Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XXI. boetzang. Wijze. Zoete zusje, bolle meysje &c. Of na den 38sten Psalm. 1 Redme, ô Heer! uit deze plagen: Spaar uw slagen Op mijn afgemartelt lijf. En herstel, door uw genade, 'T vuile, en quade Van mijn onbedagt bedrijf. 2 Onbedagt, en buiten kennis Pleegde ik schennis, Die mijn overtuigt gemoed Nu ten regten heeft begrepen, Nu 'k benepen Zit, ô Heer! in vlees, en bloed. 3 Want ik voel mijn onvermogen: En mijn oogen Zien nu eerst mijn snood bestaan: Dat my voorkomt zoo afschuwlijk En zoo gruwlijk, Dat ik reeds schijn te vergaan. 4 Maar gy, Heer, kunt my genezen Van mijn vreezen En mijn wanhoop, druk, en smart. [pagina 30] [p. 30] Gy zijt (wat ik doe) weldadig En genadig. 'K hef tot u mijn oog en hart. 5 Niemands hulp, ô goede Vader! Komt my nader Als die uit uw goetheyt vloeit. Gy alleen kunt deze ellenden Van my wenden Als uw gunst my weer besproeit. 6 Goede God stel des mijn lijden Eens ter zijden. Heb ik my door 't vlees misgaan? Maak mijn geest, hier door, boetvaardig, En weer waardig Uwen heilweg in te slaan. 7 Hebt ge in zonden my bevonden? Zie mijn wonden Heer, zy dreygen mijn verderf. En zy maken my (hoe schuldig) Onverduldig. Laat niet toe, dat ik dus sterf. 8 Maar wilt liever u erbermen, En uw ermen 'T mywaarts nog eens strekken uit! Stel mijn bede niet ter zijden! 'K eer' het lijden Dat gy over my besluyt. Vorige Volgende