saecke van de drie gevangenen in desen geroert, de vrij ende gerechticheijt van tland van Holland ende Westvriesland, wel wordt bewaert, daeromme zij oock sullen aenhouden, ende sien (ist mogelijck) te wege te brengen, dat de voorschreven Rechters alleen bij de Heeren Staten van Holland ende Westvrieslant worden vercoren. Doch soo sulcx met gevouchlijckheijt nyet soude cunnen toegaen tot verachteringe van de saecke ende miscontentement van de andere provincien, soo sullen de voornoemde Gedeputeerden haer desen aengaende mogen refereren tot de vergaderinge van de voornoemde Heeren Staten van Holland ende Westvrieslant’. Het waren vooral de reeds voorlopig met het ondervragen der gevangenen belaste leden (waaronder Reinier Pauw, de grote tegenstander van Hooft), die in de Staten het recht der gezamenlike gewesten verdedigden tegenover degenen, die een exclusief Hollands, dus gewestelik standpunt innamen. Ten slotte werd bij meerderheid van stemmen besloten, dat dan ten minste het grootste deel van de gedelegeerde rechters door Holland moest worden benoemd en ‘dat men haar slechts voor deeze reize rechtspraak over de gevangenen afstondt, zullende zulks niet in gevolg mogen getrokken worden’, zoals Wagenaar uit De Groot aanhaalt. Daarna werden de twaalf gedelegeerden benoemd (Wagenaar, Vaderl. Historie, X, 296, 339 vg.).
Hieruit mag das opgemaakt worden, dat Hooft in November 1618 de eerste en op of vóór 11 Januari 1619 de tweede rede hield. Rede? Ik durf het ditmaal niet met zekerheid te zeggen. Zij dragen minder het karakter van 't gesproken woord dan andere stukken, maar toch lijkt het mij wel waarschijnlik, dat het althaus deels redevoeringen zijn, die hij later (dit is met de tweede zeker het geval) uitwerkte.
In het eerste stuk zegt Hooft ook: ‘Myn bedencken is dat wy den genoemden Geestelycken... te veel autoriteyt toestaen’. Dit is wel naar aanleiding van de besprekingen over het toestaan van een Nationale Synode, 26 en 27 October 1618, in de Staten van Holland. Men had voor die tijd nog slechts bewilligd, indien de Synode niet decideerde, maar alleen tot accommodatie bijeenkwam (Augustus