante messieurs. 1 Geen mens, na Godes wet (Wat kommer hem belet) Of is genoodzaakt, voor hy ga te bed, Dat hy met God zijn zaken effen zet. Wel hem, die daar in steeds volhard, Hy vind zijn ziel ontlast van alle smart, En leeft gerust in voor-en tegenspoed, Hoe zeer de helse vyand op hem woed. 2 De werrelt, en het vlees Bragt mijne ziel in vrees: Wanneer my 's Heeren wet de heirbaan wees Daar 't ligt der waarheyt voor mijn oogen rees. Ik doelde, en greep na dat kleynood Van Heylig vuur gedreven, om de doot Des afgronds met dit onwaardeerbre pand Te ontvlieden in het Hemels vaderland. 3 De reyziger op zee Gesukkelt, wenst dus mé Het lijf te bergen aan geruste ree: Wanneer de stormen mast, en spriet aan twee [pagina 33] [p. 33] Gerabraakt hebben, en de kiel Geslingert, of ze in de afgrond neder viel, En weer tot aan de starren opgejaagt, Van elk, in doods gevaar, en schrik beklaagt, 4 Dus uit het zielverderf Mijn God! (eer dat ik sterf) Gerukt, en hopende op uw zalig erf, Wat middlen zijn 'er, zoo ik dat verwerf, Om zulx te erkennen na waardy, Terwijl ik hier op aard, nog sta, en stry, Dan uw gena te roemen onbepaalt Van daar de zonne rijst, tot daar zy daalt. 5 Ik volge deze baan In godgewijde blaan. 'T zy dat mijn zang Vorst David na wil gaan, De zonden boet met zugten, en getraan: Of my voor uw genade altaar Ter nederwerp, en zoek mijn troost aldaar Op dat mijn schult, als die van Magdaleen, Werde uitgewist in mijn boetvaardigheen. 6 'T zy dat ik zing, en kweel En mijne snaren streel, Gods gaven roem geheel of wel ten deel: Of zoek mijn nooddruft op dit aards toneel. Uw liefde blijf my stadig by, Waar uit my uw bescherming zoo gedy, [pagina 34] [p. 34] Dat ik geen vyand vreeze deze nagt, Waar in ik slapende den dag verwagt. Vorige Volgende