Gedeputeerden daarna naar hun steden zijn gegaan om rapport te doen en lastgeving te vragen. Wel had men reeds een Commissie benoemd, waarin ook Amsterdam zitting had, om de kerkorde te onderzoeken en met Bogerman te overleggen wat ter verdediging kon worden aangevoerd. Dit laatste heeft plaats en 21 Juni wordt rapport gedaan, waarop de meesten tot aanneming bereid zijn. ‘Doch alsoo de Gedeputeerden van de steden Leyden, Amsterdam, Rotterdam, Briele en Hoorn niet gelast waeren, dan op rapport, is 't eindelijke besluit tot op Dingsdagh naestkomende uitgestelt’. Dit komt overeen met de Resolutiën der Vroedschap van Amsterdam; daar vond ik nl. gedurende deze gehele tijd geen vergadering over deze kwestie. Na 19 Juni is er eerst weer een aantekening van 29 Juni, waar gedelibereerd wordt over de kerkorde en dit besluit genomen: dat de stad liever gezien had, dat men de addities voorgesteld door de Gecommitteerde Raden, had overgenomen, maar nu de Staten in het algemeen er weinig aan willen toevoegen, zal men zich met de meerderheid ‘conformeren’ en zijn best doen de kerkorde ook door de andere gewesten te doen aannemen. Op den 2en Juli wordt nu door de Staten een besluit in die geest genomen, nl. met de clausule, dat men de Staten-Generaal zal bewegen zich het recht van interpretatie te reserveren en op die voet de kerkorde approberen (uit de Resolutiën der Staten van Holland, geciteerd bij Brandt, Historie der Reformatie III, 682, 684, 749 vg.). Het is dus wel waarschijnlik, dat Hooft het hier bedoelde stuk (Memoriën en Adviezen I, p. 366-384) heeft opgesteld naar aanleiding van het rapport der Gedeputeerden, enkele dagen vóór
dat het besluit der Vroedschap viel. Immers het handelt juist over het zo vaak door hem aangeroerde onderwerp: het recht der provincie en der overheid tegenover de kerk en hierover had men ook in de Staten gesproken
naar aanleiding van de predikantsbenoeming. Men had niet gerust voordat de woorden ‘met communicatie van de Overigheit’ uitgelegd werden, onder goedkeuring van Bogerman, als: ‘met voorweten, kennisse en goedtvinden van de Magistraaten de beroepinge te doen’ en na de genoemde Vroedschapsvergadering werd bovengenoemde clausule over de inter-