| |
XXV. Redevoering over het recht der overheid in kerkelike zaken, 16 Mei 1618.
Uit de aanhef van dit stuk, dat evenals de vorige in de Memoriën en Adviezen I, (p. 254-296) is afgedrukt en ook in de meer genoemde folioband van de Universiteitsbibliotheek voorkomt, blijkt duidelik, van welke aard het is: Hooft zegt hier zelf, dat hij het heeft opgelezen in de Vroedschap, toen omvraag was gedaan op de punten der beschrijvingsbrief voor de Statenvergadering. Uit de vroedschapsresoluties blijkt ook, dat op dien dag de verklaring van Haarlem en het concept voor een plakkaat op het drukken van pamfletten etc. gelezen en besproken werden.
| |
| |
Deze verklaring van Haarlem was afgelegd in Februari 1618 ter gelegenheid van de bespreking der consenten voor dat jaar en bevatte in 't kort een weigering van Haarlem om de consenten toe te staan, wanneer niet de resoluties van het vorig jaar worden uitgevoerd. Zij begint met een herinnering aan wat Haarlem heeft doorstaan in den oorlog en de verklaring, dat de stad zich niet ontzien zal ‘omme naer haere uiterste vermogen te helpen conserveren de vrijheden en gerechtigheden van de landen van Hollandt en Westvrieslandt, mitsgaders van de Leden en ingesetenen van dien, benevens de vrijheidt van de conscientie’, aangezien zij zijn ‘gehouden en verbonden, de voorschreve vrijheden, gerechtigheden, en privilegiën, mitsgaders de wettelijke regeeringe van dese landen, en insonderheit de authoriteit van de Heeren Staeten der selver landen, en van de Regeerders van de respective steden voor te staen, en te mainteneren... sonder eenighsins toe te staen, dat iemandt ter oorsaecke van sijn gevoelen in 't stuk van de Religie eenige moeijenisse, letsel, ofte injurie sal werden aengedaen’. Zij beklaagt zich dan over al wat de Overheid is aangedaan door het volk, hoe er gelasterd is in geloofszaken, hoe het recht van de magistraat over de kerk is geschonden enz., en noemt dan nog eens de voorgaande besluiten, speciaal die van Augustus 1617 tot handhaving van dit recht op, daarbij persisterend en eisend, dat ook tegen het lasterlik schrijven zal worden opgetreden, benevens de gewestelike zelfstandigheid zal worden gehandhaafd. Men kan begrijpen, hoe de eerste geciteerde woorden Hooft uit het hart gegrepen waren en het is naar aanleiding daarvan, dat hij het volgende zei; op de onderdelen en juridiese kwesties van het vervolg gaat hij niet in. Had hij het stuk nog niet in handen gehad? Of is het zijn gewone wijze van doen?
Niet de details interesseren hem, maar hij bestrijdt voortdurend het standpunt in 't algemeen van zijn
tegenstanders Besloten werd door de Vroedschap, alleen in zeer algemene bewoordingen, dat men bij de autoriteit van de Staten, Zijne Excellentie en de steden zal blijven (Brandnt a.w. II, 715-721; Blok, Gesch. van het Nedral. Volk1, IV, 156).
De hier bedoelde redevoering omvat waarschijnlik niet
| |
| |
meer dan het gedeelte tot pag. 266; het daarop volgende zijn aanhalingen uit allerlei werken, die zeker wel niet in die uitgebreidheid in de Raad zijn voorgelezen. Zij bieden weinig nieuws, aangezien zij meest allen elders voorkomen. Hieraan heeft hij nog de korte inhoud van het antwoord van Holland op Carletons ‘oratie’ toegevoegd, en wel enige tijd later, met de bedoeling, zoals hij zelf blz. 305 zegt, om die in de Raad voor te lezen,.wat ook blijkt uit de datum (blz. 287): ‘in Maj. lestleden’; hierbij schreef hij ten slotte nog een naschriftje.
1. | blz. 255, 7e r.v.b. Het hs. is hier onduidelik, maar heeft toch wel XIII en niet VIII; wel het jaartal 1578. De ‘nadere verklaring’ is die van 1 Februari 1579, omtrent het opnemen van overwegend katholieke landstreken, waarbij nog eens de nadruk gelegd werd op de provinciale zelfstandigheid in dit opzicht (cf. Wagenaar, Vad. Hist., VII. 257; Fruin, Gesch. der Staatsinstellingen1, 382). Deze stukken, waarvan Hooft zegt, dat zij in de Raad werden gelezen, komen niet voor in de Resolutien der Vroedschap of der Staten van Holland; wel werd door de laatsten op 27 Juni 1618 onder protest van Amsterdam c.s. besloten het recht van Holland in kerkelike zaken in de Staten-Generaal schriftelik te verdedigen. Dit geschiedde 28 Juni en dit stuk is in de Res. der Vroedschap blz. 667 opgenomen. |
2. | blz. 257, 8e r.v.o. Hs.: 1551, cf. blz. 83, noot 3. |
3. | blz. 260, 2e r.v.o. Deze uitgave van Guicciardini vind ik nergens, wel een van Jan Janssz. te Amsterdam, wat volgens vriendelike verklaring van Dr. C.P. Burger zeer goed dezelfde uitgave kan zijn. |
4. | blz. 261, 11e r.v.o. Deventer was in Overijsel in de oppositie en zond 25 November 1617 gedeputeerden naar de Staten-Generaal, waar zij een tegenverklaring tegen het protest van Overijsel tegen de Nationale Synode aflegden (Brandt, a.w. II, 637). Hetzelfde deden de vijf Hollandse steden der oppositie. |
5. | blz. 261, 3e r.v.o. Cf. Memoriën en Adviezen I, 143. |
6. | blz. 262, 3e r.v.b. Voor Delft cf. Memoriën en Adviesen I, 235, aant. 17; te Oudewater hadden de Contra- |
| |
| |
| remonstranten zelfs de Magistraat gedwongen burgemeesters en schepenen naar hun keuze te verkiezen; bovendien hadden zij een contravroedschap ingesteld, die zich nu tot de Staten van Holland wendde, 9 Januari 1618 (Brandt, a.w. II, 555 en 699). |
7. | blz. 262, laatste alinea. J. Uitenbogaert schreef: Verdedigingh van de Resolutie der... Staten van Hollant... totten Vrede der Kercken.... 1615 (Knuttel, Catalogus van Pamfletten, no. 2194). A. Walaeus, Contraremonstrants predikant te Middelburg schreef hiertegen: Het ampt der Kerckendienaeren, (Knuttel, no. 2204, ao. 1615) en Ell. van Mehen te Harderwijk: Tractaet van het Recht der Kercke Christi ende der Christelycken Overheyt in 't Kerckelycke... op 't Boeck D. Joh. Uitenbogaert... Anno 1616 (Knuttel, no. 2255). |
| De omzetting der regering te Nijmegen had in Januari 1618 plaats en bracht een hele nasleep mede over de kwestie, of deze oude rijksstad eigen recht van magistraatskeuze had of niet (Blok, a.w. IV, 155). |
8. | blz. 265. Het citaat is uit Ovidius, Metamorphoses, XV, 234 sq. |
9. | blz. 266, 2e al. Dit is Beza, Van het straffen der ketters, vertaald door Bogerman en Geldorp. |
10. | blz. 267, 1e al. Christus antwoordt op de vraag der Farizeeën om een teken: geen ander teken dan het teken van Jonas te geven en vervolgt: ‘De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen het veroordeelen; want zij hebhen zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jonas is hier! De Koningin van het Zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en hetzelve veroordeelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te hooren de wijsheid van Salomo; en ziet meer dan Salomo is hier!’ (Mattheus, XII, 38-42). |
11. | blz. 275, 2e al. Bedoeld zal zijn: ‘De actu sive habitu’, een deel van den ‘Apparatus’ vóór den Antwerpsen polyglotte of Biblia regia van Arias Montanus; ook verscheen van deze afzonderlik: In acta Apostolorum, Antwerpen 1575 (Kirchenlexicon, I, 1291). |
12. | blz. 286, 9e al. Deze ‘Biblia’ verscheen ao. 1580 bij
|
| |
| |
| ‘Jan Gavin cum sociis’ te Dordrecht; elders noemt Hooft ze ‘Gemeene Bijbel’. |
13. | blz. 287, 3e al. Dit is de door De Groot opgestelde deductie, die als antwoord van de Staten van Holland aan Carleton werd overhandigd, cf. Rogge, Uitenbogaert, II, 451, die betwijfelt of het wel overgegeven is, wat uit deze passage toch duidelik blijkt. De inhoud komt deels overeen met de verklaring van Haarlem c.s. kort daarna overgegeven (Blok, a.w. IV, 156). |
| |
XXVI. Redevoering naar aanleiding van de gevangenneming van de leiders der Hollandse Statenpartij; 8 September 1618.
Bij deze rede, evenals de voorgaande, reeds Memoriën en Adviezen I, p. 297-327 afgedrukt, uit de genoemde folioband der Universiteitsbibliotheek, tekende Hooft zelf in margine aan: ‘Den 8en September 1618 in den Raedt voorgelezen met breder mondelinge verclaringe op sommige poincten’. Blijkens het in Memoriën en Adviezen I, blz. 302 voorkomende slaat dit slechts op het eerste gedeelte, terwijl de rest later is toegevoegd. Dit ‘naderhandt’ beduidt: Mei 1619, gelijk hij op blz. 326 meedeelt: ‘in dese tegenwoordige maent van Mey’ en wel ná de onthoofding vau Oldenbarnevelt (13 Mei of 3 Mei oude stijl, zoals Hooft blz. 325 gebruikt); het maakt echter de indruk, alsof hij het tussen deze plaatsen voorkomende geschreven heeft gedurende Oldenbarnevelts gevangenschap en de laatste bladzijde bij wijze van eeresaluut na diens dood er aan toevoegde.
Op de eerstgenoemde datum vinden we het volgende in de Resoluties der Vroedschap van Amsterdam. Er wordt rapport gedaan door de Gedeputeerden van wat in de Statenvergadering is verhandeld enz. en ‘insonderheydt beroerende 't saisissement ende verseeckeringe van de personen van mrs Johan van Oldenbarnevelt, Advocaet van Hollandt, Rombout Hogerbeets, pensionaris der stadt Leyden ende Hugo Grotius, pensionaris der stadt Rotterdam bij Sijne
| |
| |
Pre Excie van wegen ende uyten name van de Ho. Mo. Heeren Staten generael gedaen’. Daarop werd ‘gedelibereert’ en ‘geresolveert’, dat de Gedeputeerden der stad in den Haag ‘sullen verclaren, dat men nyet en twyffelt off de voorsz. apprehensie is geschiet met alle goede insichte ende circumspectie tot dienste van den Landen ende oversulex, dat d'selve apprehensie voor wel gedaen ende aengenaem wordt gehouden’; dat zij voorts met de Staten of met de steden, daartoe geneigd, en met Z. Excie zullen overleggen, hoe verder het best met hen zal worden ‘geprocedeert’ (Resol. der Vroedschap, p. 64). Deze hun stem werd uitgebracht op 12 September, op welken dag de Staten waren beschreven, nadat zij 30 Augustus wanhopig waren uiteengegaan, omdat zij toch niets konden doen ter bevrijding der gevangenen. Ondertussen was reeds 6 September de Prins zijn rondgang langs de steden begonnen om de wet te verzetten, waarop Hooft ook een toespeling maakt in het tweede gedeelte (blz. 315).
1. | blz. 308, 2e al. Wagenaar, Amsterdam, III, 24 zegt: ‘'t Is hier ter stede, een overoud gebruik geweest, dat men binnen dezelve, de Jurisdictie van den gewoonlijken Regter vestigt, bij wege van Arrest of bekommering van vreemde persoonen, en derzelver goederen’. Dit recht werd steeds gehandhaafd, ook tegen Middelburg en Rotterdam, voegt Wagenaar hieraan toe, verwijzend naar de woorden van Hooft, evenzo voor de andere beide privileges (ibidem 151). De borg ‘de judicio sisti’ was een cautie, dat men 't gehele proces zou uitstaan en moest ook voor alle kosten en boeten voldoende zijn (cf. Petri Peckii, Tractatus de iure sistendi, Col. Agripp. ao. 1631, pag. 127). |
2. | blz. 314, 1e al. In de Vroedschap was op 4 en 5 Dec. 1617 besloten, dat Amsterdam in de Staten zou verklaren, dat de Franse troepen niet ontslagen behoorden te worden, al bleef 't geld uit Frankrijk uit; 't geld moest over de provinciën worden verdeeld ('t gold 3 regimenten te voet en 2 compagniën te paard) (Resol. Vroedschap, p. 97). In de Resolutiën der Staten van Holland, p. 633, werd 1 Juni
|
| |
| |
| 1618 gelezen de verklaring van Frankrijk, dat de Koning nog ƒ 300.000 zou fourneren voor het lopende jaar, maar verder niet, wegens binnenlandse moeilikheden. |
3. | blz. 335, 1e al. Dit is Jacob van den Eynde, advocaat van Holland, die in 1568 gevangen genomen werd en 3 Maart 1569 in de gevangenis te Brussel overleed. |
4. | blz. 327, 2e r.v.b. Deze 31 burgemeesters worden blz. 366 opgenoemd. |
|
|