de regering. De titel van Hooft geeft echter wel aan, waarvoor de schrijver o.a. bevreesd was, en staat ons toe met enige nauwkeurigheid de datum te bepalen, waartoe overigens het stuk geen enkel houvast geeft. Het enige in die geest is, dat er over de Scherpe Resolutie wordt gesproken (blz. 160). Dit brengt ons naar Augustus 1617 en nu vond ik in de Resolutien der Vroedschap van Amsterdam slechts éénmaal van de ‘verandering der regeering’ iets vermeld, nl. 16 en 17 Augustus van dat jaar, als het IXe punt der beschrijving voor de dagvaart ter sprake wordt gebracht. Hierop luidt de resolutie, aan de stadsgedeputeerden naar Den Haag mee te geven, als volgt: ‘Dat men blijve bij de eenmael aengenomen gereformeerde Religie ende met eene mainteneere de souverainiteyt ende regieringe van 't landt staetsgewijse geformeert bij eenpaerige bewillinge ende nyet bij overstemminge, mitsgaders dauthoriteyt ende macht van Syne Excellentie als gouverneur ende stadthouder volgens derselver commissie ende instructie gedefereert’ (l.c. blz. 47). Of dit met de kwestie der souvereiniteitsopdracht werkelik samenhing, kan niet uitgemaakt worden, aangezien nergens de reden wordt opgegeven, waarom dit punt ter sprake werd gebracht. Waarschijnlik is het echter wel. Geruchten omtrent pogingen, om aan Maurits een meer monarchale macht te geven, komen herhaaldelik in deze tijd voor. Reeds in 1610 was er sprake van (Blok, a.w. IV, p. 97), Hooft zelf heeft het er altijd over, als hij van de politieke ‘Strebereien’ der predikanten spreekt (cf. o.a. Memoriën en Adviezen I, 19) en in 1618 en 1619 schijnt er weer ernstig over gedacht te zijn (Blok, a.w. IV, 177,
Wagenaar, Vaderl. Historie, X, 375), al mag de Prins zelf niet van een dergelijke politiek worden verdacht. In 1616 schijnt 't nog dringender te zijn gevraagd. Oldenbarnevelt
antwoordt nl. in zijn Verhooren (uitg. Berichten Historisch Genootschap te Utrecht, II, 2, 1849 p. 166) op de vraag, waarom hij den Prins heeft nagegeven naar de souvereiniteit te streven, dat hij dit nooit gedaan heeft, maar dat hij uit vele libellen zeer sterk het denkbeeld kreeg, dat achter de ‘religionsdifferenten’ iets anders school ‘nyet bij Zijn Exc., maer bij 't gemeene volck of andere’ en dat hij daarom een punt