Zedezangen en stigtelyke liederen(1708)–Jan van Hoogstraten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende VIde zang. De harders in de Kersnagt. 1 Wat aangenamer ligt, wat goddelijke glanssen Bestraalen ons uit 's hemels hooge transsen? Al 't aardrijk word verligt. De nagt verdwijnt. Wat hemelser gezigt Houd ons dus in verrukking opgetogen? Wat zien we, ô Hemel! met onze oogen? Een glans waar voor de zonne zwigt. 2 Daar, daar gaat de Hemel open. Daar juigt heel Jerusalem, Op der zalige Englen stem. Herodes hart van angst bekropen Vreest het nedrig Betlehem Op 't verschijnen van dit ligt, Waar voor kroon, en scepter zwijgt. 3 Air Schroomt niet meer gy Gods verkoren; Want uw Heyland is geboren. 'T is God in zijn Majesteit: Die, ten zoen van onze zonden, [pagina 10] [p. 10] Hier in doeken legt gewonden: De werrelt eewen lang voorzeyt. 4 De tijt is dan vervult, En God in 't vlees verschenen. Op Harders! op! op Koningen, trekt henen, Daar gy uw Koning vinden zult. Daar Betlehem, hoe nedrig en verschoven, Den glans verdooft van alle Vorsten hoven. 5 Welk een aangenaam geluit Slaat de Kersnagt op dees blijde maren! Juigt ô mense- en Englescharen, Blaast uw Scheppers glori uit. 6 chorós air. God in 't eeuwig ongemeten Albeschouwend ligt gezeten Zend zijn Zoon op de aarde neer. Vorsten! Prinsen kent uw Heer! Leert uw pragt, en praal vergeten! God in 't eeuwig ligt gezeten Zend ons, tot zijn eewige eer, Jesus, uw verlosser neer. Trotse Vorsten kent uw Heer! Offert, en aanbid uw Koning! Die uit 's Hemels hooge wooning Daalt, tot elx verlossing neer. Vorige Volgende