| |
XIX. Twee redevoeringen naar aanleiding van de Scherpe Resolutie, Augustus 1617.
De volgende beide stukken, weer voorkomend in genoemde folioband en afgedrukt Memoriën en Adviezen I, blz. 191-204, 205-235 behoeven heel weinig toelichting. Hooft vermeldt zelf duidelik, dat het redevoeringen zijn, in de Vroedschap gehouden op 18 en 24 Augustus 1617. Op de eerste datum werd rapport gedaan van het verhandelde op de Dagvaart, waar, met o.a. de stem van Amsterdam tegen, de Scherpe Resolutie was aangenomen. Hooft heeft hier het zijne van gezegd, zonder op de eigenlike bepalingen in te gaan, maar weer, als zo vaak, later blijkbaar het gezegde enigszins uitwerkend. Het oorspronkelike stuk kennen wij niet, wel een onder zijn toezicht gemaakt afschrift, zodat niet meer uit te maken is, wat redevoering en wat toevoeging is. Zeker is die uitwerking onmiddellik na deze vergaderingen geschied, ook
| |
| |
bij de laatste, waar de toevoegingen veel uitgebreider zijn en gedeeltelik bestaan uit latijnse citaten. Het is wel zeker, dat alles van af. blz. 216 tot deze uitbreiding behoort. Op 24 Augustus zelf is geen vroedschapsvergadering opgetekend; na 18 Augustus is de eerste op den 30en vermeld. Daar werd de tegenverklaring tegen de Scherpe Resolutie en tegen 't antwoord aan Zeeland gelezen en hierop geresolveerd. Hier zal zeker wel enig debat aan vooraf gegaan zijn en daarvan is dan Hoofts rede een deel.
1. | blz. 191, 1e al. Dordrecht had zich reeds bij de Scherpe Resolutie bij deze vier steden aangesloten (Blok, a.w. IV, 145, Brandt, a.w. II, 562). |
| Die drie burgemeesters waren de fel Calvinistiese Oetgens en Roelof Egbertsz. en de presiderende burgemeester Reynier Pauw; de vierde stadsvoogd was de niet zo strenge Dr. Dirck Bas. |
2. | blz. 192, 3e al. Dit zal zijn het 5e punt van de beschrijvingsbrief voor de Statenvergadering, die tegen 21 Februari 1617 was bijeengeroepen, zoals in de Resolutie der Vroedschap onder de voorgelezen stukken op 16 Augustus wordt vermeld. Daar worden ook genoemd: het besluit op het voorgaande genomen op 23 Maart 1617 in de punten van reces, om op 21 April a.s. te verhandelen en een brief door Gecommitteerde Raden aan de steden geschreven d.d. 10 Juli (Resol. Vroedschap p. 42, cf. Justificatie der Staten van Holland enz.). |
3. | blz. 192, 7e al. Met burgemeesteren bedoelt Hooft hier de oudburgemeesters; De Graaf was van Mei 1615 tot 1617 Gecommitteerde Raad geweest. |
4. | blz. 194, 2e al. Zie Wagenaar, Amsterdam, III, 9 ('t eerste is daar gedateerd 27 Mei 1346; het is een privilege van Margareta van Beieren). |
5. | blz. 194, 3e al.: ‘met particuliere steden buyten Hollandt...’? wel met kerkelike personen uit andere steden in Holland, vgl. blz. 403, noot 38. |
6. | blz. 196, 2e al.: cf. aant. 4 bij Memoriën en Adviezen I, p. 144. |
| |
| |
7. | blz. 197, 2e al.: cf. Wagenaar, Vaderl. Historie, VIII, 204, omtrent deze extra-vendelen en waardgelders. In 1617 gaven de Staten aan het garnizoen van Den Briel bevel de Magistraat tegen de Contraremonstranten te beschermen; de nieuwe eed werd door Maurits gedesavoueerd, waarop de Staten met inhouding der soldij dreigden. Toen verklaarde Amsterdam c.s. die soldij uit hun contributies te zullen betalen (Rogge, Uitenbogaert, II, 404). |
8. | blz. 199, 3e al. i.m.: ‘Calv. Epist. ad Farellum Argentorate, 24 October 1538. Harmoniae 1591, p. 23’, d.i.: Harmoniae confessionum. Deze citaten zijn zeker wel later toegevoegd. |
9. | blz. 204, 2e al. Brandt (a.w. II, 566), die deze redevoering kort opneemt, voegt hier vijf regels in, die bij Hooft zelf voorkomen Memoriën en Adviezen I, blz. 219. |
10. | blz. 207, 3e al. Weer overdrijft Hooft, een weinig: van Genève werd het consistorium (voor 't toezicht op de wandel der burgers) benoemd door de ‘Kleine Raad’ op voordracht van de predikanten en bevestigd door de Groote Raad. Bij de zeer grote zelfstandigheid van de predikanten, was dit echter, evenals in Holland, slechts een formaliteit en ook in de uitoefening van zijn plicht was het Consistorie souverein en de Raad slechts de executor (Realenc. f. Prot. Th. u. K., X, 488); zie verder aant. 1, blz. 408). |
11. | blz. 209, 3e al. Met de ontslagene is wel Goulart bedoeld. Fabrice de la Bassecourt was katholiek priester, totdat hij predikant werd bij de Walen; na enige tijd werd hij weer katholiek, om later weer gereformeerd te worden. Nu werd hij in 1615 naar Amsterdam bij de Waalse gemeente beroepen, maar zijn benoeming wekte zoveel tegenspraak, dat hij pas 9 Mei 1617 bevestigd werd. Hij had toen reeds openlik tegen De Groot geschreven (Vos, a.w. 384). |
12. | blz. 212, 2e al. Dit slaat op de houding der Contraremonstranten op de Haagse Conferentie van 1611, cf. Rogge, Uitenbogaert, II, 82. |
13. | blz. 213, 5e al. Dit is de verklaring, der Staten van Holland, getekend 5 Augustus, bij Brandt, a.w. II, 562; Knuttel, Catalogus van Pamfletten, no, 2354. |
14. | blz. 215, 5e r.v.o.: d.i. Horatius, Epistolae, I, 2 v. 16. |
| |
| |
15. | blz. 215, laatste al. Haarlem had de kerkorde van 1591 ingevoerd, tot groot misnoegen van de Contraremonstrantse predikanten, die zich op de Classis beriepen. De Magistraat wilde nu een classicale vergadering toelaten, maar daar haar Gedeputeerde ter bijwoning heenzenden. Dit werd geweigerd en de Classis kwam buiten Haarlem bijeen (April 1617; Brandt, a.w. II, 649). |
16. | blz. 233, 3e al. Hooft bedoelt het ontwerpen van een plakkaat, want wegens de heftige oppositie kwam het vóór 1618 niet tot publicatie, ook later niet (Brandt, a.w. II, 554, 584). Knuttel vermeldt in de Catalogus van Pamfletten op 1618, no. 2661: Placcaet van de .... Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt tegens het seditieux spreecken, het inbrengen, drucken, verkoopen ofte stroyen van alderhande argherlycke ende seditieuze Boecxkens, Liedekens etc. (gedateerd 19 Juni). De ‘missiven’ waren herhaaldelik gericht aan Hof en Hooge Raad om in dezen hun plicht overeenkomstig de wil der meerderheid te doen. |
17. | blz. 235, 1e al.: cf. Memoriën en Adviezen I, 197, aant. 7. Te Delft had in de zomer van 1616 een gevaarlik oproer plaats gehad wegens 't verhogen van de korenaccijns, waarbij 't stadhuis bestormd was en de Magistraat had moeten toegeven. De Staten waren er tot 18 Maart 1617 mede bezig geweest (Wagenaar, Vaderl. Historie, X, 96). De Groot vond, dat daarom Delft meer dan enige andere stad reden had tot de aanstelling van waardgelders, aangezien de soldaten hier tegen de Magistraat waren. Toch durfde het stadsbestuur er niet toe overgaan (Brandt, a.w. II, 559; Blok, a.w. IV, 148). |
|
|