XXVII. Hoofts protest tegen het verzetten van de wet door Prins Maurits, 3 November 1618.
De enkele woorden, die Hooft tot de Prins sprak, toen deze te Amsterdam de Vroedschap ging ‘zuiveren’ van de al te fel Remonstrantsche leden, werden reeds in de Memoriën en Adviezen I, blz. 327-331 afgedrukt, en komen ook voor in het grote handschrift, 915, I.C. 15, van de Universiteitsbibliotheek. Zij behoeven verder geen toelichting, behalve dan wellicht, dat het stuk sterk de indruk maakt niet af te zijn. Het heeft geen slot en een eigenlik protest staat er niet in, terwijl Hooft zijn notitie ook met ‘etc.’ eindigde. Hij had niet het minste succes; de Prins antwoordde slechts met: ‘Bestevaer, 't moet nu voor dees' tijdt soo wesen. De noodt, en dienst van't landt, vereischt het’. Daarop ging de vergadering uiteen.
1. | blz. 328, 16e r.v.b. Burgemeesters waren toen, behalve de genoemden: Bartholt Kromhout en Jacob Boelensz., beiden van de Contraremanstrantse partij. |
2. | blz. 329, 5e r.v.b. Dit betreft het geschil met Haarlem wegens de Overtoom, waarbij Leiden aan de kant van Amsterdam stond, in de jaren 1603 en 1605. Hierbij althans leidde de Prins de zaak, terwijl 't Hof van Holland erin gemoeid werd (Wagenaar, Amsterdam, I, 421, 422). Bij ‘vaerluijden’ zou men eerder denken aan het geschil met Haarlem over de veerschippers in de jaren 1598 volg.,
|