noodzaakt worden ook de wetten van de quantummechanica op dit bobbelen van ruimte en tijd toe te passen. Zolang de bobbeltjes heel bescheiden zijn lukt dit nog wel. We krijgen dan een theorie die we de quantumzwaartekracht noemen. Uit deze theorie volgt dan het bestaan van gravitonen, elementaire deeltjes met spin twee en massa nul.
Hoe dichter we bij de Plancklengte komen, hoe bobbeliger de ruimte wordt. Er komt een typisch quantummechanische onzekerheid in de kromming. Proberen we de Plancklengte te passeren dan gaat het dus helemaal fout. De kromming (en ook de onzekerheid erin) wordt zo groot dat je het begrip ‘afstand tussen twee punten’ niet meer hanteren kunt omdat geen enkele meetliniaal meer in zo'n ruimte past. Ruimte en tijd zijn dan zelf ook onhanteerbare begrippen geworden. De definitie van wat ‘ruimte’ en ‘tijd’ wiskundig betekenen hangt namelijk nauw samen met de definitie van ‘afstand tussen twee punten’. Dit alles gaat betekenen dat we de hele natuurkunde op zijn kop moeten zetten als we een bruikbare beschrijving willen vinden van deze Planckwereld.
De laatste halte vóór dit punt heet ‘superzwaartekracht’, een ingewikkelde wiskundige constructie die supersymmetrie en zwaartekracht combineert. Weer schep ik er behagen in te trachten in eenvoudige woorden uiteen te zetten waar ik het over heb. Wat is superzwaartekracht?
In hoofdstuk 21 noemde ik de ‘supermultipletten’. Deeltjes met spin nul of spin één werden in één multiplet gestopt met deeltjes met spin ½. Je hebt dan ‘supersymmetrie’. Je kunt je nu afvragen of er een theorie bestaat waarin een soort ijkdeeltjes voorkomen die overgangen bewerkstelligen tussen deeltjes en hun superpartners. Superijkfotonen dus.
Zo'n theorie bestaat, al is zij, zoals gezegd, nogal ingewikkeld. Want als een superijkfoton een deeltje met spin verandert in een deeltje met een andere spinwaarde dan betekent dat dat zijn eigenschappen in de ruimte en tijd daardoor veranderen, in