Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– AuteursrechtvrijV. Redevoeringen in de Oud-Raad gehouden op 15 October 1597 en 29 Januari 1598, in zake de gevangenneming van Goosen Vogelsang.
| |
[pagina 31]
| |
school verlaten; zelf heeft hij daarna les genomen in frans, grieks en hebreews in Breda en Amsterdam. Daarna trok hij op reis (omstreeks 1575) om het ambacht van ‘fluweelen castiewercker’ te leren. Hij was van de Calvinistiese belijdenis, maar sloot zich pas bij de gemeente aan, toen hij, in Frankfort, wilde trouwen. Daarna vestigde hij zich in Amsterdam, om echter weer spoedig naar Londen te verhuizen. Hier wilde hij niet toetreden tot de Waalse gemeente, omdat men daar een belijdeuis vroeg; in de Duitse echter gebruikte hij driemaal 't avondmaal met de broeders, totdat hij ook hier werd lastig gevallen om zijn veranderd gevoelen, zodat hij zelfs naar Amsterdam terugkeerde, waar hij zich niet tot de gemeente voegde. Geheel uit zich zelf, verklaart hij, was hij toen reeds tot zijn afwijkende mening gekomen, omdat hij niet kon ‘begrijpen dat Godt almachtich naer zyn goddelyck wesen over all is’. (Confessieboeken van Schepenen te Amsterdam: verhoren van 17 Januari 1598.) Hij schijnt in 1590 of '91 in Amsterdam teruggekeerd, van zijn gevoelen aan enigen mededeling gedaan te hebben; hierover werd hij dadelik door de predikanten vermaand: 26 Sept. 1591 komt zijn zaak het eerst in de Kerkeraad ter sprake (Notulen van de Kerkeraad, Protocol II, blz. 65). Van dit ogenblik af laat men hem niet met rust; telkens weer wordt er over hem geklaagd: hij blijft hardnekkig bij zijn gevoelen en spreekt er met anderen over of verspreidt ‘theses’ onder de leden. 4 Juni 1592 verklaart hij aan Arminius, dat hij Gods wezen opvat als lichaam, geest en ziel, waarvan de eigenschappen deels zichtbaar, tastbaar en voelbaar zijn. Daar benevens ontkende hij ‘de zelfstandige godheid des Zoons en des H. Geestes’ (ibidem, 84). Elk jaar komt hij enige malen in de protocollen voor; o.a. besluit men hem 10 Febr. 1594 voor de Kerkeraad te dagen (ibidem, 126). Dit gebeurt, maar vergeefs. Dan wordt hij aan de gemeente voorgehouden als een ketter; zijn zaak wordt in de classis behandeld en nadat men nog vele malen hem heeft gewaarschuwd en bedreigd, wordt hij eindelik op de Zondag vóór 6 Mei 1595 als geëxcommuniceerd aan de gemeente voorgedragen (ibidem, 168). Een jaar van rust volgt; maar in 1597 begint de Kerkeraad zich opnieuw te verontrusten, als Plancius een | |
[pagina 32]
| |
boekje met dwalingen (‘Het licht der waarheid’, gelijk V. zelf bekend) aan de Kerkeraad voorlegt, waarin hij tot overmaat van ramp nog de autoriteit van de Bijbel in twijfel trekt. 27 Februari besluit men dit boekje aan de Magistraat voor te leggen en waarschijnlik zal dit geschied zijn vergezeld van de volgende brief, die Brandt ‘uit de aantekeningen van C.P. Hooft’ overneemt. Ik druk hem hier af, omdat Hoofts vertoog er een antwoord op is, hoewel hij op 15 October sprak en de brief volgens Brandt in Bloeimaand werd overgeleverd (Brandt, Historie der Reformatie, I, 814): ‘Mijn' Heeren. Wy Dienaeren en Ouderlingen der gemeinte Christi alhier, konnen amptshalven niet naerlaeten uwer E. wijsheit andermaele bij desen schriftelijk te kennen te geven, hoe dat de kerke alhier eenen ruimen tijt herwaerts veele moeiten en swaerigheit gehad heeft met eenen Goosen Vogelsang, fluweelwerker, woonende buiten de Regulierspoort, de welke met goede attestatie van ons naer Engelandt vertrokken synde, aldaer verscheide ketterijen en groove dwaelingen ingesopen heeft, en aldaer in 't licht gekomen synde, siende dat men met hem wilde handelen naer Godts woordt, heeft sjjne toevlucht haestelijk naer Hollandt genomen, binnen dese stede Amstelredam. Ende wij uit verscheide plaetsen geadverteert sijnde, van desen uitstroijer van veele en schrikkelijke dwaelingen, hebben gepoogt door allerhande middelen hem wederom, waer 't mogelijk, te rechte te brengen: maer al te vergeefs, tot onsen leedtwesen gearbeidt hebbende, hebben hem eindelyken als een verrot lidt openbaerlijk van de gemeinte, naer den bevele des Heeren, afgesneden. Nu dese voorschreven onderstaet hem noch dagelijks syn fenijn (hetwelke is eensdeels die grove dwaelinge der Antropomorphiten, Sabelliaenen, Arrianen, Samosatenen, en andere diergelyke meer; gelyk uwer E.W. uit het hier bij gevoegde ExtractGa naar voetnoot1) dat uit synen monde en schriften, doen met hem gehandelt wiert, genomen is, breeder sien mogen) soo mondelijk als | |
[pagina 33]
| |
schriftelyk hier onder d'eenvoudige menschen te stroijen: Voorgevende opentlyk dat Jesus Christus onse Saligmaker, maer een mensch, maer een schepsel, en niet een wesentlyk waerachtig Godt is, met den Vader en den heiligen Geest. Roepende daegelijks hier en daer, daer eenige vergaderinge van menschen is, dat onse translatie der Bijbelen valsch is, en dat hij sulks bereidt is te bewijsen. Wat nu uit sulke dwaelingen staet te verwachten, indien men deselve niet met ernst en wederstaet, kan een iegelijk verstandig mensche afmeten. Geven wij daerom uwe E.W. ootmoedelijk te bedenken, of niet raetsaem waere, dat dese dwaelgeest van uwe E.W. in onser Gecommitteerden tegenwoordigheit, ofte boven geroepen werde, ofte van nieus in onsen Kerkenraet, mijn Heeren present synde, geciteert werde, en ingevalle hij sijne groove dwaelingen met Godts woort niet kan staende houden, als wij houden neen, dat hij alsdan verhindert werde, naer uwer E. wijsheit en discretie, sijne dwaelingen verder te stroijen .....’ Hooft komt hiertegen in de eerste der volgende redevoeringen op (blz. 36-68), maar aan het verzoek wordt toch voldaan en 27 November komt bericht bij de Kerkeraad, dat de delinquent ‘boven opt stadthuys is ontboden’ en zijn boekje geconfiskeerd. Men zal nu Burgemeesteren nog eens mondeling op zijn dwalingen wijzen en dit heeft geholpen: de Magistraat besluit hem gevangen te nemen. H. deelt dit (cf. blz. 98) als volgt mede: ‘dat mijn Heeren de Schout burgermeesteren ende schepenen, kennisse gekregen hebbende, dat eenen Goossen Vogelsanck van Buren zeecker boecksken hadde laten drucken, inhoudende zeecker seltsaem gevoelen van tgodtlycke wesen, na langduyrige deliberatien ende vele discoursen opde zelve zaecke gehouden, mijne voorsz. Heeren eyndlick opden 28en Novembris desselven iaers, solemnelick vergadert zijnde, bij meerderheydt van stemmen hebben geresolveert, ende den Heere Schout belast den voorsz. Vogelsanck als een blasphemeerder, lasteraer ende ketter in apprehentie te stellen, ende tegens hem als tegen zodanigen mensche toestaet te procederen ...’. 11 December d.a.v. beslissen de Staten van Holland ‘dat den voornoemden Goosen in besloten hechtenis tot Amsterdam voorts sal gehouden worden, sonder tot denselven acces | |
[pagina 34]
| |
van iemanden te verleenen, totdat anders daarin sal weesen geordonneert, en soo verre die van Amsterdam daertoe geen bequaeme plaatse souden hebben, dat denselven in alsulcken gevangenis alhier op de Voorpoorte sal gehouden worden’. 12 Januari komt het verzoek van Schepenen in de Kerkeraad om enige leden af te vaardigen, om op 't stadhuis een nieuw verhoor van Vogelensang bij te wonen en zo mogelik hem van zijn dwalingen te overtuigen. Dit verhoor had volgens het Confessieboek van Amsterdam plaats op 17 Januari 1598, maar daarbij wordt niet gerept van de tegenwoordigheid van ouderlingen of predikanten. Kort daarna (26 Januari) en naar aanleiding daarvan houdt Hooft in de Schepenkamer een tweede vertoog (blz. 68-96) ten gunste van deze ketter, waarmede hij zich zo verwant voelde. Immers ook hij kan niet besluiten zich aan de belijdenis der kerk te binden; ook hij had veel door zelfstudie geleerd; ook hij voelde twijfel aan sommige leerstellingen, omdat hij rationalistieser was dan zijn tijdgenoten. En dan een dergelijke vervolging in een land, waar men juist de vrijheid (van geloof) had bevochten! - Hij heeft hem niet kunnen redden. Vogelsang werd 29 Januari d.a.v. uit de stad gebannen, maar geraakte in October in Haarlem weer in gevangenschap. Nu was hij genoeg achtervolgd: reeds 19 November kan in de Kerkeraad van Amsterdam worden meegedeeld, dat hij zijn dwalingen herroept. Toch wordt hij 26 Maart 1599 nogmaals voor Schepenen verhoord en het duurt nog tot September 1599, voordat hij alle argwaan der predikanten heeft overwonnen en weer opgenomen zal worden. (Notulen van de Kerkeraad, Protocol 11, zittingen van 27 Febr. en 27 Nov. 1597, 12 Jan. en 19 Nov. 1598, 29 Juli en 4 Sept. 1599; Dr. G.J. Vos Az., Amstels Kerkelijk leven, A'dam, 1903, blz. 113; Brandt, a.w. I, 814-834.) Bij deze redevoeringen sluít zich onmiddellik aan het hs. ‘Over vervolging in geloofszaken’ (Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, no. 617 - II.C. 25). Dit is nl. een omwerking van de beide voorgaande stukken en bevat daarvan zóveel letterlike aanhalingen, grotendeels in dezelfde volgorde, dat ik het niet raadzaam vond dit hs. in zijn geheel af te drukken, maar de volgende vorm koos: wanneer | |
[pagina 35]
| |
het hs. 617 weinig afwijkt van de redevoering, zijn die toevoegingen of uitlatingen in noten bij deze discoursen aangegeven, terwijl alle langere toevoegingen of omwerkingen als bijlagen achter de redevoeringen worden afgedrukt, telkens met vermelding van de plaats, waar zij aansluiten. De onderlinge volgorde is daarbij deze: eerst volgt Hooft het Discours van 1597 tot ongeveer de helft, dan gaat hij over tot de uitwerking van Discours 1598 om tenslotte nog een groot deel van Discours 1597 over te nemen. Slechts zeer zelden springt hij van de ene redevoering op de andere over. Wat heeft H. hiermee voorgehad? Het hs. ziet er keurig verzorgd uit, met brede marge en zo weinig verbeteringen, dat het de schijn heeft, als of het een afschrift van een ander is. In 't begin zegt hij echter, dat hij 't niet voor de druk bestemde: ‘nyet zoo zeer om 't selfde te divulgeren ofte voor een ygelyck te laten comen, als wel voornemelick om mijn selven tot verstarckinge van mijne memorye ofte oock uyterlick dese goede stede, zoo het te passe zoude mogen comen, eenichsins daermede te dyenen’. Beduidt dit laatste, dat hij 't wel eens aan zijn medebestuurders heeft laten lezen? Hij vervalt vaak in de toon ener redevoering en spreekt ‘Mijne Heeren’ aan. Maar elders laat hij enkele delen uit, toch wel zeer blijkbaar met 't oog op degenen, die buiten de regentenkring staande, met de finesses der regering niets te maken hadden (vgl. blz. 53, noot 1; 80, noot 1). Later was hij met deze bewerking nog niet tevreden; tenminste hij spreekt zelf enige malen van een ‘nieuw geschrift’, waarin enkele delen niet of anders moeten worden opgenomen (vgl. blz. 107, noot 1; 109, noot 1; 153, noot 1). Welk geschrift dit is, blijkt niet: zowel in de mss. Av. 25a en 25b als in 977 komen verscheiden delen uit dit hs. voor, maar ook veel, wat in ‘Over de vervolging’ niet voorkomt (zie nos XI, XIV en XV). Het hs. is niet gedateerd, maar verschillende gegevens doen ons de tijd van ontstaan kennen. In de eerste plaats is eenmaal ‘het lopende jaer’ doorgehaald en vervangen door ‘het iaer 1598’ (blz. 99) en voorts bespreekt hij de vrede van Vervins (2 Mei 1598) tussen Frankrijk en | |
[pagina 36]
| |
Spanje als op handen, maar nog niet gesloten: de onderhandelingen worden gevoerd (blz. 139). De resolutie van Gedeputeerden van Friesland tegen de Doopsgezinden (27 Mei 1598) is reeds genomen (blz. 99). Reeds in 1598 was dus een deel van het hs. gereed, maar later werd 't afgemaakt en gecorrigeerd. Dit zal geweest zijn in 1599 of in 't begin van 1600: Franciscus Junius († 1602) is nog in leven (blz. 47) en gebeurtenissen uit het jaar 1600 worden in margine ingevoegd bij een latere omwerking: die van Schotland (in 1600. blz. 187) en in Groningen (voorjaar 1600, blz. 188.) | |
15 October 1597.MijnGa naar voetnoot1) Heeren ick achte ons altesaemen van dijer meninge te wesen, dat alle dit langduyrich ende bloedich oorloge zijnen oorspronck voornemelick heeft genomen uijt dije bloedige vervolgingen dije lange iaren ende hoe langer hoe meerder int werck zijn gestelt geweest zonder onderscheydt tegen allen dengenen dije de leringe des Pausdooms nijet en̄ hebben konnen toestemmen, doordijen | |
[pagina 37]
| |
dat enige heeren ende edelluijden, syende alsulcke proceduren den landen gansch nijet drachelick te wesen, maer te strecken tot grondelycke bederfenisse derselver, daerover hebben gedoleert ende remonstrantie overgegeven aende Hertoginne van Parma, doenmaels Gouvernante vanden LandenGa naar voetnoot1), waerbij zijluyden onder anderen waeren verhalende dat mette voorsz. wrede executien in tstuck van religie, nijet alleen geen vrucht en werde gedaen voorder Roomsche religie, maer dat deselve waeren doorsaecke vanden aenwas der secten. Dat oock vanden beginne dije placaten daerop gemaeckt nyet en waeren geadmitteert om datse voor goedt gehouden ofte der equiteyt ende rechten gelijckmatich waeren, maar alleenlick op hope dat den thijdt haest den rigeur vandijen zulcks zoude ontdecken, dat den Coninck daerdoor veroorsaeckt zoude werden, deselfde te versoeten ende een bequamer remedie te bedencken, ofte te amplecteren. Maer alsoo dye voorsz. heeren ende edelen mette voorseyde requeste nyet alleen nijet uijt en rechten, maar dat ter contrarie het vervolch hoe langer hoe swaerder es gevallen, soo heeft men nochtans gesyen dat (nijet tegenstaende dye grote ende hoochmoedige macht vanden Coninck van Spangien, oock dye grote mennichte van geweldige castelen ende starckten daer mede hij meende de landen wel scherpelick getoomt te hebben) de zaecken hoe langer hoe meerder tegen zijne meeninge zijn gelopen ende door des Heeren genade (hoewel nyet zonder grote bloetstortinge) dus verre zijn gebracht dat wij tot nochtoe | |
[pagina 38]
| |
in vrijheydt der conscientie hebben mogen leven. Dewijle dan, mijn Heeren, dat wij ons in voorthijden wel geluckich zouden hebben geacht, dat wij het zooverre zouden hebben mogen brengen, ende dat vanden beginne dye meninge ende aenneminge der wapenen nijet verder en heeft gesterckt (sic) dan alleenlick om het gewelt ende tijrannie door Goodts genade van ons te weren ende nijet om over anderen haer gemoedt in geloofs zaecken te heersenen, ende opdat ick met Livio segge als Libertati praesidia quaerentes, non licentiae ad impugnandum aliosGa naar voetnoot1): in dyer voegen dat wij, ofte mijn Heere den Prince H.M. buytens landts zynde, mijns oordels weynich middel zouden hebben gehadt om enigen voedt indt landt te gekrijgen, ten waere dat dingesetene zelfs, ende onder henluyden vele catholyckenGa naar voetnoot2), een afkeer vande spaensche rigoreuse regieringe hebbende, ons zelver de poortten hadden geopent, met vaste hope dat nijemandt in zijn conscientie en zoude werden beswaert. Soo dunckt mijn oock dat ick alsnoch nyet en kan verstaen datmen ijemandt enich bedwanck in zijn gemoet behoort te doen: maer een ygelick tselfde in alle vrijheydt laten beleven, zoo veel buijten pericule van onse door Godes genade verkregen vryheydt geschieden mach, alsomen anders doende, ons met reden zoude mogen obyicieren tgene Valerius ende Horatius binnen Romen ten thyde vande veranderinge vanden Decimviratus, den volcke voorwierpen: Crudelitatis odio in crudelitatem ruitis, et ante pene quam ipsi liberi sitis, dominari iam in adversarios vultis. Nunquamne quiescet civitas nostra a supplicijs, aut patrum in plebem Romanam aut plebis in patres? Scuto vobis magis quam gladio opus est. Satis superque humilis est, qui iure aequo in civitate vivit, nec inferendo iniuriam nec patiendoGa naar voetnoot3). Ende oft al enichsins mocht werden verstaen dat enich Prince ofte | |
[pagina 39]
| |
Republicke enich recht zoude mogen hebben om den luyden in haer gemoet te beswaeren, twelck wij den Coninck van Spangien (nijet tegenstaende zijn grote macht) nijet hebben konnen toestaen, soo dunckt mijn dattet ons voor al nyet wel en wil passen, als nyet met zodanige conditien indt landt gecomen, nochte vanden genen dye inden lande waeren, daerinne gelaten ofte ingenomen zijnde. Ende alsoo dye voorsz. landen nyet tegenstaende het swaer vervolch ondert Pausdoom zeer onderwaerich zijn geweest van verscheyden andere gesintheyden, dewelcke doch meestendeel hebben bestaen bij luyden van een vrome burgerlijcke wandel ende dye uyt eenen yver (den noodt zulcks vereysschende) bereydt zijn geweest haer leven daer voorn te laten. Soo dunckt mijn dattet nijet te verwonderen es dat alle dyeselfde nu in een thijdt van twintich ofte vijff ende twintich iaeren herwert, tot een verstandt nyet hebben konnen werden gebracht, insonderheydt zoo grote mennichte als hem naer het Pausdoom hebben gereguleert; om dewelcke zoo veel immers doenlick te trecken totte gereformeerde religie, dunckt mijn onder correctie dat dye kerkelycke ordonantien daer naer wel behoorden gerecht te werden, datmen den luyden hem ten avondmael des Heeren begevende, nyet zoo scherpelick op vele poincten en behoorde te ondervragen nochte daerover te houden, dat alle deselfde hem moeten laten vinden inde predicatie dye men gewoon es te doen tot een voorbereydinge vandt voorsz. avondtmael, omme aldaer bij monde vanden dyenaer te doen dye generale belijdenisse des geloofsGa naar voetnoot1), wandt alhoewel zulcks ordinarie werdt | |
[pagina 40]
| |
gedaen bij den genen dye hem totter gemeentte zijn begevende. Soo weetmen nochtans wel dat dije meeste mennichte vandyen als slechte eenvoudige luyden bij hemselven weynich kennisse hebben om met grondt van dye zaecken te spreecken. Dan zoude tselfde beswaerlick mogen vallen voor den genen dije wadt meerder kennisse hebbende, ofte int lesen der schrifture wadt meer geoeffent zijnde: zoo in tstuck van de predestinatie als in enich ander poinct, alle dije voorsz. belijdenisse nyet en zoude mogen ofte konnen toestemmen, twelck hij in dye vergaderinge present zijnde zoude schijnen te doen, ten waere hij aldaer wilde tegenspreecken tgene met zijn gemoet nijet en zoude mogen overeen comen, twelck in zodanigen vergaderinge nyet wel en zoude passen, daer nochtans het stilswijgen zodanige mensche grote becommeringe in zijn gemoedt zoude mogen maecken, als schijnende te wesen een veynsinge tegen zijn gevoelen, geheel contrary het exempel des vromen ouden Elesari, 2 Machab 6Ga naar voetnoot1). EndeGa naar voetnoot2) alsoo om goede pregnante redenen byden privilegien vanden Landen ende Steden es voorsyen dat inde politieke regieringe derselver, nijemandt en mach werden geadmitteert dan naturelle ende ingeborene vanden landeGa naar voetnoot3). Dat oock dervaringe leert dat in alle regieringen dye gemeente minst kan verdragen vanden genen dije van buyten inge- | |
[pagina 41]
| |
comen zijnde, over hem zoude mogen werden gestelt, gelijck mede ons allen kennelick es hoe precijs dat enige provincien dezer Nederlanden, ende insonderheydt dye van Brabandt althijdt zijn geweest om gene Hollanders in enigen staet ofte digniteyt te admitteeren ende dat oversulcks mijn Heeren nu enige iaeren herwerts daertoe hebben gearbeydt, datmen het collegie vanden Krychsraedt nyet alleen van zodanige ingeboorne, maer oock vande gequalificeerste vandyen, ende naementlyck van Ses ende dertich raden, Oudtschepenen ende dyergelycken zoude doen bestaen, zoo veel enichsins te wege zoude mogen werden gebrachtGa naar voetnoot1). Soo dunckt mijn, dat oock wel van noden waer dat inde kerkelycke regieringe mede daerop werde gelet, ende daertoe nyet toegelaten personen dye achtervolgende dye voorsz. privilegien nyet en zouden zijn gequalificeert omme inde politicque regieringe gebruyckt te werden. Alsoo doch een priselick, Ia nodich dinck werdt geacht, dat tusschen dye politieke ende kerckelycke regieringe goede enicheydt ende correspondentie werde gehouden, twelck onder verbeteringe nyet wel en valt ofte plaetse heeft in vreemdelingen ende totter politicque regieringe ongequalificeerde personenGa naar voetnoot2). Immers inden lande van Hollandt mijns bedunckens dye uytheemsche den ingeboornen in regieringe nyet en behoren te werden geegaleert, veel min dat zij denselven ingeboornen zouden werden geprefereert. Wandt behalven dat in alle | |
[pagina 42]
| |
regieringe een voorneme poinct es de nature ende aerdt der landen ende luyden wel te kennen, soo en es het oock geen cleijne zaecke, datte regieringe moge bestaen bij persoonen van een ernsthaftich, bestandich ende vreedtsaem gemoedt. Alle welcke qualiteyten onder correctie meer plaetse hebben byden ingeboornen alhyer als bijden genen dye uyt andere landen ende quartieren hyer zijn comen wonen, twelck men wel bevindt dat oock bij enige uytheemsche, maer nochtans zeeckeren thijdt met opmerckinge dese landen gefrequenteert hebbende, mede wel werdt bekentGa naar voetnoot1). Ende schijnt oversulks wel impertinent dat ouderlingen ofte diaconen uyt andere provincien geboren, alhyer in Hollandt zullen werden gebruyckt, zoo wel in particuliere kerckenraden, als dat zijluyden in andere classicale ende Synodale vergaderingen kennisse zullen nemen vanden differenten dye daer vallen, als mede dat deselve aldaer enige statuten ofte decreten zullen maecken over een landt ende volck van ander nature ende byden welcken zij haere toevlucht hebben genomen ende zoo goedichlick werden getracteert als dingeboorne zelver, den welcken nochtans te duchten es, dat zij meestal (den noodt wadt dringende, ofte enich swaer pericul hem vertonende) lichtelyck zouden begeven ofte mogelyck den rock alheel omkeeren, gelyckmen in andere quartieren meer als te veel heeft bevonden, ofte dat zij de neringe zouden naetrachten, gelyckmen alrede wel verneemt alleenlick door dye verminderinge van welvaert dye wij dit laetste wijl hebben geleden, dat enige oock vande voorneemste hem laten verluyden dat zij naer Hamboerch ofte | |
[pagina 43]
| |
andere quartieren zullen moeten vertrecken, latende ons inde swaericheydt steecken ende metten vijandt bewerden. Behalven dat dexperientie alrede heeft geleert ten thyde vanden grave van Leycester, dat dye voorneemste hoofden vander kercke als ouderlingen ende diaconen, oock enige andere, meestal vreemdelingen, Vlamingen, Brabanders ende Walen, nijet alleen zeer onrustich zijn geweest, maer oock andere ingeborene vanden landen ende van naturen vreedtsaeme luyden mede tot alsulcke ongerustheydt hebben verweckt, dat haerluyder wettelycke magistraet, Iae de heeren Staten des landts zelve, bij haerluyden waeren gecomen in grote versmaedtheydt, cleijnachtinge ende misvertrouwen. Ende werden alsulcke onbehoirlycke practijcken bij enige van haerluyden zoo onmatelick gedreven, dat oock de ministers zelfs voor een groodt deel met het zelfde gebreck waren besmet, ende te beduchten waere geweest dat bij middele vandijen, de landen inde macht ende dyenstbaerheydt van Spangaerden ende haeren aenhangeren zouden zijn gevallen geweest, ten waere metter thijdt door godes onuytspreeyckelicke genade ende door dye cloecmoedicheydt ende standtvasticheydt vanden voorseyden heeren Staten, derselver oprechticheydt ende vromicheydt waere aenden dach gecomen ende daer tegen openbaar geworden dintentie ende menige vanden voorseyden grave van Leycester ende zijnen adherentten, als streckende tot zeeckere ruine ende onderganck vanden landen, waer van dexemplen zoo mennichfuldich ende zoo evident zijn, dattet zelfde bij nijemandt met enigen schijn van reden tegengesproocken kan werden. Sulcks dat hier wel te rechte compt in consideratie dye treffelycke sententie CiceronisGa naar voetnoot1): Peregrini atque incolae officium est, nihil praeter suum negotium gerere, nihil de alleno inquirere, minimeque in allena republica esse curiosum, als mede dat notabel exempel Mosis Deuteromij IGa naar voetnoot2), hoe dat hij doorden raedt Jethro (daeraff Exodi 18 werdt verhaelt) ter oirsaecke vande menichfuldicheydt des volcks, het beleydt ende | |
[pagina 44]
| |
regieringe desselfs hadde verdeelt onder verstandige, ervarene ende der giericheydt vijandt zijnde mannen ende dat meer ende sonderling wel aen te mercken es, dat hij heeft gestelt elck van dye voorsz. hoofden overt volck van zijn eygen geslachte, ende alsulcks elcke geslachte toegeleydt hoofden ende regierders dije uijt deselfde stammen waeren geboren, gelyck alsmede int zelfde boeck Deuteronomij 17Ga naar voetnoot1) werdt gecaveert, datin toecomende thijden zoo wanneer dye van Israhel begerich zouden mogen wesen eenen coninck over haerluyden te hebben, zij daer toe nijemandt en zouden mogen verkiesen dewelcke nijet en zoude zijn van haeren broederen. Mijn Heeren es wel ten dele bekent de swaericheydt dye hem alrede in enige quartieren vanden geunieerden landen meer als te veel tegenwoordelick wederomme vertoont, ter oirsaecke vanden vreemdelingen dye aldaer in regieringe zijn gecomen, dewelcke gevoecht byde swaericheydt ende periculen vanden thydt des graven van Leycester hyer voren verhaelt, ende mede doorde selfde middelen veroirsaeckt, dunckt mijn dattet (onder correctie) hoochthijdt es tegen zodanige inconvenientten voor den toecomenden thydt te voorsyen, temeer om dat wij sijen dat dye vreemden metten eersten nade reductie deser stede inden kerckenraedt gecomen zijnde, successive ende van thijdt tot tijdt practiseren om deselve ampten te doen bestaen bij haere landtsluijden, mede vreemdelingen zijnde, met uytweringe vanden ingeboorn burgers ende andere goede landtsaten, zoo veel als henluyden schynt mogelick te wesen. Sulcks dat naeden voet tot nochtoe geobserveertGa naar voetnoot2), het nomineren ende promo- | |
[pagina 45]
| |
veren vanden predicanten meest bij zodanigen vreemdelingen es bestaende, dije dyenvolgende daer toe zijn arbeydende dat zy oock zodanigen predicanten mogen becomen. Ende alhoewel dye Heeren magistraten alle tselfde tot noch toe nijet alleen met goeden ogen hebben aengesijen, maer oock den predicanten in manieren als voorn vercoren zijnde, zeer goedichlick hebben getracteert, zoo met schone bequame woningen, als met ryckelycke beloninge van gelde ende iaerlycks onderhoudt. Dat mede dye armen vander gemeente nijet tegenstaende dije meest vreemdelingen zijn ende eensdeels hyer corten thijdt gewoont hebbende, tegent oude gebruijck deser stede zoowel bij den huyssittenmeesters werden besorcht als de schamele burgeren deser stede, ende dat bovendyen toegelaten werdt dat nyet alleen dye collecte dije byden diaconen werdt gedaen, genochsaem altemael onder den armen vander gemeente werdt uijtgedeelt, maer dat mijne Heeren noch van iaere tot iaere tot behoef vande zelve gemeente grote sommen van penningen zeer mildelick zijn gevende. Inder voegen dat darmen vande voorsz. gemeente veel mildelycker werden versorcht, als dandere schamele luyden ende burgeren deser stede, Ja, datmen gedoocht ende toelaet dat daelmissen byden diaconen inder kercken ende andersins vergadert, doort gehele iaer werden verdeelt onder den armen vande voorseyde gemeente daer dandere schamele luyden ende oude burgers door gebreck van middel vander huysamencomptoiren alleenlick voor weynich weecken inden wintter doorden regentten vanden huysarmen werden geassisteert. Soo syet men nochtans dat enige vande voorsz. predicanten hem nyet en̄ ontsijen in hun predicatien ende voor een kerck vol volck zoo lasterlick te schelden opden magistraten met goede distinctie zoo schoudt, als burgermeesteren, schepenen ende ses ende dertich raden, dye alsnoch geen | |
[pagina 46]
| |
professie vande religie en doen, ofte nyet mede haer inde gemeente begeven, dat zij over denzelven uijtstorten ende blixemen dije verdoemenisse van met eenen molensteen aen haeren halse gebonden ende int dyepste der zee geworpen te werden. Sonder eens te gedencken (zoodt schijnt) aen tgene in MarcoGa naar voetnoot1) recht voor dyeselve spreucke gaet: te weten, wye nyet tegen ons en es, dye es met ons ende wye u luyden eenen beecker waters te drincken geeft in mijnen naeme omdat ghij Christi zijdt, voorwaer ick segge u luyden, hij en zal zijnen loon nijet verliesen. Ende alhoewel dye gene tegen denwelcken dije voorsz. lasteringen zijn uijtgesproocken, nyet alleen nijet tegen dijen vander gemeente en zijn, maer deselve tot noch toe zodanige bevorderinge hebben helpen doen, dattet bij eenen beecker waters nijet en es te gelycken, soo en laet ment nochtans byde voorn verhaelde verdoemennisse nijet blyven maer voecht noch daerbij dat zodanige luyden ten iongsten dage zullen horen dye schrickelicke stemme des Heeren van te gaen int helsche vuyr, twelck den duijvel bereydt es, met zijnen engelenGa naar voetnoot2). Ick en hope immers nyet dat dye kerckenraedt zelfs, zodanich dye es, veel min mijne HeerenGa naar voetnoot3) als wettelycke overheydt deser stede, ende in geenderley wyse dye Heeren Staten vanden Landen zelver, alsulcke lasteringen zullen toestemmen ende voor goedt houden ende dat haerluyder meninge ende intentie daertoe nyet en es streckende, dat zodanige lasteringen in deser stede ofte inden gehelen lande zullen werden gefoveert, ofte toegelaten gepleecht te werden, bijden genen dye in dyenste vanden landen ende steden zijnde, bijden zelven zoo mildelick werden onderhouden. Het zoude immers alte droevich wesen, dat wij door het bedrijff van alsulcken predicanten, insonderheydt vreemde luyden ende van buijten ingecomen zijnde, metten anderen zouden comen in alsulcken misverstandt ende swaricheydt als zodanige nyet alleen redenen, maer publicke predicatien schinen | |
[pagina 47]
| |
toe te strecken, ende dat nyet veel eerder plaetse gegeven zoude werdenGa naar voetnoot1), tgene dye nature deser landen, de redelyckheydt zelfs, ende nae mijn beduncken oock den Christelycken aerdt gelyckste schijnt te wesen, gelyck daer van zeer gematicht byden Heere Franciscum IuniumGa naar voetnoot2), doctor ende professor theologie binnen Leyden werdt geleert, den welcken hoewel hij het oordel in godtlycken ofte schriftuyrlycke zaecken zoo wel den Princen ende anderen magistraten als den gemenen man gansch schijnt aff te snijden, ende tselfde oordel alleen te binden aende kennisse vanden geleerden, dye daerop gestudeert hebbende, daerin grote gaven ende ervarentheydt hebben vercregen, ende oversulcks schijnt te willen seggen, dat het gemene volck zodanige geleerden zonder tegenspreecken zoude behoiren te volgen, nochtans zoo beleefdelick tracteert dye materie van strydicheydt in geloofszaecken ende den aencleven van dyen, dattet te wenschen waer dat alle ministers mede van gelycke maticheydt mochten werden bevonden, alsoo tselfde mijns bedunckens tot meerder afbreck vandt pausdom ende vanden Spangaerden zoude strecken. Wij beclagen ons zeer vande wreedtheydt der Spaensche regieringe, ende datmen onder deselve geen exercitie van religie en mach genieten gelyck ons oock dunckt bij dyen van Ceullen onlangs al te rigoreuselick geprocedeert te wesen tegen enige goede luyden dye aldaer enige vergaderinge hadden gehoudenGa naar voetnoot3). Maer voorwaer zoo alsulcke | |
[pagina 48]
| |
magistraten kennisse mochten krijgen dat dye magistraten van dese landen (dye nyet alleen dye vrije exercitie van de religie toelaten, maer oock deselfde in goede verseeckertheydt es beschermende, ende bovendyen zodanige weldaden van vrije woningen ende liberale iaerlycksche beloninge aenden predicanten ende zoo milde handtreyckinge voorden armen vander gemeente es besorgende) byden voorseyden predicanten ende by dijen vanden kerckenraedt zouden wesen in alsulcken achtinge als dye bovengenoemde lasteringen mede brengen. Het waer te vermoeden dat dye voorsz. Ceulsche ende andere magistraten daer uyt wel reeckeninge zouden maecken in wadt achtinge dat zijluyden (als dyergelycke weldaden nyet bewesen hebbende) zouden wesen bij dyen vander kercke. Ende es te duchten dat bij zodanige middelen de verbreydinge des evangelij nyet zeer gevordert, maer wel meer gelastert zoude werden. Immers bevinden wij den macht ende middelen vanden Coninck van Spangien zoo groodt, dat bij zoo verre deselfde tegen dese landen alleen waeren geemploijeert, wij al over lange nae menschen oordel tondergebracht geweest waeren. Dan het schijnt dat Godt dije Heere door zijne ongrondeerlycke barmherticheydt tot verlichtinge deser landen beneffens het Rycke van Engelandt, oock het Coninckrijck van Franckrijck heeft te verstaen gegeven, dye ongematichde ambitie ende onversadelycke hoochmoedt vanden Spangaerden zoo verre te strecken, dat oock haere voorsz. Coninckrycken grotelycks zouden hebben gepericliteert, ten waere zij hem met ganscher ernst zulcks daertegen hadden geopposeert, daerover den voorsz. coninck van Spangien zijn meeste middelen heeft moeten consumeren. Alle welcke oppositie zoo veel den Francoysen aengaet, nochtans meest es gedaen byden genen dye alsnoch het pausdom zijn volgende. Ende alhoewel wij ons laten beduncken het onderscheydt van deene ende dander religie zoo groodt te wesen, dat daer van nauwelycks enige comparatie mach werden gemaeckt, soo hebben wij nochtans gesyen, dat nyet alleenlick vele voorneme treffelycke luyden ende parlamentten, maer oock dye voorneemste grootste heeren van Franckrijck zelve, Iae oock dye gene dye dese laetste iaeren den coninck | |
[pagina 49]
| |
van Spangien tot onse grote verlichtinge den meesten afbreck hebben gedaen, dye voorsz. Roemsche religie hebben in zulcken achtinge ende zoo ijverich daer toe zijn, dat onaengesyen dye oude langduyrige ende genoch natuirlycken haet ende ialouzie tusschen den Spangaerden ende Fransoijsen, zijluyden lyever zouden hebben gehadt hem onder dye voorsz. Spangaerden te begeven, dan zij doort aennemen van haeren wettelycken Coninck van contrarye religie zijnde, zouden hebben gecomen in pericule van in haere Roemsche religie gekrenckt te werden. Alle twelcke overdenckende, konnen wij wel lichtelick afnemen wadt wij van zodanigen luyden, nyet alleen tot onse verlichtinge, maer oock tot bescherminge van haer eygen vaderlandt, zelfs tegen den Spangaert zouden hebben te verwachten, als hen luyden eenmael voor zeecker waer ingeplandt, dat dye gereformeerde religie zulcks inhout ende dye vrije toelatinge vandyen daertoe es streckende, dat nyet alleen dye Roomsche catholijcke ende andere van verscheyden gesintheydt dye voorseyde vervloeckingen, execratien ende gevolge vandyen hebben te verwachten, maer oock dyegene, dye zoo grote ende mennichfuldige weldaden als voorn es verhaelt, aen dyen vande voorsz. gereformeerde kercke zijn bewijsende ende dat alleenlick om dat zij deselve religie vooralsnoch in alles nyet konnen toestemmen. Sonder dat eens regardt werdt genomen opden aert, conditie ende nature van tvolck van dese quartiere, het welck met den Beroensen gewoon es de schrifturen zelver nae te soekenGa naar voetnoot1) ende nyet lichtvaerdelick een religie aen te nemen, gelyck men van verscheyden andere landen ende volcken wel bevint, dye te gelyck met het veranderen van haeren prince in tstuck van religie, oock tenemael gewoon zijn te veranderenGa naar voetnoot2). Wij weten dat het pausdom alle thydt heeft getracht ende alsnoch | |
[pagina 50]
| |
trachtende es om alles te extirperen wadt van andere gesindtheydt zoude mogen wesen. Soude nu dye gereformeerde religie mede daertoe strecken om uyt te roijen alsulcke mennichte van menschen als hyer inden landen zijn van goede redelycke luyden, dewelcke hem mette voorsz. religie in alles nyet en konnen conformeren ende zelfs dye luyden vanden welcken zij zoo grote weldaden heeft ontfangen? Soo waeren wij metten anderen wel in een bedroefde staet vande welcke geen uytcoomste en zoude staen te verwachten, voor ende alleer d'eene vande voorsz. twee partijen geheel ende al zoude wesen tondergebracht ende uijtgeroijt, een zaecke dye voorwaer wel zoude wesen te bewenen ende daerdoor in allen gevalle zouden moeten vergaen alle dije gene dye het pausdom verlaten hebbende, dije gereformeerde religie nochtans in alles nijet en zouden konnen aennemen. Mijn Heeren es wel bekent dat vele verscheyden goede luyden van qualiteijt tot bedieninge van de magistraet beroepen zijnde, dye alsnoch dye lere in alles nijet en konnen toestemmen, hemselven met eenen goeden ijver tot vorderinge vande gemene zaecke hebben geemploijeert, met grote verachtinge van haer particuliere zaeckenGa naar voetnoot1). Souden dye voorwaer byden predicanten ende den kerckenraedt in zulcken aensyen wesen van verdyent te hebben dye vervloeckingen voorn verhaelt ende byden predicant Halsbergius (wel directelick tegen dye primitijs ofte eerstelingen zijn der professie uijt den epistel Iudae, voor ende aleer hij hijer was aengenomen bij hem geleert) over henluyden uytgesproockenGa naar voetnoot2). Soo waere het deselven luyden veel nutter | |
[pagina 51]
| |
haere ruste te houden, alsoo zij andersins arbeydende om naer haer uyterste vermogen dye vijandtlycke Spangaerden vanden halse te weren, daer mede nyet anders en zouden verdienen dan dyes te meer lasteringen onderworpen te wesen, ende dat zij menende bijnaest gewonnen te hebben, aldereerst qualick zouden werden getracteert vanden genen dije zij zouden menen groten dyenst gedaen te hebben ende zouden bij maniere van spreecken met Acteon van haere eygen honden werden verslondenGa naar voetnoot1). Soude het voorwaer dye meninge hebben, soo hadden vele goede luyden het berouwe wel te duijre gecocht, ende waer wel een claechlycke zaecke dat alle dit mennichfuldich ongemack vander oorloge ende het goedtwillich dragen vande ongelooflycke costen daertoe nodich, tot zulcken uytganck zoude strecken, dat alle dyegene dye de gereformeerde religie in alle puncten nyet en konnen aennemen, daerdoor te minder zouden genieten vande victorien ende segeningen dye Godt de heere den landen tegen de Spangaerden ende haeren aenhangeren heeft verleent, ende verder door zijn onuytspreeckelicke genade zoude mogen verlenen. Hoewel tselfde wel directelick zoude strijden tegen dintentye ende meninge vande heeren Staten vanden aenbeginne haerder regieringe betoont ende tot nochtoe gecontinueert, waer mede zij een ygelyck in zijn gemoet hebben willen dragen ende dyen volgende enige moderatie opdt solemniseren vande huwelycken gemaeckt, ende int presteren vanden eedt alsulcke dispensatie toegelaten dat hem neymandt daerover en heeft te beswaerenGa naar voetnoot2). Mijn es wel indachtich | |
[pagina 52]
| |
dat enige predicanten tot verscheyden thijden hem wadt te zeer irreverenter ende onwaerdelick hebben gedragen tegen doverheydt deser Stede, dan ick hebbe dat toegeschreven aen haere onervarendtheydt in politycke zaecken, hoewel zij daer van behoorden beter te wesen onderrecht. Dan dye zaecke zulcks uytbarstende als voorn es verhaelt, en hebbe ick nyet konnen laten tselfde mynen heeren met behoirlycke eerbiedinge te remonstreren, omme derselver verstandt ende meninge in desen te vernemen; wandt ick geensins kan geloven dat mijn heeren die voorsz. drijvinge vanden predicanten zullen toestaen ofte dat mijn heeren meninge zoude wesen dat dye luyden dye hem in alles metter kercke nyet en konnen conformeren, daeromme enige calumnien ofte andere swaericheydt meer subiect behoren te wesen als dye vande voorsz. religie. Alsoo andersins, ende zooverre der predicanten, ofte immers Halsbergij meninge zoude werden gevolcht, nyet dye tyrannie in dese landen cesseren, maer alleenlick den tyran verandert wesen zoude. Sulcks dat dye gene dye voorhenen zelfs getyranniseert zijn geweest, nu (hemselven alleen toeeygenende alle het voirdeel dat door Godes genade, ende tot coste ende laste vande gehele gemeente tegen den Spangaerden es geobtineert) anderen zouden tyranniseren. Welck gevoelen ick (dewijle het bloedt vande pauselycke vervolginge noch zoo versch voor ogen es) genen redelycken ingeboornen deses landts en kan toebetrouwen, achtende zoo al yemandt vanden zelven door enige sinistre persuasien tot zulcks zoude mogen wesen misleydt, dat dyeselfde de zaecke wadt naerder insyende ende wel examinerende, anders daer van zal gevoelen. Insonderheydt alsmen | |
[pagina 53]
| |
overdenckt wadt keyser Caerle ende Coninck Phlips (sic) met haer mennichfuldich bloetvergieten hebben uytgerecht. Wandt alhoewel wij ons vastelick laten voorstaen dat de Luterschen ende doopsgesinden in enigen puncten grotelycks dwalen, iae dat men enige vande schriften Lutheri met alsulcke scurvile ende obscene redenen vindt besaeyt ende doorspect datse nijet alleenlick nyet en schijnen uijt een godtvruchtich gemoedt, ofte vanden geest Godes voort te comen, maer datse oock voor eerlicken ende cuyschen ooren een walginge schinen te wesen, soo heeft men nochtans gesyen dat van zoo cleynen vuyr als dat int beginsel heeft geweest, (nyettegenstaende dije wrede tijrannie) zoo groten brandt es geworden. Sulcks dat daer uyt zoude mogen werden besloten, dat nyet alleen doprechticheydt der leere, maer oock dye vervolginge ende wreedtheydt zelve een groten aenhang van menschen veroorsaecktGa naar voetnoot1). Daer zullen wel mogelyck enige wesen dye dese mijne redenen zullen pogen te minder te achten, ofte deselve alheel te verwerpen, omdat henluyden es bekent, dat mijne huijsvrouwe gaet horen dye predicatien der Mennoniten. Dan wadt zalmen daerin doen: wandt ick haer wel overlange ende dickwils hebbe versocht inde kercke te willen | |
[pagina 54]
| |
gaen gelijck zij ook wel heeft gedaen, dan seyt dat zij aldaer nijet zoo wel en werdt gesticht als byden anderen, ende het es een zaecke dye ick gemeen hebbe met verscheyden personen zoo van qualiteyt als andereGa naar voetnoot1). Ja late mijn beduncken, datter weynich geslachten hyer te lande zijn ofte zij en hebben enige daeronder van verscheyden gesindtheydt, sonder dat nochtans yemandt zoude begeren te syen ofte te gedogen, dat yemandt vanden zijnen daerommae enige calumnie, lasteringe ofte straffe zouden wesen onderworpen, gelijck een yder bij hemselven wel kan afmeten. Ende en behoort nyemant hem vreemt te laten duncken dat dije voorsz. zaecke zoude mogen hebben een ander gestalt metten vreemdelingen, dye alhyer inder kerckenraedt werden gebruyckt ende dat zij oversulcks geen swaericheydt zouden maecken dat dije luyden dye met haer in alles nyet en zijn eens gesint, in manieren als voorn, zouden werden getracteert. Want alhoewel het wel gelooflick es datter wel enige luyden vande pauselicke religie uijt Brabandt, Vlaenderen ende andere quartieren zijn comen wonen om dye neringe te volgen, soo es het nochtans wel te vermoeden, dat dye voorseyde vreemdelingen, dye alhyer professie vande gereformeerde religie zijn doende ende inder kerckenraedt werden gebruyckt, wel vele vanden heuren hebben dye als pausgesinde alsnoch onder den vijandt zijn blijven wonen, int regardt vande welcke zij van veel beter conditie zouden wesen als dingeboorne deser landen zelve, alsoo zijluyden alhyer ende haere vrunden bijden vijandt, nyet alleen dije voorsz. lasteringen ende gevolge vandyen ontgaen, maer ten weder zyden in grote eeren ende digniteyt zouden mogen werden gestelt ende alsoo bij middele vandyen haeren handel ende correspondentie over ende wederover houden in goede verseeckertheydt, daer ter contrarie dingeboorne ende naturellen van dese landen, zodanige swaere execratien vanden predicanten zouden moeten lijden, ende haere handelinge op vyanden landt tenemael afsnyden ende naelaten | |
[pagina 55]
| |
ofte deselfde aldaer doen met groot pericule door vreemde luyden. Dye enige kennisse hebben vande regieringe deser landen ende voornemelick deser stede van Amsterdam, by wadt luyden dye meest bestaet, wadt moeyelickheydt ende swaricheydt daerin es gelegen ende wadt profyten daer tegen werden genoten, dije behoort wel te konnen overleggen wadt oorsaecke datter zoude mogen wesen om deselve te ambieren, ende datter buijten twyfel veel zouden wesen dye hem daervan zouden onttrecken, ten waere delectie vandijen (in conformite vande privilegien daer van zijnde) zoo precys waer, dat daerop geen excuse nochte exceptie en es vallende, ten waere datmen van te voorn zijn poorterschap hadde gerenoncheert, twelck een ijgelyck nyet wel en es gelegen. Dan alsoo dye voorsz. privilegien nyet toe en laten enige vreemdelingen daer toe te verkiesen, zoo en mach hem ooek nyemandt verwonderen, datmen dye limiten nyet en mach excederen, twelck anders mogelick bij eenigen wel zoude werden gedaen, ende sommige uytheemschen daertoe zoude beroepen, hoewel dye zaecke bij avontuyre daer door nyet veel beter zoude wesen verseeckert, insonderheydt alsmen gedenckt wadt uijtganck het werck in haer vaderlandt heeft genomen. Iae, dat verscheyden personen van qualiteyt oock professie doende vande religie ende voorden ogen hem zeer ijverich daerin betonende, hem zeer qualick hebben gequeten ende zoo het werck heeft bewesen, hebben gearbeydt om zijn Ex.c h.m. ende de landen te brengen inde uyterste elende, onder den welcken nyet vande minste en zijn geweest een Prince van Chimay, den grave vanden Berch, Embise tot Gendt, Hans Hanssen tot Vlissingen, met meer anderen ende voornemelick den boeswicht Ringoudt den welcken hem zoo ijverich geliet totte religie, dat hy (zomen geloofwaerdich heeft geseyt) nyet een dyenstbode in zijn huijs en wilde gedogen dye nyet en dede professie vande zelve religieGa naar voetnoot1). Ick en̄ wil nu nyet tegenspreecken | |
[pagina 56]
| |
quod caeteris paribus dye vander religie anderen in regieringe zouden mogen werden geprefereert, dan late mijn daerbenevens beduncken dat den staet vanden lande inde meeste onzeeckerheydt zoude werden gebracht, alsmen voor en zeecker axioma zoude willen stellen: datmen (mistrouwende alle dyegene dye nyet en zijn vande religie) alleenlick zoude moeten vertrouwen den genen dye daeraf professie zijn doendeGa naar voetnoot1), alsoo dexperientie ons leert ende byde voorn verhaelde exemplen blijckt dat dalderonvroomsten dalderminste swaerichheydt maecken int aennemen van enige religie, als zij maer middel syen om daer door te comen in credyt ende alsoo haer voornemen | |
[pagina 57]
| |
te volbrengen. Sulks dat onsen algemenen vijandt tselfde wetende, wel middel zoude vinden om enige personen te suborneren, om tot gelegender thijdt zijn vordel daeraff te treckenGa naar voetnoot1). Ende dunckt mijn daeromme onder corretie het zeeckerste te wesen datmen (blijvende binnen de limiten vande privilegien) daertoe arbeyde dat in allen gevalle totte regieringe werden vercoren luyden van een geduyrige, goede, eerlycke, burgerlycke, wandel ende dye voor zulcks ende voor goede patriotten zoo wel binnen als buyten dye gemeentte bij eenen ygelyck zijn bekent. Dat oock dyenvolgende dye kerckelycke ordeninge daernaer zoude mogen werden gerecht, dat het euangelische net zoude mogen werden uytgeworpen zoo wijdt ende breedt als enichsins doenlick zoude mogen wesen, zonder deselve ordeninge te astringeren aen dopinien van eenige luyden, dye van buyten ingecomen zijnde, dye nature vanden landen ende luyden alhijer nyet genoch en es bekent ofte dye hem zouden mogen laten duncken, dat dye wetten ofte kerckelycke ordonantien ofte regieringe van Geneve (wesende een stadt) alsulcks zouden wesen geformeert dat dye op alle natien wel passen ende bijden zelven aengenomen zouden moeten werden. Hetwelck mijns bedunckens een groot abus zoude wesenGa naar voetnoot2), alsoo bij experientie wel werdt bevonden dat veele dingen wel int kleyne konnen werden gepractiseert dye int grote nyet wel en willen succederen. Hetwelck oock het pausdom zelve (hoewel zij in veel zaecken zeer precijs zijn geweest) zoo veel heeft geleert, dat zij tot dye strijdicheydt ofte verscheydenheydt van ceremonien tusschen deene ende dander | |
[pagina 58]
| |
landenGa naar voetnoot1) hebben moeten conniveren. Soo datmen elckander nyet alleenlick in verscheyden swaerwichtige zaecken heeft gedragen, maer oock wel dengenen dye met henluyden daerin strydich waeren, dyen nyet tegenstaende heeft gehouden voor columnen ende pilaernen, iae voorneme lichten der kercken. Gelyckmen oock huydensdaechs bevint dat byden ministers zelve tot versterckinge van haere lere dickwils met groter eerbiedinge werden geallegeert verscheyden Oudtvaderen ende scribenten vandt pausdom dye in vele anderen poincten (oock van groter importantie) van henluyden verre zijn verschelende. Ia datick vastelick mene byden heere Besam zelver wel gelesen te hebben, dat hij nyet tegenstaende dye grote questie metten Luterschen bekent, inde Augsburchsche confessie dye prophetissche ende apostolissche lere, dan dat daeromme nyet en volcht dat zij in alle elckanders verstant behoeven toe te stemmen, ende datzij daeromme nyet konnen werden geseyt zeer oneenich te wesen, om dat zij nyet eenderley confessie en hebben, maer dat zij beyde dyen nyet tegenstaende den Heere Christo vergaderen ende dat zij int voorneemste accorderen, hoewel zij inde maniere van procederen ofte leren alsnoch verschelen, alle tselfde verschil excuserende mette spreucke Pauli: Ex parte cognoscimus, et ex parte prophetamus, at ubi venerit quod perfectum est, turn quod ex parte est abolebiturGa naar voetnoot2). Waerby ick boven het exempel vande traechheydt des verstandts vanden iongeren naer Emaus gaende, ende vele andere dyergelycke exemplen inder Heijlige Schrift occurerende, maer een als vande voorneemste zal byvoegen, vanden Prince der apostelen Petri denwelcken nae zoo langduyrigen gestadigen, ende yverigen ommeganck metten Heere hyer opder aerde, naer verscheyden vertoningen van des Heren persoon, nae zijne opstandinge uyt den doden ende insonderheydt nae dye wonderbaerlycke zeyndinge ende vervullinge des Heyligen geests, noch bevonden es ge- | |
[pagina 59]
| |
weest zoo vele te ontbreecken vandt onderscheydt der spyse ende der volckeren, dat de Heere hem daervan noch door miraeckel ende een ongewoonlycke maniere van doen heeft onderrecht. Soo verre schijnt het vandaer te wesen dat nu in dese bedroefde laetste thyden yemandt met enich volcomen fondament hemselven zoude mogen laten beduncken, alles wel ende volcomelick getroffen te hebben, waeromme het dan wel een onbillicke zaecke ende conditie schijnt te wesen dat een kerckenraedt, meest ofte immers voor een groodt deel bestaende van vreemden, den luyden int generael zoo wel ingeboorne als andere, alsulcken wet zoude voorschriven ende onverbreeckelick doen achtervolgen, datmen met henluyden in alles zoude moeten eenstemmich wesen ofte datmen andersins zoo schandelick (als voorn) zoude moeten werden getraduceert ende gelastert. Sooveel als mijn aengaet mene ick eenen ygelyck vanden ingeboornen van eenige matelycke beiaertheydt kennelick te wesen dat mijn vanden beginne vande reductie deser stede, oock alle thydt daer te voorn ende oock sommige iaeren daernaer veel gelycker es geweest te obedieren als over ijemandt te commanderen, ende dat ick mijn dyenvolgende in alle behoorlijcke gehoorsaemheydt ende goedtwillicheydt tegen den magistraet hebbe gedragen, wenschende daerin te mogen continueren; dan en heeft mijn tselfde nyet mogen gebeuren, maer hebben mijne heeren naderhandt goedtgevonden mijn mede te beroepen om de republicke deser goeder Stede ende den gemenen vaderlande te helpen bedyenen. Hetwelck hoewel het een zaecke was mijn conditie zeer ongelyck, ende oock dye nootlycke sorchfuldicheydt ende voorstandt van mijn familie ende huyshoudinge zeer nadelich ende schadelick, soo hebbe ick nochtans daerin moeten nemen patientie, ende vanden noodt een deucht maeckende, mijn den voorseyden last moeten onderwerpen, den welcken hoewel ick nauwelijcks int minste hebbe konnen genoch doen, soo hope ick nochtans nae mijne swackheydt door des Heeren genade, met een goedt gemoet daerinne gewandelt te hebben ende vandt kleyne pondeken mijn vanden Heere betrout, ter goeder trouwen (zonder mijn zelven daerinne te soecken) reeckenschap gegeven te hebben. Oock zulcks, | |
[pagina 60]
| |
dat ick bevindende mijn veel te veel te ontbreecken omme dye publycke bedieninge, ende den voorstandt van mijnen huyse, nae dye middelen mijn van Gode verleent naer haeren eysch waer te nemen, mijn eygen particulier ende dye vorderinge van mijnen huyse, huysvrouwe ende kinderen hebbe gepostponeert, ende middelen van groodt profyt verlaten, omme mijn zelven contrary het exempel ofte gelyckenisse vande vetticheydt, soeticheydt ende vermaeckelyckheydt des olijf booms, vijgebooms ende wijnstocks Iudicum 9Ga naar voetnoot1) inde publicke dyenst in mijn gemoedt te beter te mogen voldoen, ende alsulcks bij maniere van spreecken myn zelven ten dele geconsumeert, om myn tot dye gemene zaecke te beter te mogen employeren, mijn zelven hope gevende, dat ick bij middele vandijen mede zoude moge bijbrengen een weynich van dye middelen dye nodich mochten wesen tot afweringe vant iuck ende tijrannie vande spaensche regieringe, opdat alsoo door Godes genade mocht werden beiaecht ende verworven het eynde waertoe dye wapenen oorspronckelick zijn in handen genomen, zijnde in effecte dat nevens verseeckertheydt vanden genen dye professie vande gereformeerde religie zijn doende, oock in gelycke ruste ende vrede zouden mogen werden gemaincteneert alle andere dye de voorschreven religie vooralsnoch nyet en konnen toestemmen ende nochtans middeler thydt totten lasten vander oorloge zoo wel als anderen contribuerende, haer burgerlick ende vredelick zijn dragende. Ende dat alsoo nyemandt in zijn gemoedt gedwongen, maer met Christelycke gedoochsaemheydt daerinne geduldet ende gedragen zoude mogen werden totter thydt toe, dat de luijden door Christelycke leringe, een goedt exempel ende wandelinge tot beteren voet zouden mogen werden gebracht zonder tegen elckander, veel min tegen d'overheydt alsulcke licentie ende on- | |
[pagina 61]
| |
maticheydt te gebruycken als voorn es verhaelt. Dewelcke alsoo dye byden kerckenraedt, als oock bijden magistraet tot nochtoe met stilswygen (zoo het schijnt) werdt gepasseert, es nyet zonder bedencken ofmen door dye impuniteyt wel dyergelycke meer ende mogelyck swaerder onheusheydt metter tijdt zoude mogen verwachten een recompense voorwaer zeer qualick corresponderende metten weldaden dye dye vander kercke als voorn es verhaelt vander Overheydt zijn genietende, als mede metten lasten, beswaernissen ende interesten, dye uijt eenen goeden ijver bij velen goede luyden ende insonderheydt by dyen vander magistraet tot handthoudinge vande gemene zaeeke ende tot afweringe van alle heerschinge over yemands gemoet zijn gedragenGa naar voetnoot1). Ende alsoo zodanige onmatige proceduren mijn in mijn herte grote becommeringe hebben gemaeckt aen deene zijde denckende, dat ick nyet gaern enige schijn van wraekgiericheydt van mijn en zoude geven, gelyck myn meninge daertoe oock nyet en es streckende ende aen dander zyde vresende, dat zoo byder Overheydt gansch nyet daertoe en werdt gedaen ofte geseyt, daer uyt oorsaecke zoude mogen werden genomen om dyergelycke (quasi re praeclare gesta) meer te plegen ende daerdoor grote oneenicheydt te causeren daer ons dye enicheydt meer als nodich schynt te wesen. Soo en hebbe ick nyet wel konnen laten uwer E. tgene voorschreven es met alle behoirlycke eerbiedinge te vertonenGa naar voetnoot2) ende zeer dyenstelyck te versoecken, dat uwer E. mijn in desen belieye gevoechlick te beiegenen met alsulcken andtwoorde ende verclaringe opde voorseyde swaericheyden dat ick daer uyt zoude mogen nemen eenen vasten voet om mijn nae mijn vermogen met vrolickheydt ende eenen goeden ijver voortaen (des versocht zynde) inde bedieninge vanden vaderlande ende voornemelick van dese goede stede ende republicke te laten gebruycken, ofte dat uwer | |
[pagina 62]
| |
E. tgesichte zouden mogen hebben nae alsulcken eijnde als dye voorsz. lasteringen vanden predicant ende tstilswigen van uwer E. daerop gevolcht, schijnen te strecken. Welck laetste ick door des Heeren genade geheel anders verhope, wandt alsoo zoo wel mijne Heeren dye Staten int generael, als dye vande voorsz. religie int particulier haer vanden aenvanck deser oorlogen ende oock daer naer zulcks hebben gedragen ende uijterlick vertoont haere intentie ende meninge nijet te wesen om anderen om verscheydenheydt van religie te verdrueken, als blijekt bij verscheyden acten daeraff in druck uytgegeven ende namentlickGa naar voetnoot1) byde oratie vanden Here van St. Aldegonde opden Rycksdach | |
[pagina 63]
| |
inden iaere 1578 tot Worms gehouden bij twee distincte supplicatien inden zelven iaere bij dyen vande gereformeerde religie zeer wijdt ende breedt aenden Ertshertoge Mathias ende den Raden van State geremonstreert, bijde ordonantie ende edict binnen Gendt in Decembri desselven iaers gepubliceert; item bij zeeckere Iustificatie omtrent denselven thydt byden doorluchtigen vorst Johannes Casimirus over zijnen krijchstocht doenmaels gedaen mede in druck uytgegevenGa naar voetnoot1), allegerende zijne voorsz. f.G. verscheyden aensienlicke exemplen van verscheyden | |
[pagina 64]
| |
landen en de steden daer diverse religien werden toegelaten ende geexerceert, dat mede dye vryheydt van religie oock te voorn byde Pacificatie van Gendt ende naderhandt byde Unie inden iaere 1579 tot Utrecht gemaeckt, wel uytdruckelick es geaccordeert, ia dat by het placcaet vanden Heeren Staten generael in date den 26en July ao 1581 opde afsweringe vande coninck van SpangienGa naar voetnoot1) gemaeckt genoch wert te kennen gegeven, dat alle dit bloediclï oorloch voornemelick zijnen oirspronck uyt dye vervolgingen in geloofszaecken heeft genomen. Ende dat alle dye voorseyde acten ende dyergelycke meer van thydt tot thydt wel uytdruckelick hebben verclaert ende volcomen getuygchnisse gegeven vande moderatie ende vermidinge van allen schyn van dwang in religions zaecken, dije zoo wel dije vande voorsz. religie als de heeren Staten zelve alle thydt voor ogen hebben gehadt, oock zulcks dat zelfs dye propoosten tot tweedracht ende verbitteringe streckende wel ernstelick zijn verboden ende dye tijrannische spaensche regieringe in religions zaecken alle thydt naer haere verdiensten zeer odieux ende hatelick es gemaeckt geweest, opdat eenen ijgelyck van zodanige proceduren eenen schrick ende afkeer int herte ingeplandt, ende daerdoor dye wreedtheydt vandijen in ewiger memorie gehouden zoude mogen werden. Soo dunckt mijn dat ons zelve nyet wel en zoude passen, dat wij tegen dye nature alle tselfde in vergetenheydt stellende nu zelfs zouden practiseren dingen dye wij voorhenen zoo grotelicks in anderen hebben bestraft, beduchtende oock dat wy zulcks | |
[pagina 65]
| |
voornemende, daerin nyet geluckiger zullen werden bevonden als den coninck van Spangien, ende meer andere voor der menschen ogen onverwinnelycke tyrannen, dewelcke dije gemeenten nyet achtende ende over denzelven haeren bloedtgierigen lust ende moetwille bedrivende, daerover in corte totten onderganck zijn gecomen, conform het gemene seggen, dat het gemene volck met redene geleyt ende nyet met violente proceduren getrocken ofte gedwongen wil wesen. Hetwelcke zoo het ergens enige plaetse hebben zal, zal een ygelyck gelieven te gedencken, oftet vooral ende voornemelick in geloofszaecken nijet veel meer plaetse behoort te hebben over een vrij volck, als es tvolck van dese landen, hetwelck door dye spaensche bloedige tyrannie daer van berooft zijnde, hem zoo cloeckmoedelick (om wederomme in zijn oude vrijheydt te geraeeken) zoo veel swaericheydt ende periculen onderworpen heeft, waertoe alhoewel Godt de Heere zijnen zegen tot nochtoe zoo rijckelick heeft gegeven, zoude nochtans den uytganck vandijen voor het meeste deel vanden volcke zoo hoges als lages standts geheel vruchteloos wesen, alsmen uijt deene persecutie in geloofszaecken, in dander zoude vallen, een zaecke dye ontwijfelick wederom nieuwe beroerten ende binnelandtsche oorlogen ende dyenvolgende den onderganck ende gansche ruine vanden landen met hem brengen zoude, zoo wel tot nadeel ende totale vernielinge ende extirpatie vandyen vande gereformeerde religie, als van allen anderen dye hem vant pausdom afgesondert hebben. Alle dewelcke haer alsoo onder den anderen bytende, nijet alleen elckander zouden consumeren, maer oock daerdoor het voorseyde pausdom in crachten meer als oyt te voorn doen toenemen ende in zijn vorige ge welt ende tijrannie alsoo verstereken, dat nae menschelycker wyse van spreecken nyemandt daeraff vrij, maer dije laetste dwalinge veel arger als deerste wesen zoudeGa naar voetnoot1). Wij bevinden wel hoe dat Pharao de coninck van Egipten ter oorsaecke vanden getrouwen dyenst Joseps, desselvens vader Iacob met allen zijnen kinderen ende geslachte uyt | |
[pagina 66]
| |
het landt Canaan (doenmaels in groten hongersnoodt zijnde) tot hem in Egipten heeft doen roepen ende dat zijluyden aldaer gecomen zijnde, zeer wel ontfangen ende vrundtlick getracteert zijn geweest, te weten by Joseps leven omtrent tseventich iaer ende nae zijnen overlijden noch omtrent veertich iaeren lanck, maeckende te zaemen omtrent hondert en thyen iaeren, totter thydt toe datter eenen anderen coninck in Egipten es gecomen, den welcken van Josep geen kennisse hebbende ende oversulcks dye voorttelinge ende zegeninge Godes over Jacobs geslachte benydende het zelfde met ondrachlyke ende tyrannissche lasten heeft beswaert gehadt. Nu behoort ons immers zoo vele onser Hollanders, ick late staen ingeboorne van dese stadt zijn, wel indachtich ofte kennelick te wesen dat zoo onlangs geleden byde spaensche ende pauselycke regieringe alle dye gene dye hem bij het pausdom nijet en hielden, alle op eenen voet getracteert zijn geweest. Soo datse oock alle zonder onderscheydt van wadt gesindtheydt zij oock waeren, het landt hebben moeten verlaten, zoo zij niet en wilden vallen in pericule om van lijff ende goedt berooft ende vrouwen ende kinderen naeckt ende bloot opden dyck geset te werden. Soude het dan nyet een iammerlycke zaecke wesen, dat dye gene dye met elckander onder dye tyrannie in gelycken graedt hebben gestaen, dye in haer ballingschap ende voorvluchticheydt buijtens landts slomme in gelycke versmaetheydt zijn geweest, ia der welcker calamiteyt sonder onderscheyt van religie den ingesetenen vanden landen heeft beweecht gehadt om tegen zodanige tijrannie te opposeren. Soude het (segge ick) nijet wel een onredelycke handelinge zijn, dat onder zodanigen luyden dye gene, dye hemzelven zouden mogen laten duncken de machtichste te wesen (in een thijdt van twintich ofte vijf ende twintich iaren dat wij dye vryheydt hebben genoten, ende geduyrende welcken thijdt, als oock noch tegenwoordich de roede ende het swaerdt vanden vijandt van naeby ons noch dreycht ende overt hooft hangende es) alrede daertoe zouden arbeyden, om haer luyder gewesene medegenoten int cruysdragen onder dye spaensche tyrannie, nu wederomme zelver met gelycke wreedtheydt te tracteren? Ende dit alleenlick | |
[pagina 67]
| |
omdat wij elckander in alle poincten der religie nijet en konnen toestemmen, ofte omdat men dye kerckelycke ordonantie zulcks dye nu werdt gebruijckt in alles nyet en kan aennemen. Daermen nochtans wel bevint dat onder Israhel zelfs (van waer men doch meest wil voortbrengen, dat tot vervolginge in geloofs zaecken gepresumeert werdt dyenstelick te wesen) verscheyden secten als Phariseen, Saduceen, Essenen, Nasarenen ende Rechabiten ende anderen zijn geweest, de welcke alhoewel zij onder den anderen oock in zeer swaere poincten waeren verschelende, nochtans tegen elckander zodanige proceduren nyet en hebben int werck gesteltGa naar voetnoot1), daer isser buyten twijfel zelfs onder dyen vande gereformeerde religie, veel dye voorhenen zijn geweest van ander gesintheydt, dewelcke oock nyet alle op eenen thydt gecomen zijn tot het verstandt daerinne zij nu staende zijn, gelyck oock zulcks van hemselven werdt bekent bij enige vande aldervoorneemste derselver religie, ia bij den heere Besam zelve, dye wel rondelick belijdt langen tijdt inden slijeke des pausdoms gesteecken te hebben. Dat nu zodanige luijden zelfs ofte oock dye gene dye inde religie zijn opgevoedt zouden verstaen, dat voort alle dingesetenen vandt landt te gelyck met hemluyden tot een verstandt behoren gecomen te zijn, en dat nevens anderen nyet zoo wel als tegen henluijden ofte haeren ouderen respective gelycke civylheydt zoude behoren gebruyckt te werden, dunckt mijn zoo vreemt, dat ick vastelick verhope dat myne Heeren tselfde oock geensins en zullen toestemmen. Het es wel waer ende ick en twijfele nyet ofte myn Heeren zullen tselfde mede gaern bekennen, dat dye voorschreven Overheydt bestaet van menschen aen der welcker volmaecktheydt (helaes) noch veel es ontbreeckende. Dan vermoedt daer benevens dat dye vander kereke, oock dye ministers zelve van haer zelven mede nijet wel hogers gevoelen ofte immers nijet beroemen zullen; waeromme mijn oock dunckt onbetamelick te wesen, dat zij haere predicatien daer naer zouden dirigeren omme dye Magistraten swart ende hatelick te | |
[pagina 68]
| |
maecken byden gemenen volcke, maer veel meer dat zijluyden hem daerin wel voorsichtelick ende matelick behoren te dragen, zonder in der Overheydts ampt zeer curieux ofte presumptueux te wesen, als voor desen wel es geschijet ende voornemelick in de zaecke vande gepretendeerde toverije tegen den bilanciemaecker dije van hijer tot Middelborch es gaen wonenGa naar voetnoot1), waerinne enige vanden voorschreven ministers zonder behoirlycke kennisse van zaecken, ende (zoo wel te vermoeden es) alleenlick opdt aengeven van d'eene partije, alsulcken vooroordel hadden ingedroncken, dat zij hem nijet en ontsagen den Heeren vander wet zoo importunelick aen te lopen ende genochsaem te instigeren, dat mijn Heeren daerover in dye zaecke, (dewelcke doch van haer zelfs zeer beswaerlick ende vol gevaers was) noch veel te meer becommert ende in groodt pericule zijn geweest. Dan ick hope dat dye voorschreven ministers nu metter thydt door voorgaende geschiedenissen, zoo veel ondervonden zullen hebben, dat zij haer int een ende int ander voorden toecomenden thijdt behoirlick zullen matigen, ende dat alsoo mijne Heeren te minder moeyten zullen hebben om dese goede gemeentte in goede vrede ende enicheydt te regeren. Daertoe dije barmhertige Godt zijnen genadigen zegen verlenen wille. AmenGa naar voetnoot2). | |
26 Januari 1598.Het inhoudt van desen opden 26en Januarij ao 98 verhaelt uyt zeecker memorie dye ick van de principaelste stucken by geschrifte hadde gestelt ende daer over mijns bedunckens meer thijt toegebracht als off ick dese geschrifte hadde gelesen; presentibus mijn heere de Schout met alle dye schepenen mitsgaders alle dye Burgermeesteren dempto Bardesio, oock ter presentie van beyde de persionarien (sic)Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 69]
| |
Mijn Heeren, Ick hebbe dese verleden dagen uwer E. voorgedragen zeeekere consideratien ende meditatie bij mijn gevallen zoo opde hevicheyden, dye bijden ministers in haerluyder predicatien by wijlen werden voortgebracht tegen den genen dye dye gereformeerde kercken van dese landen alsnoch in alles nyet en konnen toestemmen, als op tgene opden 28en Novembris lestleden bij mijn heeren was geallegeert voor tfundament van haere resolutie opde apprehensie van Goossen Vogelsanck genomen. Ende alhoewel men gemeenlick seyt zoo veel hoofden zooveel zinnen ende dat nochtans dese zaecke ende dye redenen zoo by mynen heeren daer toe geallegeert als dye bijden dyenaers des woordts dagelycks tot gelycken eynde werden ingevoert zoodanich zijn, dat dye begrijpen alle menschep, dye hem alsnoch met dye voorsz. kercken nyet en konnen verenigen, ende dat oversulcks mijns bedunckens dese, zaecke es van zoo grote consideratie als daldermeeste dye hyer inde landen zoude mogen werden verhandelt, als zijnde het principaelste fundament waeromme dese landen in dusdanigen langdurigen, bloedigen ende ondraechlycken oorloge zijn gevallen. Soo sal ick daer aff bij desen onder verbeteringe mijn heeren verthonen mijn insyent ende bedenckinge zoo wel van desen Goossen Vogelsanck als van allen dengenen dye op gelycke fundament, mede op gelycke maniere zouden mogen werden getracteert. Sooveel dan desen man int particulier aengaet, en wete ick nyet dat ick hem oeyt gesyen, veel minder hebbe gekent. Dan hebbe gedurende zijne gevanckenisse van geloofwaerdige luyden verstaen, dat hij den thijt over dye hy hem bijder gereformeerde kercke alhyer heeft gehouden ende oock daernaer (nyet tegenstaende zijn sobere conditie ende swaere last van kinderkens) hem zeer vromelyck ende eerbaerlyck heeft gedragen sonder yemandt moeylick te vallen ende alsulcks aengesien es geweest voor een man dye nae zyne zalicheydt was ijverende, ende dat hij nu zeeckeren thijdt verleden, ter oorsaecke vandt verstandt daerinne hy nu staende es, vander voorsz. gemeente es afgesneden. Welcke afsnydinge, zoo dye naer voorgaende genochsaeme vermaninge ende onderrechtinge nae des Heeren woordt es geschijet, dunckt mijn, dat dye vander kercke als thaere | |
[pagina 70]
| |
gedaen hebbende, hem daer mede wel behoort hadden te laten genoegen, zonder den armen man meer moeyelyck te vallen, als nae dye voorsz. afsnijdinge buyten haerluyden zijnde ende alsulcks nae Pauli leere haerluijden nyet meer aengaende. Mijn es oock voor waerheydt verclaert dat noch onlangs geleden als omtrent 14 dagen nae zijne gevanckenisse, zeeckere goede persoon ende nochtans met hem nyet eens gesint zijnde, maer alleenlyck uijt oude kennisse ende mededogentheydt tzijnen huyse opden middage bij zijne huijsvrouwe es gecomen om te vernemen off zij oock gebreck was Iijdende ende dat dye zelfde de kinderkens vondt leggen opder aerden, met gebogen knijen den Heere aenroepende zoo als zij wadt zouden eten, waer uijt oock schijnt dat hij deselve oock wel inder vrese Godes heeft opgevoet nae dye kennisse dye hij es hebbende. Dat nu den armen man ende met hem zijne huysvrouwe ende kinderkens (dye doch onschuldich zijn) zooveel zal moeten lijden om dat hij uyt enige spreucken der Schrifture zoo een seltsaem ende letterlyck gevallen heeft van tgodtlycke wesen, dunckt myn nae den aert ende nature deser landen, al te hart geprocedeert te wesen, alsoo ick dye zaecke zulcks insye dat van hem als een vreemdelinckGa naar voetnoot1) ende van genen aensyen zijnde, voor dees thydt geen pericul inden staet vandt landt zoude wesen te bevresen. Ende men es nyet alleene hijer te lande, maer oock over geheel Europa genoch gewoon dye schilderije vande dryevuldicheydt, daerinne den vader byde forme van een oudt manspersoon ende den zoone bij een figure van een ander manspersoon wert uijtgebeeldet, gelyck oock in verscheyden andere schilderijen den vader op gelycke maniere werdt afgemaelt, het welck, hoe wel het voor sommige goede luijden seer argerlyck es, nochtans door dye gewoonte zoo in kerckenglasen, als in taferelen ende andere schilderijen onbemerckt werdt verbygegaen, immers myns wetens noeyt gepoocht es daer over ijemandt int minste moeyelyck te vallen. Off oock nu deses mans gevoelen vande forme ende gestaltenisse | |
[pagina 71]
| |
vandt godtlycke wesen al veel vreemder es als der Romanisten ende Lutherschen gevoelen van haere hostien dye zy gebruycken, wille ick verstandiger laten oordelen. Immers isset mijns bedunckens vreemt genoch, hoewel ick nyet en zoude menen datmen hyer te lande eens zoude willen delibereren, ick late staen statueren, datmen tegen zodanige luyden ofte oock tegen den genen dye zodanige boecken hebben ofte vercopen, met enige ignomine zoude willen procederen. Ick wete wel hoe dat dye predicanten vast altemet zeer lelyck maecken allen dengenen dye hem met haer verstandt nyet en verenigen ende dat zij de magistraten genoch tegen zodanige luyden instigeren ofte tot afkericheydt zoecken te bewegen. Dan ick bidde dat wij doch eenmael willen syen wadt uijt zodanigen werck zoude werden, als der predicantten meninge zoude werden gevolcht. Soudet nyet al in rep ende roer vallen wadt in geheel Europa es, wy hijer binnentslandts elck tegen ander buytens landts tegen de Lutherschen ende papisten ende wederom dye papisten ende Lutherschen tegen allen anderen, dat waer immers wel naer een rechte babelsche verwarringe gearbeydt ende omme te wege te brengen dye meeste confusie, daer men oydt van gehoort heeft. Voorwaer es David dye zoo boven maten groten getuychenisse heeft inder godtlycke schrifture ende zulcke grote yver hadde om den Heere een materialen tempel te timmeren, tselfde hem byden Heere wel expresselick verboden ende belet, ter oorsaecke dat hij veel krijgen gevoert ende veel bloedts gestort hadde, welcke krijgen ende bloestortingen nochtans doorgaens zodanich zijn geweest, dat immers nyemands krijgen ofte oorlogen nu ter thydt voor Godes ogen meer geiustificeert zullen werdenGa naar voetnoot1). Soo dunckt mijn voorwaer wel een groodt misverstandt te wesen datmen nu wesentlycke, waerachtige ende levendige templen des Heeren zoude willen opbouwen door strengheydt ende dwang van uyterlycke wapenen ende geweldt. Het es wel waer dat byde Schrifture vant oude testament op verscheyden plaetsen verscheyden delicten ende onder den- | |
[pagina 72]
| |
zelven het delict van blasphemie werden geboden metter doodt te straffen. Dan alsoo onder zodanige delicten mede zijn begrepen afgodeneerders, oock dye gene dye andere tot afgoderije drijven, dye vader ofte moeder vloecken ofte tegen deselfde rebelleren, oock dye in overspel leven, alle dewelcke grove uyterlycke zonden zijn, daeraff een ygelyck redelyck mensche kan oordelen ende dat dye thydt zoo verre es verlopen, dat nijet allene nyet met pene des doodts tegen zodanigen en werdt geprocedeert, maer dat het meestendeel van dyen by welweten genoch impune werd gepasseert. Soude het dan nyet wel een bedenckelycke zaecke wesen met zulcke grote strafheydt te procederen tegen tgene daeraff het oordel den magistraten werdt afgesneden, ende byden predicanten voor blasphemie werdt uytgeroepen, het welcke woordt van blasphemie ende lasteringe bevonden werdt oock zoo verre getrocken te werden, dat dye Roemsche catholycken, dye Lutherschen, de Mennonyten, oock dye geestdryvers, somen dye noemt, ende zoo het wel schijnt meest alle andere metter kercke in alles nyet eens zijnde daer onder werden begrepen. Ick bevinde bij de voorreden vanden heere van St. Aldegonde op zijn boecksken tegen dye geestdrijvers geschrevenGa naar voetnoot1), dat hij aldaer meest zijn werck maeckt om den Heeren Staten te instigeren tot vervolginge tegen den genen dye hij aldaer geestdrijvers es noemende, nyet tegenstaende hij inde oratie dye hij inden iaere 1578 van deser landen wegen opden Rycksdach tot Worms heeft gedaen, om delendicheyt van dese landen te beter te representeren ende den Stenden des Rycks daer door te beter te bewegen, nyet en heeft onderlaten uyt te drucken het groot getal van menschen twelck de hartoge van Alba | |
[pagina 73]
| |
hyer inden landen door beudels handen hadde doen sterven, hetwelck hem nu in dit voorseyde boecksken wel nyet zoo geheel en al behoorde vergeten te wesen, maer behoorde wel te gedencken dat dat zelve getal nyet alleen en was bestaende van luyden dye professie deden vande gereformeerde religie, maer oock van vele andere goede eerlycke luyden van ander gesindtheydt wesende, gelyck de voorsz. hartoge van Alba hem nijet en droech nochte oock dye tegenwoordige spaensche regieringe hem nyet dragende es als des eenen ofte des anderen vijandt int particulier, maer als onser algemene vijandt, dye dese landen bewonende zijn, gelyck hem in allen acten vanden heeren Staten (daermen zijnder gedenckt) dye qualiteyt van algemenen vijandt met goede reden werdt gegeven, ende oock dye oncosten vander oorloge dye anders genoch ondraechelyck zouden schijnen te wesen, ter dyer oorsaecke bijnaest met een miraculeuse ende ongelooflycke goedtwillicheydt byden gemeenten van alderley gesindtheydt werden gedragen. Soo dattet mijn wel een seltsaeme zaecke dunckt te wesen, dat verstandige luyden ende insonderheydt ingeborene van dese landen zodanigen zaecke sustineren, dye buyten twyfel ten thyde zij zelfs voorvluchtich ende vervolginge subiect waeren van een ander gevoelen zijn geweest, ofte zouden by hemselven dye proceduren vanden coninck van Spangien moeten iustificeren, hoewel ick wel dencke datmen daerop zoude seggen dat den Spangaert tonrecht maer wy hyer te lande met goedt recht zouden vervolgen, als off tselfde nyet alsoo wel byden papisten ende lutherschen, daer zij meester zijn, mede werdt geseyt ende alsoo ernstlick haer religie staende gehouden als wy immers mogen doen. Voorwaer (opdat ick hyer immers nyet en segge vander papisten bedrijve als genoch alleman kenlick zijnde)Ga naar voetnoot1) Lutherus es immers zoo | |
[pagina 74]
| |
precys in zijne opinie, ende handelt Zwinglium, Oecolampadium ende andere vande gereformeerde kercke zoo hatelick ende bitterlick al warense dye aldergodtlooste menschen vander werltGa naar voetnoot1). Soo dat aen genen kantten stoffe ende materie zoude schijnen te ontbreecken ende den eenen zoo wel als den anderen hem zoude laten beduncken wel gefundeert te wesen om gelycke wreedtheydt te gebruyeken, alsser maer eens zodanigen voet zoude zijn genomen. Waeromme ick nyet anders en kan verstaen dan dattet de ruine vanden lande zeeckerlick met hem brengen zoude zoo verre als men eenmael daerinne begint te treden ende dat daeromme dije beginselen daer van nyet alleen met alle mogelycke middelen dyenen geweert, maer dat men, in plaetse van uijterlycke violente proceduren, geestelycke stichtelycke middelen behoorde te gebruyeken, voortcomende uijt den geest der kennisse, bescheydenheydt ende sachtmoedichheydt, waerdoor veel eerder als door strafheydt een kercke opgebouwet zoude mogen werden. Soudemen nu met wreedtheydt tegen désen Vogelsanck procederen om dat hy enige zoo hoochwichtige zaecken zoo letterlick verstaet ende dye heere van St. Aldegonde inde voorreden van zijn voorseyde boeck port de heeren Staten tot vervolginge tegen dye gene dye nae zijn verstandt enige dingen al te geestelyck drijven. Soo soudet voort eerst aen twee kantten werden begonnen ende mogelyck in cort oock voorgenomen mogen werden tegen allen anderen zomen het advys van sommige predicanten ende vanden voorsz. heere van St. Aldegonde zoude willen volgen. Dan mijn dunckt dattet voorden staet vant landt het zeeckerste ende oock het godtlyckste zoude wesen, dat dye instigatien tot zulcks streckende zoo wel vanden predicantten als anderen behoorde met behoirlycke authoriteyt voorgecomen te werden ende datmen henluyden met ernst behoorde te verstaen te geven, dat zij hem zouden houden binnen dye limiten van haere beroepinge, gelyck mijn ende enigen anderen noch wel indachtich es, dat eenen | |
[pagina 75]
| |
heer Iohan Huygen, raedtman tot HamborchGa naar voetnoot1), dye de zaecken deser landen zeer wel toegedaen ende oversulcks metten voorvluchtigen van desen landen hem tot Hamborch onthoudende zeer familiaer was, den luyden vande meeste qualiteyt ende naementlyck Egbert Roelofsz, Adreaen Pauw ende anderen op haer vertreck nae dese landen ernstlick vermaende, dat zij hem wilden wachten voorden clip daeraen dye van Hamborch ende ander oostersche steden haer hadden verseylt, ende nyet gedogen dat dye predicantten haer verder als met haer predickampt bemoeyenGa naar voetnoot2). Hetwelck myns bedunckens te wenschen waer dat alsoo wel vanden beginne deser regieringe waere gepractiseert geweest ende oock vorder mochte naegeeomen werden, alsoo ick duchte dat andersins ende hy gebreecke van zulcks wij in meerder swaericheydt zullen vallen, gelyck daer van dexperimenten voor desen zoo hyer te lande als elders al ten dele hebben geleert, dat zodanigen luyden wadt te veel ingeruymt werdende, zij haer qualick konnen matigen ende nyet alleene vervolginge practiseren tegen den gene dye rnet haerluyden nijet eens en zijn gesint, maer oock grote seditie ende scheuringe int werck stellen zelfs onder haer eygen lichaem ende broederschap zoo verre comende, dat zij hem laten beduncken, dat dye hele regieringe vanden landen oock nae haere fantasie behoort beleyt te werden, gelijck wij inden thydt vanden | |
[pagina 76]
| |
grave van Leycester daer van hebben gesien, dat door haerluyder beweginge dye alderbeste vander magistraet ende dye lange iaeren als ballingen ende lidtmaten der kercken buytens landts hadden geweest, naer lyff ende leven zyn getracht geweestGa naar voetnoot1), eenige vande zelve goede luyden in haere predicatien genoch als met vingeren aenwijsende ende dat nyet ommeGa naar voetnoot2) dye luyden in tstuck van religie waeren verandert, maer alleenlick om dat dye voorsz. predicanten sagen, dat sodanige goede luyden dye saecken der policie ende regieringe vande landen nyet en dirigeerden tot alsulcken eynde als zij wel gaern hadden gesyen. Ia dat zij hem zoo verre mette regieringe hebben vermengt gehadt ende die seditie zoo verre was ingereten, dat dye heeren Staten omme deselve te assopieren, wel buijten behoren gedwongen zijn geweest eenige vanden voorneemsten predicanten zoo van dese stadt als van andere steden inden Haege te doen beschriven ende eenige zaecken dyenaengaende met henluyden te communiceren, opdat de saecken daerdoor te beter wederomme in stilte zoude mogen werden gebrachtGa naar voetnoot3), Ende hoe droevich het noch binnen sijaers indt Ryck van Schotlandt es toegegaenGa naar voetnoot4) zal eenigen van mijne heeren oock noch wel | |
[pagina 77]
| |
indachtich wesen, als naementlyck dat dye vander kercke binnen Edenborch hooftstadt vandt zelve ryck door drye | |
[pagina 78]
| |
ofte vyer voorneme ministers aldaer hem zooverre hadden laten bewegen, dat zij hen tegen haeren eygen wettelycken Coninck te wapenen hadden begeven, solliciterende deselve ministers eenige vande grootste heeren vant landt om hem nijet alleen met zodanige factie ende seditie te willen conformeren, maer oock dat zij hen daertoe als hooft zouden willen presenteren, seggende zodanigen handel ende rebellie te geschieden, instigante en cogente spiritu sanctoGa naar voetnoot1). Ick wil anderen mede laten oordelen off oock enige predicanten alhijer hem oock nyet wadt te zeer onwaerdelick tot verscheyden reysen tegen burgermeesteren (nyettegenstaende zij vande zelven zoo eerlyck werden getracteert) hebben bethoont om enige ionge luyden extra-ordinarie te trouwenGa naar voetnoot2), wesende een zaecke dye immers bij eenen ygelyck middelmatich werdt gehouden. Ja dat | |
[pagina 79]
| |
zij op zeeckeren thydt met een grote onwaerdicheydt wel hebben derven seggen, dat dye magistraten henluyden in zodanigen saecken nijet en hadden te ordonneren, ende noch op een ander thydt, wilden burgermeesteren geobedieert wesen, dat zij meer dyenaers zouden verschaffen, hoewel ick dit laetste alleene van anderen, doch zoo ick mene geloofwaerdich hebbe gehoort, maer het eerste zelver datelyck hebbe bevonden. Ende hoe mede by dyen vander kercke bywylen int beroepen vanden predicantten werdt geprocedeert, ende off daer alsulcke sinceerheydt, oprechticheydt ende godtlycken yver gebruyckt, ende particuliere besondere affecten uijtgesloten werden alst wel behoorde, daervan mogen dye zelfs oordelen dye daarover werden geroepen, hoewel ick duchte dat daeraen oock nyet weynich es ontbreeckende. Gelyck ick mede wel mene berecht te wesen, dat enige vanden dyenaers des woordts, contrarij het exempel Actorum 6Ga naar voetnoot1) den diaconen wel hebben derven afeysschen enige penningen vander aelmisse om bij henluyden buyten kennisse vanden zelven diaconen gebruyckt te werden, daer zij het zouden goedt vindenGa naar voetnoot2). Souden oock noch wel enige zaecken meer met goede kennisse ende waerheydt mogen werden verhaelt ten waere dat ick bedencken hadde ofte genoch verseeckert waer, dat enige daerdoor noch meer als door dese boven geschreven zouden mogen werden geargert. Ende wille mijnen heeren hebben gebeden, dat zij tselve willen verstaen nyet te geschieden bij forme van verwijt ofte reproche, maer eensdeels om te betonen datmen oock wel wadt tegen dye kercke zoude vinden, als het landt met oneenicheydt te brouwen, zoude wesen gedyent, ende ander deels, datmen daer bij kan afmeten hoe sorchelyck het es zoo geheel op menschen te bouwen. Gelyck mijn noch wel indachtich es vanden iaere 1582, dat uijt eenige consideratien doenmaels, in een zaecke by Schepenen werde | |
[pagina 80]
| |
genomen het advijs vanden predicanten, dye oock tselfde advijs bij geschrifte ende met haer handen geteyckent hebben overgegeven, wesende in effecte dat den persoon dyen het aenginck zoude moeten sterven, maer werdt tselfde advys bevonden vandt verstandt van Schepenen zoo veel te verschelen, dat zij eendrachtelyck den persoon zonder eenige schandale (zoo ick vastelick mene) hebben laeten passeren ende het voorschreven advys verbrandt zoo ickt (als ick mene) wel hebbe onthoudenGa naar voetnoot1). Salmen dye lere der predicanten naer haer eygen lere mette heylige Schrifture confereren om daer van te beter verseeckert te wesen, zoo zoude mijn seltsaem duncken uijt wadt plaetse des nieuwen testaments men met claere woorden zoude konnen bewijsen, datmen om geloofs zaecken yemandt behoort te vervolgen, datmen oock tzelfde zoude willen bewysen uijt enige verre gehaelde collectien ende besluytredenen, dunckt myn alte dangereux hem in zoo hoochwichtige zaecke (als geldende, lijff, leven, ende zalicheydt) opde spitsvindicheydt der geleerden te vertrouwen ende dat zij oock haer verstandt daertoe nyet en behoren te employeren, dat dye gene dye in eenich misverstandt zijn gevallen, met wreedtheydt zouden werden getracteert, insonderheydt alsmen naedenckt in hoe grote swaere dwalingen enige der alderoudste ende voorneemste leraren der kercken hebben geinvolveert geweest. Ende schijnt noch veel te vreemder dat zulcks zoude werden geurgeert byden genen, dye hem zoo vast aende predestinatie zijn houdende, alsoo deselve vaststaende, immers een ygelyck moet comen tot zulcks als hij toe es geordoneert. Soo vele oock aengaet dat uyt het oude testament tot deser zaecke zoude mogen werden bygebracht, es een ygelyck genoch bekent, dat by verscheyden geleerden daeraff zeer wydtluftich pro et contra es geschreven, soo dat ick mijn daerin verders nyet wil onderwinden te | |
[pagina 81]
| |
seggen, dan alleenlyck datmen wel bevindt dat zelfs dye gene dye het vervolch hebben geurgeert, dyeselfde zaecke voor henen ten thijde zij noch ondert cruys waerenGa naar voetnoot1), anders hebben verstaen, ende datmen mijns wetens oock nyet en bevint, dat zelfs int oude testament eenich vervolch es geweest uyt zaecke vande strijdicheydt tusschen den Phariseen, SaduceenGa naar voetnoot2) ende andere dyergelycke secten meer, dye oock in dalderswaerste poincten der zaligheydt waeren strijdende. Maer ter contrarie heeft men voor ende naede toecoomste des Heeren Christi gesyen, dat die vervolginge meest byden onvromen tegen den vromen es int werck gestelt geweest. Wij weten altesaemen met hoe grote becommertheydt dat mijn heeren gewoon zijn te handelen in alderley criminele ende voornemelyck capitaele zaecken ende met hoe groter beschroomtheydt ende swaericheydt yemandt ter doodt werdt gecondemneertGa naar voetnoot3), twelck oock dye oorsaecke es waeromme dije arme gevangens dickwils dene maendt achter dander inder gevanckenisse werden gehouden ende dit alles nijettegenstaende dat de delicten vande welcke daer werdt gehandelt, in uyterlycke feicten, daeraff een ygelyck oordelen kan, zijn bestaende, ja dat genoch vanden beginne deser regieringe alle thydt enige van mynen heeren hem zeer cleynmoedich ende beswaert hebben gevonden om enige dyeven, al waert oock dat zij hem zeer groffelijck hadden ontgaen, totter doodt te condemneren, nyettegenstaende dye wetten van dese landen, ende dye gestadige gewoontten daer van, alsodanigen personen ende oock den delinquanten zelfs wel zijn bekent ende oversulcks zodanige quaet doenden nyet veel en hebben te pretexeren, dat zij vanden wetten ofte straffen tot zodanigen delicten staende, nijet en hebben geweten. Dan es den aenstoot vande heeren, dye in zodanige straffen hen beswaert vinden, daer op (zoo ick mene) gefundeert | |
[pagina 82]
| |
geweest: dat int oude testament tegen dye dijeverye geen straffe des doodts en es gestatueert, twelck ick oock nijet en wil seggen te wesen van cleyne consideratie ende es myn wel bekent dat dye deliberatien op zodanige zaecken vele iaeren ende tot verscheyden reysen gevallen, zijn de principale oorsaecke van de fundatie vant tuchthuysGa naar voetnoot1) binnen deser Stede, opdat aldaer buyten costen vande republycke zodanige delinquanten zouden mogen werden gehouden, als haere mishandelinge nyet en soude wesen zeer exorbitant. Dan daerbenevens dunckt myn dat hem oock nyemandt en behoort te verwonderen dattet een algemeen gevoelen es byden volcke, dat nymandt hyer te lande enich leedt om zijn gelooff behoort gedaen te werden, alsoo de wapenen aengenomen ende zoo lange iaeren om dye vrijheydt des geloofs gevoert zijn geweest, tot zoo swaere costen van allen den ingesetenen vande landen ende dat geduyrende alle den zelven thydt noeyt enigen wet ter contrarie es gemaeckt geweest. Ia dat bij dyen vande gereformeerde kercke zoo veele vertoningen ende verclaringen (als in mijn voorgaende geschriftGa naar voetnoot2) verhaelt) mede tot gelycken eynde zijn gedaen geweest, waeromme ick onder reverentie nyet en zoude konnen goedtvinden, dat myn heeren alhyer hem in zodanige zaecke dalder-voorbaerichste int gehele landt zouden dragen, opdat wij alsoo nyet en zouden werden geseyt inde voorgaende magistraets voetstappen te treden, dye doch alle andre steden van Hollandt int stuck van persecutie, verre hebben | |
[pagina 83]
| |
te boven gegaenGa naar voetnoot1). Maer waer mijns bedunckens veel redelycker, dat wy ons met alle behoirlycke middelen daer tegen opposeerden, gelyckGa naar voetnoot2) dye van Andtwarpen al inden iaere 1551 (hoewel met clejne vrucht) tegen dve bloedige placaten van Keyser Caerl hebben gedaen, nyettegenstaende dye zoo straffe waeren, dat oock verboden was voor ketters te spreeckenGa naar voetnoot3) aGa naar voetnoot4). Datmen nu zoude willen seggen dat desen man nyet simpelyck gelooft, maer oock tselfde zijn verstandt onder anderen verstroeyt heeft ende datmen hem daerover behoort te straffen, zoo waer bGa naar voetnoot4) het wel nodich dat deze zaecke wadt naerder ingesyen zoude mogen werden, alsoo tselfde geschiedende, alsulcks zoo swaerlyck tot zijnen laste nyet zal konnen werden gebracht, alsomen doorgaens de menschen in geloofszaecken zulcks vindt gedisponeert, dat een ygelyck zijn verstandt, ofte dye hope dye in hem es, naede spreucke PetriGa naar voetnoot5) gaern anderen wil mededelen, gelyck oock dye predicanten alhyer in zeker geschrift over enige maenden aen burgermeesteren overgelevertGa naar voetnoot6) tselfde tegen Lubbert Gerridtsz, predicant vanden Mennoniten, hebben geallegeert, pretenderende dat denselven Lubbert uyt crachte vande voorseyde | |
[pagina 84]
| |
spreueke gehouden zoude zijn om met hemluyden in enige conferentie ofte disputatie te comen. Ende weten oock dye predicantten wel met wadt affectie ende ijver zij soecken te verbreden ende voort te plantten dye lere daeraff zij professie zijn doende ende dat oock zulcks bij alle anderen van verscheyden gesintheydt met gelycken yver werdt gedaen. Dat voorder zoude mogen werden voorgevoert, dat dese zaecke metten heer en Staten van Hollandt es gecommuniceert ende dat byden zelven een resolutie es genomen dyemen zoude behoren te volgen, ende alsoo desen armen man naden Hage te zeynden, om aldaer in gevanckenisse gehouden te werdenGa naar voetnoot1). En wil ick hyer van dauthoriteyt vande heeren Staten voorseyt nyet anders als met alle behoirlycke respect gesproocken hebben, als tot conservatie vanden welstandt vanden landen ten hoochsten nodich zijnde; dan alsoo wij hijer nyet als privee ofte particuliere, maer als publycke personen zijn handelende, dye behalven onse obligatie tot dye gemene zaecke, oock specialyck aen dese goede Republycke wel preciselick zijn verbonden, soo zal ick (hoewel in materie van Staten weynich ervaren) onder behoirlycke reverentie ende verbeteringe nochtans daervan nu mede een weynich seggen. Ende mijn heren voor het eerste indachtich maecken, dat alhoewel wij vander landen wegen voor enige iaeren hebben gesustineert, dat dye souverainite vanden landen byden heeren Staten es bestaende, het nochtans in eniger manieren een groodt onderscheydt es tusschen dye souveraine regieringe vanden Heeren Staten ende tusschen een souverain Prince vanden lande, waer van onder andere exemplen dye myn tegenwoordelick occurreren, twee vande voorneemste zijn dye questie van tstapelrecht tusschen der stede van Dordrecht ende verscheyden andere steden, mitsgaders het geschil van de binnenvaert tusschen dye van Rotterdam ten eender ende dye van Haerlem ende Dergouwe cum socijs ter anderen zijdeGa naar voetnoot2). Alle welcke questien zonder een | |
[pagina 85]
| |
bequaem, verstandich souverain prince vanden landen waer, nae mijn beduncken tsynder dispositie zouden behoren te staen ende nu nochtans by desen thydt den ordinaris rechter zyn bevolen, alsoo andersins de heeren Staten (oock in dat deel fungerende het officie van een souverain prince) zelfs voor een groodt deel partij formeel zouden werden bevonden ende alsulcks te oordelen in haer eygen zaecke. Ende gelyck het gemeenlyck ter welt toegaet dat welvaert werdt benijt, zoo laet het hem oock nyet qualyck aensyen, dat wy by enige onse naebuijren, mede nijet alte groten gunste sijn hebbende. Immers es ons noch in verscher memorie (opdat ick nijet verre en extravagere, maer uijt enige meer, alleen een ofte twee exemplen bij brenge) hoe dat bijden Heeren Staten een solemnele resolutie genomen zijnde, dat het hoff geen provisie tegen enige steden zoude verlenen zonder eerst ende alvoorn het versoeck ende te kennen geven vanden requiranten overgesonden, ende andtwoordt vanden gerequireerden ontfangen te hebbenGa naar voetnoot1), dyen nyettegenstaende dye van Haerlem inde zaecke vande veerschuyt-voerders ter eerster instantie mandement tegen deser stede hebben geobtineert, zonder dat bijden hove dye voorseyde solemniteyten zijn gebruyckt geweestGa naar voetnoot2). Ja dat mijne | |
[pagina 86]
| |
Heeren van deser stede wegen hem daer van voorden heeren Staten beclagende, ende versoeckende byde voorsz. resolutie gemaincteneert te werden, daerinne nijet hebben mogen obtineren, maer zijn vanden effecte vandyen tot groodt preiudicie deser Stede volcomentlyck gefrustreert. Van gelycken en mach ons volk nyet vergeten wesen hoe dat inden iaere '94 mijn Heeren alhyer door brieven yande heeren Staten generael zeer ernstlick vermaent ende gelast zijnde om met ernst te procederen tegen enige personen, dye hem in tstuck vander muntte hadden ontgaenGa naar voetnoot1), mijne heeren tegen denselven met zodanigen yver hebben geprocedeert dat ick zoude menen, dat over | |
[pagina 87]
| |
tgehele landt van alle dye geunieerde provincien nijet halff zoo veel en es gedaen ende dat dye heeren Staten versocht zynde, dat Hendrick Krayevanger hyer gebracht ende tegen andere gevangens geconfronteert zoude mogen werden, den zelven Krayevanger door loutere versuymenisse vanden provoost (dyen hy was bevolen) ontcomen zijnde, mijn Heeren daerover tot haere volcomene onschult, wel iammerlyck gesuspecteert, beschuldicht ende gecalumnieert zyn geweest, nyet alleen byden gemenen volcke, maer oock bij enige vande principaelste vande regieringe inden Hage, gelyck byden Heere doctor SilleGa naar voetnoot1) doenmaels inden Hage zijnde, wel beclaechlick es geschreven geweest, daer nochtans den voorseyden Krayevanger door ongelooflycke moeyten ende naersticheydt met grote ontsteltensisse vande hele stadt, wedergekregen en naden Hage gesonden zijnde, aldaer lange thydt heeft geseten ende ten laetsten uijtgelaten es. Ende zooveel nu het schriven ende drucken van deses Vogelsancks boecksken aengaen mach ende dat de Heeren Staten nae voorgaende advys van enige theologen ende predicanten daerop enige resolutie zouden hebben genomenGa naar voetnoot2), wilde ick wel mynen Heeren hebben gebeden, dat zij met mijn dye zaecke oock wadt naerder willen insyen ende naementlyck off dye heeren Staten oock mogen hebben gemeent, dat dye gehele regieringe deser Stede zoo eenstemmich tegen desen armen man opdt alderswaerste zoude mogen wesen geresolveert ende dat dye heeren Staten haere resolutie daer-naer zouden mogen hebben gedirigeert ende oversulcks ten regarde van dese stadt yedts swaerders gestatueert, als zij | |
[pagina 88]
| |
elck in haere steden onderworpen zouden willen wesen. Gelyck het hem nyet qualyck daernaer laet aensyen alsoo wij de gelegentheydt van alle de steden int particulier ende generael examinerende, immers noyt en hebben gehoort dat bij enich vanden zelven sodanigen voet es genomen, als dye voorsz. resolutie mede brengende es, nyettegen-staende datmen genoch buyten twijfel houdt dat in enige vande selve nyet boeckskens, gelijck wij nu van spreecken, altesamen van weynich boecken pampier bestaende, maer wel goede volmaeckte volumina ende dat mogelyck wel gehele wagens vol zijn gedruckt geweest, geschreven bij authoren dye mogelyck byden predicantten van geen beteren aensyen als desen armen man en zouden wesen. Soo dattet nyet nieus en schijnt te wesen datmen wel somtydts wetten wil helpen statueren dyemen geensins van meninge es zelver onderworpen te wesen, gelyck men oock wel dagelycks bevint in andere zaecken van importantieGa naar voetnoot1) ende voornemelick int raemen ende arresteren vande instructien, ordonancien ende lysten vande licentten ende convoyen, als mede inde ordonantie opde veylinge vander zee daerinne zoo iammerlyeke gebrecklyckheydt van thydt tot thydt werdt bevonden, dat het nyet en es te excuseren. Ende dat aldermeeste es, durven dye gene dye in zodanige zaecken meest zyn ingebreecke, hem wel laten committeren ende oock wel vrymoedelick hem presenteren om in ander quartieren den Raden vander Admiraliteyt by eede te verbinden tot volcomen observatie vande voorsz. ordonantien, dye by haer wel weten byden haeren zelfs zoo schandelick werden gevioleertGa naar voetnoot2). | |
[pagina 89]
| |
Om alle welcke redenen ende andere meer dijemen daerby zoude moegen voegen, myn onder correctie ende reverentie als voorn bedunckt, dat wy ons vande resolutie vanden Heeren Staten in desen, wel mogen excuseren; immers ick voor mijn advijs geensins goedt en zoude vinden, datmen den armen man tot uyterlycke desolatie zoo van zijn vijf moederloseGa naar voetnoot1) kinderkens als van zijne tegenwoordige swangere vrouwe naden Hage zoude laten gaen, om aldaer in gevanckenisse gehouden te werden. Mijn es noch zeer wel indachtich (als te dyer thydt notule daer van als van een zaecke van importantie gehouden hebbende) hoe dat doctor Martin Coster z.g.Ga naar voetnoot2) opden 15en Februarij ao. 87 inden raedt met groter ernst ende beweechlickheydt heeft voorgedragen, als dat hij particuliere geloofwaerdige advertentie hadde ontfangen hoe dat den Coninck van Denemarcken met enige andere grote personagien voorgenomen hadde hem te em-ployeren tot beslechtinge vandt oorloch tusschen den Coninck van Spangien ende dese landen ende dat zij als voor een maxime waeren houdende, dat gelyck als zijluyden zelfs ende andere princen haere onderdanen deden onderhouden alsulcken religie als zij goedt vonden, oock alsoo wij hyer te lande zouden moeten aennemen alsulcken religie als den Coninck van Spangien zoude behagen, sustinerende den voorsz. heere doctor geheel het | |
[pagina 90]
| |
contrarie met vele redenen daer toe dyenende, ende dat alsoo geen Prince ofte magistraet enich gesach ofte authoriteyt over synen onderdanen in geloofszaecken was com-peterende, den Raedt haer geensins ende om geenderley oorsaecke vande zelfde opinie en zoude laten dimoveren, synde [dyeselfde opinie vanden voorseyden doctor, conform tgene datmen vanden aenvanck der oorloge ende oock alle thydt daernaer heeft gesustineertGa naar voetnoot1). Hetwelck zoo het goedt ende wel gefundeert es geweest in dyen thyden als wy ons mogelyck lieten duncken wadt min verseeckert te wesen tegen den Coninck van Spangien, als wy nu wel schinen te wesen, soo dunckt myn oock dattet mette voorspoet dye Godt de Heere ons daernaer ende onder zodanigen forme van regieringe zoo genadelick belieft heeft te verlenen, nyet in het contrarie, dat es in het quade, behoort verandert te wesen. Te meer alsoo uyt het voorseyde geschrift vanden predicanten ofte kerckenraedt genoch te verstaen es, haerluyder menige daerhenen te strecken dat int stuck vander religie zoo verre zoude behoren geremediert te werden, dat nijemandt van ander gesindtheydt zijnde, zyn verstandt anderen zoude mogen communiceren, hetwelcke aldaer geheten werdt zijn dwalinge te stroyen ende dye vander gereformeerde kercke onrustich te maecken, ofte in haer gemoedt te bedroevenGa naar voetnoot2). Hetwelcke wel goede apparentie zoude hebben als zodanige luyden zelfs verstonden in dwalinge te steecken. Maer als men denckt op tgene dye experientie byde regieringe vanden coninck van Spangien zoo mennichfuldelick heeft geleert, dat veel duysenden menschen in zodanige dwalingen steeckende hem daerby zoo wel hielden van haere zalicheydt verseeckert, dat zij hem den noodt zulcks mede brengende, alsoo wel als dye vande gereformeerde religie gerust hebben gevonden | |
[pagina 91]
| |
haere lichaemen door schrickelycke tormenten des doodts daer voorn opte offeren, Ja, dat den Episcopus Roffensis ende Thomas MorusGa naar voetnoot1) zoo twee treffelycke geleerde luyden daerop zyn doen doden, dat zy onder anderen nyet en konden bekennen den Coninck van Engelandt, deser Coninginne vader, voor thooft der kercken vanden zelven lande. Wadt apparentie zoudet dan hebben dat zodanige menschen als off zij zelfs verstonden te dwalen, daertoe gehouden zouden konnen werden, dat zij haer verstandt nyemandt en zouden communiceren. Wandt men kan afnemen, dat gelyck dye vande gereformeerde religie haer zelven daer by in alles wel gerust vindende, hem zelven houden verbonden tselfde verstandt oock anderen menschen deelachtich te maecken, dat oock andere van ander gesindtheydt hem mede tot zodanige verbreydinge vinden geobligeert. Alsmen nu nochtans denzelfden zulcks zoude willen beletten, staet te overleggen by wadt middelen dat zulcks zoude werden gedaen. Buyten twijfel met uyterlycke macht vande werltlycke overheydt, als zij by mondelinge onderrechtinge tot afstandt van haere opinie nyet en zouden konnen worden gebracht. Daerop dan weder staet te considereren off zodanige uyterlycke macht zoude werden gebruyckt alleenlyck uyt crachte vancle godtlycke schrifture, dan ofmen daer benevens noch enige andere wetten ende placaten (gelyck int pausdom es geschyet) daerop zoude maecken ende ofmen dye zelfde (gemaeckt ende gepubliceert zynde) met meerder rigeur, met meerder verseeckertheydt, ende met meerder vrucht zoude doen executeren als byden Coninck van Spangien es geschyet, den welcken wadt hij daer mede uijtgerecht heeft, ons allen nochtans te dele bekent es, nyettegenstaende zijne macht ende middelen zoo onge-loofiyck groodt zijn geweest, dat de onse daer bij nyet en zyn te gelycken, Ja, dat tegen alle het onmenschelyck | |
[pagina 92]
| |
moorden ende branden dye (by hem genaemde) ketterijen hoelanger hoe meerder zijn toegenomen ende aengewassen, in dyer voegen dat nae dyen dye moordadicheydt by hem ende zijnen vader Carolum alleenlyck den thydt van twintich ofte vijfendetwintich iaeren was gecontinueert, het gemene volck hem daertegen openbaerlyck heeft begost te opposeren, ende dye zaecke allenskens zoo verre es gecomen dat dingesetene vanden lande zodanigen onlydelijcken iuck van haeren halse hebben geworpen, nyet in dyer meninge om wederomme een ander dyergelycke iuck hem op te doen laden vanden genen dye nevens anderen door zoo grote moeyte ende periculen daer van zyn verlost gewordenGa naar voetnoot1). Ick wille wel bekennen dat ick int beginsel van deses mans gevanckenisse zeer daer mede was becommert, zoo ter oorsaecke vande selsaemheydt van zijn gevoelen bij onsen thyden als om dat [ick]Ga naar voetnoot2) sach dat enige van myn heeren in de zaecke zoo hevich waeren. Maer naderhandt byeenbrengende dye zeer onvrundtlyke beschuldinge ende belastinge vanden predicantten tegen verscheyden gesintheyden int particulier ende oock int generael tegen allen dengenen dye hem metter kercke nyet en verenigen, item dye instigatien vanden heere van St. Aldegonde voorn verhaelt, mitsgaders dat noch nyet lange geleden eenige, zoo ick mene van buyten ingecomen ende geen ingeboorene, lidtmaten vande gereformeerde kercke, ende nochtans vande voornaemste van dijen, hem buyten kennisse ende consent van burgermeesteren hebben vervordert te gaen inde huysen der Mennoniten tegen wille ende danck vande zelve, omme alsoo den luyden moeijelyk te vallen, nyettegenstaende henluijden wel kennelyck es dat de vergaderingen van dye luyden door tgehele landt by welweten vanden heeren Staten ende magistraten werden getolereertGa naar voetnoot3). Soo | |
[pagina 93]
| |
en kan ick uyt alte deselfde nijet anders besluyten, dan dat eens vervolginge ofte straffe om geloofszaecken toegelaten zijnde, wij metterthijdt nyet anders zouden hebben te verwachten, dan dat gelyck tegen desen Vogelsanck werdt gesustineert, dat hij strafbaer zoude wesen om dat hij enige plaetsen der schrifturen alte letterlyck es verstaende, ende dat bijden heere van St. Aldegonde voorseyt werdt geurgeert dat tegen dengenen, dije enige zaecken nae zijn verstandt alte geestelijck zyn duydende, mede zoude moeten werden geprocedeert, het alsoo aen genen kantten en zoude ontbreecken om gelycke proceduren te institueren, ofte immers ten minsten te solliciteren tegen allen dengenen int generael ende particulier dyehem metter kercke nyet en verenigen, het zij dan ondert pretext dat zij dwalingen stroeijen, den eenvoudigen in haer gemoedt bedroeven, dye gemeente onrustich maecken, ofte dye leere der Gereformeerde kercken valschelyck beschuldigen ofte tegenspreecken. Ofte al waer oock anders nijet dan datmen hem nyet inder gemeente begevende, deselve gemeentte daerdoor zeer grote ergernisse werdt gegeven, hetwelck hoe verre het zoude lopen een ijgelyck int naedencken zoude bevinden mogen, Ick mene immers dat myn ende myns gelycken alsoo veel aende wederstandt vanden Spangaerden es gelegen als den alderbesten ende yverichsten vande religie, ende dat zodanige menschen als ick in dat deel in ontallycke mennichte van verscheyden gesintheydt hyer inde landen zouden werden bevonden. Souden dye alle zoo enge werden bestrickt als dye voornverhaelde motiven schijnen toe te strecken, dat zoude verre gaen buyten myn | |
[pagina 94]
| |
gissinge ende ick wille dat wel verclaeren, dat myne geuserije tot zulcks noeyt en heeft gestreckt nochte alsnoch streckende esGa naar voetnoot1) Als dye vander kercke haere exercitie zoo particulier als generael mogen genieten ende behouden in alsulcke maniere ende verseekertheydt als zij tegenwoordich doende zijn. Ick mene immers datter veel meer es als zij zelfs inden aanvanck hebben verhoopt gehadt, tenwelcken thijde men immers zoo verre het oge nyet en heeft gehadt datmen over yemandt enige wet in geloofs zaecken zoude hebben willen stellen. Maer zijn dye verstanden ende opinen van Gamaliel, van Gallio ende van Claudius LysiusGa naar voetnoot2) in voorthyden ende inden beginne vander oorloge in onsen ogen wel in redene gefundeert geweest, met wadt redene zouden wij nu anders daer van gevoelen? ende tot enige vervolginge in geloofs zaecken mogen arbeyden? Insonderheydt dewijle men den Magistraet zoo onbequaem houdt in Godtlycken ofte Schriftuer-lycken zaecken, dat zij daervan nyet en mogen oordelen. Sal dan oock den magistraet enichsins oordelen vant uyter-lycke onderscheydt inden dagelyckschen handel ende wandel tusschen dyen vander religie ende andere goede luyden, ick zoude nyet menenGa naar voetnoot3) (om vrij te spreecken) dat yemandt onpartydelyck ende met kennisse daer van oordelende dyen vander religie, noch ten aensyen van Franckrijck, vandyen van Engelandt, nochte van dese landen zelve, daerin zoo grotelyks zouden prefereren, | |
[pagina 95]
| |
dat ter oorsaecke vandyen tegen den anderen eerlycken luyden met enige hardicheydt zoude behoren geprocedeert te werden. Ende waer daeromme mijns bedunckens veel redelycker ende totten welstandt vanden landen dyenste-lycker, dat wij continuerende inden ouden voet vande regieringe deser landen ende oock deser Stede, daer wij ons den heere zij loff zoowel by hebben bevonden, zonder yemandts (sic) in geloofszaecken moeyelyck te vallen, mochte excuseren elck anders feylen in geloofszaecken, als buijten ons zijnde, ende alleenlyck comende tot laste vanden genen dye daermede es beswaert op dat bij middele vandyen dye gemene ende gewoonlycke eenicheydt inder policie geconserveert ende gevoedet werdende, wij met gemeender handt zouden mogen volharden inde oude ende nodige eendrachticheydt om den algemenen vijandt te resisteren. Wandt voorwaer zouden dye gene dye nae nieuwe vervolginge in geloofszaecken schijnen te haecken, haer zelven laten duncken zoo wel gefundeert te wesen, als ick, ende veel duysenden menschen met mijn, ons vandt contrarye verseeckert houden. Soo duchte ick dat den staet van dese landen ende met eenen van allen degenen dye hem tegen het pausdom ende den Coninck van Spangien oeyt hebben gestelt, in corten thyde tot alsulcken schrickelycken val zal werden gebracht, dat dye daer naer nyet staende te houden zal wesen; daervoorn ons dye goedige Godt genadelijck wille bewaren. Ende alsoo ick duchte, dat dese mijne redenen voor het eerste aensijen enigen wadt anders als ten besten zullen mogen smaecken, wille ick den zelven hebben gebeden dat ick in desen mach genieten het gewoontlyck recht der AreopagitenGa naar voetnoot1), dat nyet op mijn persoon, maer op tgene gesproocken werdt, mach werden gesyen, op dat alles in behoorlycke oprechticheydt, zonder vooroordeel mach werden geexamineert, het welck geschiedende, ick vastelyck verhope dat dye Heere een genadige uytcomste ver- | |
[pagina 96]
| |
lenen ende het oude gemene spreeckwoordt Mutua defensio tutissima, waerachtich zal werden bevondenGa naar voetnoot1). | |
Bijlage I (bij blz. 46, noot 3).... een vervloeckinge ofte oirdeel dat immers het alderuyterste ende elendichste is, dat oock de aldersnoodste ende met opsetten wille godtloose menschen, nijet swaerder en mogen verwachten, ende opdt aldermeeste verschelende vandt exempel vanden beclaechlycken Joden ofte haeren oversten, (Lucas 7), dewelcke gesonden zijnde vandyen centurione omme van zijnentwege vanden Heere Christo te versoecken ten eijnde hij zoude willen zijnen knecht gesondt maecken, hetzelfde wel met een ander affectie ende genegentheydt hebben gedaen ende zijne zaecke naerstelick met eenen groten ijver den Heere gerecommendeert, geensins ontkennende ofte verswygende, maer wel op thoochste roemende, de weldaeden dije zijluijden van hem hadden ontfangen, seggende dat hy haer volck lyeff hadde ende dat hy haer luyden een synagoge hadde getimmert, ende dat oversulcks den voorseyden centurio waerdich was de versochte weldaet vanden Heere te genieten, nijet tegenstaende hij een heyden, een krychsman ende dijenaer van anderen was. Gelyckt mede is wel contrarij het exempel der Phariseen (Actorum 23 versu 6) doen dye treffelycke Paulus vande oproerige Joden zoo veel moeyten aengedaen ende door haerluijder bedrijff bijden oversten des krijchsvolcks gevangen ende in groodt perijckel gebracht was, alsoo hij Paulus sijende ofte wetende dat dije vergaderinge aldaer eensdeels van Phariseen ende eensdeels van Saduceen was bestaende, ende hem verclarende mede een Phariseus ende intstuck vander verrysenisse met hen-luyden eensgesint te wesen, dije voorsz. vergaderinge daer door tot oproericheydt ende scheurihge beweecht is geweest. Sulcks dat de Phariseen uijt zaecke vande belidenisse van d'opstandinge der doden by Paulo gedaen, oorsaecke hebben genomen om zyne vrienden ende patronen te werden, excuserende het beste datzij konden | |
[pagina 97]
| |
alle het verder verschil datter meer tusschen den voorsz. Paulum ende haerluyden was, zonder eenige verder kennisse daeraff te willen nemen. Waeromme dan onder ver-beteringe Christelycke predicanten, dije immers eenen anderen aerdt ende nature behoiren aengenomen te hebben, als doorgaens inder scrifture vanden Overpriesteren ende oudsten der Joden werdt bevonden, veel meer behoirden te bekennen de weldaden, dije zoo wel dije luyden over den welcken zoo elendigen oirdel werdt gesproocken als andere dyen vander kercke hebben bewesen. Ick segge zodanige luyden dije nijet en zijn tegen de kercke maer ten principale een zaecke drijven metter kercke. Luyden dije immers van dyen vander kercke zoo vele nijet en verschelen, als bijden Joden wel werde geacht het onderscheydt tusschen haer zelven ende den heydenen. Luyden segge ick dije den naeme Christi zoo wel belijden ende nae menschelycke swackheydt, door des Heeren genade, haer alsoo eerlick ende Christelick verhopen te dragen als dije vander kercke. Ende in somma, luyden dye nijet vander kercke afgeweecken zijn, ofte eenigen haet tegen deselfde bewesen hebben, maer om beters wille haer tot noch toe vande uijterlycke gemeenschap derselver hebben moeten onthouden, uijt zaecke. van eenige poincten der leere dye zij soo volcomentlyck nijet en konnen toestaen, ende oock om datmen hem inder gemeente begevende, nijet en weet wadt wetten datmen hemselyen daermede zoude onderwerpen, alsoo ick nijet en wete datter tot noch toe vanden decreten, resolutien ofte wetten bijden synodalen ofte classicalen vergaderingen over den gemeenten gemaeckt, yedts inden drucke ofte tot kennisse vanden gemenen man is gecomen, als mede om eenige andere zaecken, dyemen daegelycks opden naeme der kercken als oock by particuliere lidtmaten vandyen impune syet geschieden ende gedreven te werden. Hoewel men nu nochtans zoude mogen verhopen, dat dye voorsz. hevige woorden meer uijt haesticheydt ende onbedachtheydt als uijt ernstlycker ende welbedachter meninge zouden mogen zijn geschiet, zoo behoirden nochtans zoodanige luijden haerselven daerinne beter | |
[pagina 98]
| |
machtich te wesen ende te wachten van alsulcke quetkselycke propoosten. | |
Bijlage II (blz. 49, noot 2).Ende alsoo wij nu binnen weynich iaerenGa naar voetnoot1) hebben gesyen, datten ijver van sommigen van dyen vande religie henluyden (nyettegenstaende zij zoo ick mene van buyten ingecomen ende geen ingeboorne deser stede waeren) zoo verre heeft gedreven, dat zij buyten consent ende kennisse van burgermeesteren hen hebben vervordert te gaen inde huysen der Mennoniten, tegen wille ende danck vande zelve, omme alsoo de luyden moeyelick te vallen: nyet tegenstaende alsulcker luyden vergaderingen ende exercitie van religie by welweten vanden Heeren Staten ende magistraten werdt getolereert in allen plaetsen, opdat (zoo tschijnt) dije geene dije de gereformeerde religie nijet wel en konnen aennemen, daeromme nijet zonder alle religie leven ende voor atheisten, vrijgeesten ende godtlosen zouden moeten werden gehouden. Dat mede inden iaere 1597 tegen het uytgaen vanden zelve iaere, ick hebbe gesien dat mijn Heeren de Schout, burgermeesteren ende schepenen kennisse gecregen hebbende, dat eenen Goossen Vogelsanck van Buren zeecker boecksken hadde laten drucken, inhoudende zeecker seltsaem gevoelen van tgodtlycke wesen, nae langduyrige deliberatien ende vele discoursen opde zelve zaecke gehouden, mijne voorsz. heeren eyndtlick opden 28en Novembris desselven iaers, solemnelick vergadert zijnde, bij meerderheydt van stemmen hebben geresolveert, ende den heere Schout belast den voorz. Vogelsanck als een blasphemeerder, lasteraer ende ketter in apprehentie te stellen, ende tegens hem als tegen zodanigen mensche toestaet te procederen, allegerende ende reitererende verscheyden van mijne Heeren voor tfundament vande zelve haere resolutie wel generalick datten magistraet alsoo wel gehouden is tot voorstandt vande eerste als vande tweede tafel Mosis, ende dat dijen volgende alle goodtslasteringen ende blasphemien ende alles wadt streckt tot lesie van Godes eere, schuldich zijn te weren ende het quaedt uyt het midden van henluyden wech te | |
[pagina 99]
| |
nemen, voegende voordts daerby deze comparatie: dat alsoo haer ampt ende officie is recht ende straffe te doen over dengenen dye eenich particulier persoon ledeert ofte beschadicht, haerluyder ampt ende beroep veel meer tot voorstandt van Godes eere is dienende: dat mede onder het discoureren vande zelve saecke ende namentlyck twee van mijne heeren, haer meninge ende verstandt wel claerlick noch zoo veel verder hebben geuytert, datmen voor desen thyt noch met velen anderen ketterijen wadt moste conniveren ende temporiseren, overmidts in verscheyden steden noch enige Magistraten waeren dye geen professie vande gereformeerde religie zijn doende, aenden welcken men nyet en zoude hebben om behoirlycke rigeur tegen den ketters te gebruyken; ende datmen daerom mette voorsz. zaecke moste supersederen, tot dat de regieringe zoo verre zoude wesen gebracht dat dije alomme zoude bestaen bij luyden vande voorsz. religie. Item dat inden voorz. iaere 1597 de predicanten ende kerckenraedt binnen deser stede aen burgermeesteren hebben overgelevert zeecker geschrift daerinne zij hen beclaegen over verscheiden personen ende den magistraet vermanen als voorstanders voornemelick vande eerste tafel des wets: dat de lasteringen geweert ende degeene, dye dwalingen stroeijen ende den luyden in haer gemoedt onrustich maecken zouden mogen werden verhindert, gevende daermede wel uytdruckelick te kennen haer verstandt ende meninge zoo verre te strecken, dat in tstuck vande religie zoo verre zoude behoiren geremedieert te werden, dat nijemandt van ander gesindtheydt zijnde zijn verstandt andere zoude communiceren: Ende dat daer nae noch inden iaereGa naar voetnoot1) 1598 opden naeme vande Gedeputeerde Staten van Vrieslandt, met verhael van vele smadelycke woorden, den Mennoniten ofte wederdoperen dexcercitie haerder religie is verbodenGa naar voetnoot2); zulcks dat uijt alle de voorsz. exemplen wel kan werden gespeurt, dat eenige vande hoofden der gereformeerde | |
[pagina 100]
| |
kercke daertoe zijn arbeydende ende alrede vele goede luyden daertoe hebben gepersuadeert, datmen wederomme tot vervolginge in geloofszaecken behoort te treden, alle tselfde vercierende met eenen ijver totten huyse Goodts ende verbloemende mette beste schijn dat henluyden doenlick schijnt te wesen. Soo dunckt mijn onder verbeteringe thijdt te wesen dat op dese zaecke wadt naerder werde gelet ende deselfde wel ripelick werde geexamineert, wandt wij weten dattet pausdom alle thijdt heeft getracht ende alsnoch trachtende is om alles te extirperen wadt van ander gesindtheydt zoude mogen wesen. Soude nu de gereformeerde religie mede daertoe strecken omme uyt te roeijen alsulcke mennichte van menschen als hijer inde landen zijn van goede redelycke luyden van verscheyden gesindtheydt ende nyet alleenlijck by ons wonen, maer oock ons zelfs met bloede ende affiniteyt zijn verbonden, de welcke hen mette voorsz. religie in alles nyet en konnen conformeren, ende zelfs de luyden vander magistraet vanden welcken dye vande religie zoo groote weldaden hebben ontfangen, onder den welcken buyten twyfel vele zouden werden gevonden, dije in eenige vande zodanige poincten van de voorsz. religie zijn verschelende dije. voor blasphemien werden uytgeroepen. Soo zoude mijns bedunckens wel nodich wesen, dat wy tselfde eens overleyden, bij tgene wy inden papisten zoo zeer hebben mispresen. Alsoo ons allen wel kennelick is dat alle dije luyden dije bij haer vervolcht ende gedodet zijn geweest, meest afgeweecken zijn van religie daerinne zij waeren geboorn. Als wij nu zouden vervolgen dye gene dije int stuck van religie noeyt met ons eens zijn geweest, ende dye onder de Spaensche regieringe zoowel als wy de vervolgingen hebben moeten lyden, en zouden wy ons dan nijet veel meer schynen aen te nemen als de Spaensche regieringe in dat deel heeft gedaen? Ende en zouden de landen in plaetse vande verhoopte vrijheydt, alsdan nyet meer als oeyt te voorn wederom vervallen in een zeer bedroefde staet.... | |
Bijlage III (btz. 51, noot 1).Dan men bevint dat vele menschen zijn geneycht over anderen te heerschen ende denselven wel wetten te willen | |
[pagina 101]
| |
stellen, dye zij zelven by anderen nyet gaern onderworpen zouden willen wesen, gelyck wij bevinden dat Lutherus (tomo 2. IenensiGa naar voetnoot1) fol. 456, recto et tomo 5, fol. 491). dyen van Mulhuysen tegen enige dije hen des leerampts onderwonden, alsulcken wet ende sodanigen maniere van examinatie heeft voorgeschreven, de welcke geheel contrarieert tgene hij zelver inden beginne zijnder leringe heeft geusurpeert, ende wel directelick strijdt tegen den voet naede welcke hij alle zijn actien hadde beleydt ende gedirigeert. Van gelycken Zwinglius (tomoGa naar voetnoot2) 1, fol. 107 verso) heeft mede wel geweten hem te excuseren om zijne leringe nyet te onderwerpen het oirdel vanden genen dye hij wiste van contrarij verstandt te wesen, nijet willende dat de controversieuse plaetsen der schrifturen, zouden moeten werden verstaen nae de meninge van zijn partije, nochte naede schriften vande patres opden welcken zij haer beriepen, betonende voorts denselven Zwinglius (tomo 1 fo. 178) de zeeckerheyt van zijne leringe met alsulcke middelen dye by hem ende den zijnen weynich aensiens souden hebben, als dye by andere van contrarij gesindtheydt tot bevestinge van haere leere zouden werden bygebracht; waeromme ick oock hyer voorn hebbe aengeroert het verstandt vanden heere Franciscus Junius, ende zoo ick m'ene van meest alle de gereformeerde kercken van dese landen, als dat zij met seclusie vanden magistraet, henselven vendiceren alle oirdel ende kennisse van scriftuyrlycken ende kerckelycken zaecken, nijettegenstaende ik meene dat in Engelandt ende Switserlandt bijden gereformeerden kercken daerinne eenen anderen voet werdt gevolcht. Immers dat eenige (Musculy DusanyGa naar voetnoot3) in locis com. pag. 1365, 1366, 1367; 1368) wel uijtdruckelick hebben geleert, dat gelyck als Godt de heere door Mosen als een werltlyck Overheydt ende nyet door Aaron als hogepriester den gansenen voet van religie in Israel heeft ingestelt, alsoo oock het- | |
[pagina 102]
| |
zelfde nu ter thydt meer het werck der hoger Overheydt als der priesteren ofte ministren ende dyergelycke behoirt te wesen (Item pag. 1373, 1374). Ende alsoo den zelfden autheur wel verstondt dat daerop hem zoude mogen werden tegengeworpen, dat tgene Moses in dijen dele heeft gedaen, dat hy tselfde heeft gedaen door expres bevel van den Heere, neempt hij deselfde tegenworpinge aen voor een stercke bevestinge van zijne voorseyde meninge, om dat Godt de Heere dijen last ofte bevel Mosi als een polityck Magistraet ende Overheydt ende nijet Aaroni als hogepriester heeft bevolen, voegende voorts daerby, dat naeden doodt Mosis, zoo wel desselfs ampt van magistraet, als de zaecken ende besorginge der religie, nijet en zijn gedevolveert op den priester Eleasarum maer op Iehosuam de zoone Nun, dije nijet en was uijtten geslachte Levi, maer uytte geslachte Ephraim, den welcken oock Godt de Heere voor de tweede reyse heeft bevolen het volck te besnijden: wesende een voorneme poinct der religie, gelyck oock andere diergelycke zaecken bij hem werden beleydt, zonder dat daerinne eenige mentie werdt gemaeckt vander voorsz. hogepriester Eleasarus, de welcke nochtans middeler thijdt nijet naegelaeten heeft uyt te rechten tgene tot zijnen laste was staende. Ende werden aldaer verder (met verwerpinge van contrarij gevoelen) bij den voorsz. autheur, meer dijer gelycke exemplen ten-zelven eynde geallegeert (pag. 1373 tot 1376 inclus), gelyck hij oock aldaer wel claerlick leert, dat de beroepinge der predicanten ende het instellen van kerkelycke wetten ordonantien ende noch wadt verder op een ander plaetse (pag. 1393 tot 1395 inclus), dat het beroepen van synodale vergaderingen is een zaecke dye der Overheydt ende nyet der Kercke is competerende. Ende (pag. 431, 432) dat een predicant bij een Godtvresende Prince ofte magistraet beroepen zijnde aen d'oprechtigheydt van zijne beroepinge nijet en behoeft te twijfelen. VanGa naar voetnoota) gelycken gevoelen schijnt te wesen Dr. Adrianus SaraviaGa naar voetnoot1) den welcken voor | |
[pagina 103]
| |
geen rechtgevoelende theologus en hout dengenen dye een Christelycke magistraet, in kerkelycke zaecken, nyet toe en staet, gelycke macht, als de Goningen ende Rechters in Israel onder den volcke Goodts hebben gehadt, wandt alhoewel doenmals de Coningen het priesterampt nijet en mochten bedienen: zoo hebben zij nochtans volcomen macht, nijet alleen om vande personen der priesteren, maer oock van haere bedieningen te oordelen, voegende daerby, dattet kennelick is, wadt der Evangelisscher (sic) predicanten beroep is, te weten, Goodts woort predicken, de sacramenten te bedienen ende het opsicht opde dagelycksche conversatie des volcks te hebben. Maar dat van dyen allen de Coningen ende alle andere hoge Overheden onder de Christenen macht hebben, zoo wel over den dienaren des Woordts, als over den volcke, Christelycke wetten te stellen, hoewel denselven Saravia der Overheydt nyet toe en staet, de scrifture uyt te leggen, maer wel de opsicht opden Ministers ende Bisschoppen te hebben, om derzelver krachtige eergiericheydt ende twistgiericheydt te stuytenGa naar voetnootb). Alle twelcke zaecken zijn vande welcke men immers van dese thijdt hijer te lande nijet en zoude willen hoorn, als waer gesustineert werdt dat alle tselfde zoude wesen het werck van den kerckenraedt, het zij datse van vreemdelingen ofte ingeboornen zij bestaende ende wille daeromme eenen ijgelyck te bedencken geven wadt daer-uyt zoude staen te verwachten, als byde regieringe deser landen, het vervolch in geloofszaecken zouden werden bewillicht. Wandt ick nyet anders en kan verstaen, dan dattet zelfde tot alte grote kleynachting vander Overheydt, zoo hoge als subalterne zoude strecken: dat zij gelijck int pausdom is geschiet, zonder kennisse van zaecken zoude moeten voorstaen ende effectueren zulcks als hen byden | |
[pagina 104]
| |
theologen ende bij dyen vander kerkenraedt (voor een groot deel vreemden zijnde ende nauwelycks eenen voedt plaets eygens hebbende) zoude werden geordonneert, wesende een middel waerdoor de privilegien vande lande nopende de verkiesinge ende constitutie vanden magistraet per indirectum zoude werden gerenverseert, gelyck de Coninck van Spangien met zijn nieuwe bisschoppen hadde gemeent te doen. Wandt gelyek doenmaels ende voorden beginne deser oorlogen den voet was genomen om dinquisitie hijer te lande inne te voeren door de voorsz. bisschopen, dije bijden Coninck zoowel uijt vreemden als landtsaten zouden mogen werden gecoren ende nochtans inde vergaderingen vande Staten vande respeetive Provincien zouden praesideren, omme by middele van d'authoriteyt praesidiael oock des landts zaecken te beter te dirigeren naer haerluyder voornemen: alsoo is mede te duchten, dat onse theologen ende predicanten eens ingeruymt zijnde dat geen werltlyck overheydt eenich gesach ofte oirdel in scriftuyrlycke zaecken competeert, ende daerbeneffens den voet genomen wesende dat men tegen alle genaemde ketters met rigeur, eerst van swaere geldtboeten ende naderhandt met bannissement ende uyterlick onder den schijn van contumacie ofte ongehoirsaemheydt met lijfstraffe zou procederen, gelyck sommige alrede zodanige trappen van handelinge tegen de ketters voorgeven: alsoo segge ick, is mede te duchten dat daeruyt zoude volgen, datten magistraet zoo hoge als subalterne inde voorsz. proceduren alleenlick zoude moeten naecomen het oirdel ende censure vanden voorsz. theologen ende scriftgeleerden ende datten magistraet in dyen dele nyet anders en zoude wesen dan executeurs van anderluyder sententie. Voorwaer als sodanigen voet bij dijen vander gereformeerde kercke alhijer ende oock bij het pausdom ende bijden Lutherschen elders daer zy het gesach hebben, soude werden gevolcht, ende dat elck tegen ander ende daerboven tegen allen anderen van enige verscheyden gesindtheydt, als tegen lasteraers ende blasphemeerders zoude procederen, het. waer te duchten dat wij het wel cort op een eynde zouden brengen, alsoo by sodadigen maniere van doen de vreemdelingen haest het meeste gesach inde voorneemste zaecken, | |
[pagina 105]
| |
ja mogelyck door ommewegen de verkiesinge vande Magistraet aen haer brengen zouden mogen, gelyek men alrede wel heeft gesyen, dat eenige haer wel voor desen veel te veel met zodanige zaecken hebben bemoeyt. Alsmen immers van blasphemien ende lasteringen zal spreecken, zoo zoude immers onder anderen van zodaniger nature voornemenlick schinen te wesen dopinie vanden Romanisten in verscheyden haere feilen ende insonder-beydt inder afgoden eere, als mede vanden zelven Romanisten ende Lutherschen in tstuck van Hoc est corpus meum: datmen een bete broodts voor het warachtige ende wesentlycke lichaem des Heeren zal houden. Dan hoewel by eenige zeer heftich daervan werdt geleert ende geschreven, zoo en mene ick nochtans nijet, dat mijne heeren door eenige persuasie hen zoo verre zouden laten brengen ofte bij henselven daerinne wel gerust zouden vinden, dat zij tegen alle degene dije van zodanigen gevoelen zijn, ofte alsulcke ofte oock Mennoniten ende dijergelycke boecken hebben ofte vercopen, als tegen blasphemeerders ende lasteraers zouden willen procederen, te meer om dat Zwinglius (tomo 2, fo. 297Ga naar voetnoot1))) zelfs in zeeckeren zijnen brief aen zeeckere voorneme stadt in Duytslandt hem grotelycks beroemt van de grote gevoechlyckheydt van dijen van Zurich int toelaten vandt openbaer veylhouden ende vercopen van alderleije boecken, zoo papistische als Luthersche ende wederdopersche, besluytende denselven brief: dattet een onvrundtlycke ende onbehoirlycke handelinge zoude wesen eenige viandtlycke | |
[pagina 106]
| |
ofte strijdtscriften tegen andere uyt te laten gaen ende de beantwoordinge van dien te verbieden ofte nijet toe te willen laten, welck verstandt alhoewel Beza (Epistol. theol.Ga naar voetnoot1) pag. 34) zeer heeft tegengesproocken, hij nochtans zoo tschijnt by den zijnen het verbot van contrarij boecken, mede nijet zoo verre heeft konnen brengen als zijne meninge wel was streckende. Ende hoe zoude om vrij te spreecken, mette vryheydt des geloofs accorderen datmen anders nyet als eenderleije boecken zoude toelaten? alsoo zulcks geschiedende, de luyden zelfs nijet met allen zouden mogen ondersoecken, maer alleenlyck moeten geloven tgene henluyden voorgedragen zoude werden. Ick wille mijn metter kercke wel zoo verre conformeren, dewijle zy hen het ordel van scriftuijrlycke zaecken alleen voorbehouden, dat ick nijet lichtelick om eenich verschil des verstandts van eenige plaetse der scrifturen ijemandt wil haten ofte veroordelen, maer kan tselfde qualyck zoo verre doen, dat ick zelver als onbequaem om te oirdelen geacht zijnde, opdt aengeven ende censure vander kercke, ijemandt zoude veroordelen ende alsulcks executeur wesen van anderluyden sententie. Wandt om de waerheydt te spreecken hoe zal ijemandt eenen anderen oirdelen eenen ketter te wesen, als hij zelver geen oirdel en heeft van dije zaecken dije den mensche tot eenen ketter maecken? Het welck wij dijes te meer behoiren in achtinge te hebben, overmidts men boven dye iammerlycke faulten, dye wij in onse leven ondert pausdom aen onse eygen vrunden ende bekenden in gelycke zaecken hebben gesyen, nijet alleen heeft bevonden, dat de voorneemste hoofden onderden Israeliten ende onder de oude Christelycke Kercke met grote gebreecken ende dwalingen zijn beladen geweest, gelyck het oude ende nieuwe testament mitsgaders ende insonderheydt de kerckelycke historien overvloedich daervan getuygen, maer dat oock eenige hoofden vande gereformeerde kercke zelfs haer droefelick hebbe verlopen, gelyck bij mijn hyer voor ten deele es geseyt. Waeromme | |
[pagina 107]
| |
ick tselfde alhyer nyet en wil specifierenGa naar voetnoot1), maer alleenlick aenroeren om ons zelven indachtich te maecken dattet al te sorgelyck is (insonderheydt in geloofszaecken) hem zoo geheel op menschen te betrouwen tot zoo groten peryckel van andere menschen. Ende ick en kan nijet wel vatten zulcken groten onderscheydt te wesen tusschen het oirdel van een goedt eerlick mensche, dije zyn zalicheydt van harte zoeckt ende nochtans zoo uijtterlick bijde kercke nijet en is, ende tusschen een ander, dije uyterlick professie vande gereformeerde relige is doende, wandt ick en duchte dat wy weinich exemplen zouden vinden van luyden, dije met het uyterlick aennemen vanden dijenst ofte gemeenschap der kercke, voort bevonden zijn geweest in haeren dagelyckschen handel ende wandel zoo veel beter als andere eerlycke luyden geworden te zijn, ofte dat zij zulcks tot andere mannen zijn geworden, datmen verstaen zoude dat henluyden te goede ofte als van Gode gecomen opgenomen zoude behoiren te werden, alles wadt zij voorhanden zouden mogen nemen, gelyck den text vanden Coninck Saul wel schijnt te getuygen (1 Samuel, cap. 10 versu 6, 7). Hoewel dye zaecken metten zelven oock van cleyne geduyricheydt zijn geweest ende eenen droevigen uytganck hebben genomen. Wij hebben alomme met menschen te doen den welcken wij bevinden oock dickwils te feylen int oirdel van thydtlycken dingen, gelyck mijn heeren wel dickwils in controversieuse zaecken is gebleecken datter gedeeltheydt valt van opinien, daerinne nochtans de eenen nyet kan werden toebetrout met minder oprechticheydt te procederen als den anderen, wandt alhoewel Godt de Heere wel schijnt meest alle soorten van menschen zoo wel heydenen als anderen noch met zooveel kennisse begaeft te hebben, dat zij wel eenich zijn int oordelen ende straffen van grove enorme sonden, als moordt, doodtslach, men- | |
[pagina 108]
| |
edicheydt ende dijergelycke, zoo syet men nochtans dat oock de beste ende verstandichste onder den alderredelycksten menschen, haer alsoo wel nyet en konnen verdragen in ander weltlycken (sic) zaecken totten welcken wadt meerder oirdeel werdt geeijscht, ende nochtans by godtlycken zaecken ofte zaecken der religie nyet en zijn te vergelycken, gelijck men inde vergaderinge vande heeren burgermeesteren ende Ses ende dertich Raeden somwijlen syet dat een zaecke met goede eenstemmicheydt werdt geresolveert, uytgeseyt dat zomthydts twee ende somthydts drye ofte immers weynich personen zijn van contrarie opinie, ende dat deselve nochtans menen haer verstandt zoo wel zeecker te wesen, dat zij oock des versocht zijnde om hen metten anderen heeren te conformeeren, daerinne nyet en konnen condescenderen. Van gelycken, dat oock inden zelven Raedt mede wel swaerwichtige zaecken zijn verhandelt opde welcke vele ende mennichfuldige discoursen zijn gehouden ende uyterlick nyet verder hebben konnen werden gebracht, dan datten geheelen Raedt genoch was gedeelt ende deene helfte van contrarije opinie als dandere helfte, uytgenomen dat alleen d'eene zijde, een ofte ten hoochste twee stemmen starcker als dander helfte wesende, daarmede, gelijckt in allen collegien moet toegaen, de resolutie heeft te wege gebracht, zonder dat dander helfte tot gelycke verstandt heeft konnen comen, dan dat elcke zijde hem lyet beduncken in zijn opinie wel gefundeert te wesen. Ende gelyckmen tselfde oock bijwijlen syet bij myne heeren vanden gerechte, dat een zaecke van importantie althydt met welbedachten ende oprechten gemoede gewesen, bijden Provincialen Raedt anders ende wederom byden Hogen Raedt anders werdt verstaen. Ja, dat noch somthijdts bijde revisie een andere uijtcoomst werdt verwacht, daer nochtans een ijgelyck meent goede redenen te hebben van zijn verstandt ende opinie indeselve zaecken. Alsoo achte ick dattet oock gaet met verscheyden hoochervarene luyden in verscheyden hoochwichtige zaecken der scrifture, daerinne zij elckander qualick konnen verstaen, nyettegenstaende nijemandt vandezelve yedts aen zyne naereticheydt ofte goeden ijver en laet ontbreecken, maer | |
[pagina 109]
| |
met groot peryckel haers levens, insonderheydt nu tweehondert iaeren herwert, nae haer uyterste vermogen haer daer toe hebben geemploijeert van alle twelcke zoo veel exemplen te syen zijn datmen hem dijes quaelick genoch zoude konnen verwonderen. Waer van Augustinus (bekennende mede zyn onvolmaecktheydt in zodanigen zaecken) maeckt een christelicke eynde ende besluyt met dese woorden: Soo yemandt dese dingen leest ende daerinne gelycke zeecker is als ick ben, dye wille tegelyck met mijn voortgaen, maer zoo hij daerinne gelijcke twijfelachticheydt bevindt als ick doe, dye wille verder met mijn ondersoecken, Soo wanneer hij zijne dwalinge bevindt, dat hij alsdan tot mijn keere, ende zoo hij bevindt dat ick dwale, dat hij mijn daervan vermane, opdat wij alsoo inden wech der liefde wandelende, mogen comen totten gene, dyens aengesicht ons bevolen is alle thijdt te beiagenGa naar voetnoot1). HetGa naar voetnoot2) is myn leedt dat hem de zaecken zulks begeven dat ick yemandt bemoeye mettet aenhoren ofte lesen van dese mijne redenen. Dan dewijle ick twijfelachtich was van mijne heeren int allegeren van haere redenen voorn verhaelt, als nyet eygentlyck verstaende hoe verre mijne heeren haere meninge zoude strecken tegen den genen dije by eenigen voor ketters ende blasphemeerders werden gehouden ende dat het verschil in eenige zaecken der religie bij sommigen altemet werdt gehandelt met zulcke hatelycke woorden, dat mijn dunckt dat dye wel met zoo goede vrucht wadt gevoechlycker mochten werden getracteert. Soo hebbe ick myn zelve nyet wel konnen voldoen zonder mijn heeren hyer mede te bemoeyen, alsoo ick gaern sach ende ten hoochsten nodich achte, dat deenicheyt mocht werden geconserveert tot wederstandt vanden gemenen vijandt ende dat wy ons mochten | |
[pagina 110]
| |
genoegen metter vrijheydt dye ons de Heere soo genadelick heeft verleent wesende wel meerder als wij voor den oorloge zouden hebben derven wenschen, zonder dat wij ons eens zouden hebben ingebeeldt om yemandt in zyn gemoedt lastich te vallen. Mijn Heeren weten wel datter nyet dienstelycker is om oneenicheydt te wege te brengen ende te foveren, dan hem te bevlijtigen op tscharp ondersoecken ende verbreyden van anderluyden gebreecken, alsoo zodanige luyden, derwelcker gebreecken werden verbreedt, nijet en onderlaten wederomme alle middelen voor te wenden, nijet alleen om tgene hen te laste geleyt werdt te dilueren ofte ten minsten t'eprufeeren (tweick alleen genoch is om partijschap te doen groeijen onder den volcke) maer doen gemeenlyck haer beste om bij alle menschen hen te informeren opde gebreecken van zulck haerluyder partije, ende alle dezelfde wederomme opdt breedtste onder den volcke te saeyen. Daer ter contrarie de eenicheydt bij gene middelen beter onderhouden, ofte gevioleert zijnde, geresarcieert ofte geheelt kan werden, dan bij onderlinge conniventie ende vercleynderinge van elckanders gebreecken, gelyck wij tselfde oock wel inde particuliere huyshoudinge, als mede inde bedieninge vande Republycke bevinden vannoden te wesen; wandt zoudemen daer dagelycks opdt bitterste verhaelen ende elckander voorwerpen het gebrek ende misverstandt, datmen hem laet beduncken bij een ander te wesen: een ijgelyck kan wel afnemen, wadt daer van werden, ende nyet anders dan een verderffelycke scheuringe daeruyt noottelyck volgen zoude. Daeromme mijn oock dunckt in kerckelycke zaecken dattet wel een onbillicke conditie zoude wesen datmen uijt zaecke van eenige feylen ende gebreecken van andere kercken deselve geheel wil onderdrucken ende datmen daer tegen verstaet dat de feylen van zijn eygen kercke ende gemeente, geensins en dyenen tot vercleyneringe derselver nochte dat hem ijemandt daervan behoort te stoten ofte te argerenGa naar voetnoot1). Wandt alsmen alleenlyck op ander- | |
[pagina 111]
| |
luyden gebreecken ende nyet op hem zelven, maer zijn eygen gebreecken door de vingeren syet, zoo schijntmen wel oorsaecke van goedtdunckentheydt over zijn eygen zijde, ende tot lasteringe ende verhinderinge van een ander te hebben, maer de zaecke wederomme van dander zijde ingesyen ende op 'tscharpste geexamineert zijnde, werdt oock wel bevonden aende volmaecktheydt van dyen mede veel te ontbreecken. Ick mene mijn tot noch toe zoo gevoechlick ende met zulcker goedtwillicheydt ende benevolentie tegen dyen vande gereformeerde kercke gedragen te hebben, dat ick immers mene dat ick bij nijemandt van dengenen metten welcken ick oeyt hebbe gedient, daerin zal werden beschuldicht, nyettegenstaende ick mene wel merckelycke feylen inde zelve kercke bespeurt te hebben, de welcke ick gaern hebbe over thooft gesyen, conform dye priselycke sententien: Amici vitia noveris, non oderis, wetende oock dat mijnzelven helaes, veel is ontbreeckende. Ende alhoewel eenige somthydts wel te zeer exorbiteren ende continueren int uytroepen ende schelden tegen den genen dye hen alsnoch uijterlick metter kercke nyet en vereenigen, ende door de continuatie van zodanigen handelinge wel zouden schijnen, off tselfde dyen vanden kerckenraedt nyet en tegen zoude wesen, door dyen zij tselfde dagelycks aenhoren ende nyet en werdt gebetert: zoo hope ick nochtans, dat zij de zaecke wadt naerder insyende, contrarij haerluyder voorgaende zoo uijterlycke ende mennichfuldige vertoningen, daertoe nijet arbeyden, ende van dye goedtdunckentheydt zelfs wesen zouden, dat zij haere ende der haeren gebreecken oversyende, optschandelyckste als lasteraers, blasphemeerders ende hellebranden zullen | |
[pagina 112]
| |
doen afmalen ende uy troepen ende dyenvolgende allen afbreeck ende hinder zoecken te doen, ja te vervolgen alle dye gene dye hen uyterlick met henluyden intgebruyck des nachtmaels ende volcomen aenneminge haerder religie alsnoch nyet en konnen vereenigen ende dat zij hen nyet en zullen laten duncken, dat alle dye zegeningen ende victorien dye Godt de Heere dese landen tot gemenen bijnaest ondrachelycken costen van allen den ingesetenen heeft verleent, alleenlick tot bevestinge van haerluyden ende tot onderdruckinge van allen anderen zouden strecken. Soo oock tselfde (buyten mijne hope) de meninge ende intentie zoo wel van eenigen van mijn Heeren als vandyen vande kerckenraedt zoude mogen wesen, zoo bidde ick nochtans mijnen heeren, dat zij hen daerop wat naerder willen bedencken wadt anderen wederom daertegen zoude mogen hebben. Alsoo men nimmermeer beter oirdelen kan van zijn eygen, zaecken, als wanneer men hem zelven stellende in zijns partijs plaetse, wel examineert, hoe hem dye zaecke dan zoude vertonen, opdat wij nyet gelyck en zouden wesen den anderen dye tegen haer eygen kinderen al te zeer geaffectioneert ofte al te mal kindts zijnde, aen denzelven geen leedt en konnen syen, ende niettemin anderluyden feylen in gelycke zaecken wel op tscharpste observeren ende vermaecken; wandt alhoewel ick mijn noeyt en hebbe willen bevlitigen opdt ondersoecken van anderluyden gebreecken, gelyck andere mogelyck wel zyn doende, zoo wil ik nochtans goeder meninge wel verseeckeren dat mijn zoo veel wel is bekent, dat by zoo verre dije luyden int generael, dye byden ministers zoo hatelick werden getracteert, wederomme opdt hoochste ende nochtans metter waerheydt onder den volcke met gelycke bitterheydt zouden willen verbreden alle tgene men tegen dyen van der kercke zoude mogen vinden: dattet grotelyck te vermoeden, ja buyten twijfel zoude wesen, dattet nijet alleen een groot ommesien, maer oock een grote scheuringe met hem brengen ofte veroirsaecken zoude. Hoewel mogelyck alleen daertoe genoch zoude wesen bij veele vrome luyden, als zy zeeckerlick zouden weten, dat die meninge van dye vander kercke totte voornverhaelde wreedtheydt zoude | |
[pagina 113]
| |
streden, maer ick verstae, dat om zodanige scheuringen ende misverstanden voor te comen ende te verhoeden, nyet alleen een goedt magistraet, maer oock en ijgelyck goedt patriot hem nae zijn vermogen daerin behoort te quijten ende dat oock dijen conform de ministers ende dye vande kerckenraedt hem mede wel behoiren te dragen, opdat alle oneenicheydt geweert werdende, wij eendrachtelick in behoirlycke ende gewoonlycke goedtwillicheydt zouden mogen volharden, ende bij middele van dijen onsen algemenen ende nijet des eenen ofte des anderen particulieren vijandt door des Heeren genade mannelick resisteren. Voorwaer als dye vande gereformeerde kercke met ernst mochten naedencken, dat zij onder de Spaensche regieringe van geen beter conditie en zijn geweest als alle andere ende dat doorsaecke vander oirloge nijet en is geweest om dye vande voorsz. religie int particulier in vrijheydt te stellen: ten eynde dije wederom eenige wreedtheydt tegen anderen in geloofszaecken zouden mogen gebruyeken: ende dat dije vande voorseyde kercke daerbij considereren dije voirdelen ende praerogativen, dye zij tegenwoordelick voor alle anderen genieten: zoo int gebruyeken vande gemene kercken, als vande treffelycke subsidien voor haeren armen ende dije eerlycke onderhoudinge vanden predicanten: zoo zoude ick hopen dat zy hen immers wel behoiren te genoegen, ende andere eerlycke luyden van andere gesindtheydt ende nochtans zoo wel als dije vande voorsz. kercke, naer haer vermogen tegen de Spaensche regieringe geresolveert zijnde, zullen laten ongemoeyt, opdat zodanige luyden nijet en vallen in ommesien ende misvertrouwen, daeruyt eenige onwillicheydt zoude mogen spruijten int draegen ende opbrengen van zoo swaere lasten, tot onderhoudt vander oirloge ende wederstandt vanden vijandt nodich zijnde. Wandt heeft Abner den hoftman (sic) dije naden doodt van Saul zoo ijverich was om Isboseth des Sauls zoone int Coninckryck Israel te maincteneren, zulcke ialouzie ende affkericheydt tegen den voorseyden Isboseth genomen, dat hij David toeseyde het coninckryck Israels over te leveren, uijt zaecke datte voorsz. Isboseth hem bestrafte dat hij bij sijns vaders bijwijf Rispa hadde geslapen (2 Sam. 2, 3). Zoo wille ick anderen geven te | |
[pagina 114]
| |
bedencken ofter mede nyet wel groot quaet zoude mogen uijtspruijten, dat zulcke mennichte van menschen dye voor alsnoch nyet inder gemeente en zijn, ende nochtans, zoo wel als dye vander gemeente, totten oirloge contribueren, voor zeecker aennaemen datmen mette eerste gelegendtheydt alsulcke gedreychde proceduren van vervolginge tegen haer zoude voornemen, wandt alhoewel ick wel verstae dattet hem laet aensyen, datmen bij authoriteyt de geeyschte contributien wel zoude konnen doen executeren, duchte ick nochtans dattet zelfde mede al zijn swaericheydt zoude hebben, als zodanige executien zouden vallen over zoo vele menschen als onder zoo lelycken ende hatelycken naeme, als voorn verhaelt, werden begrepen, insonderheydt als eenige onder denselven mede zouden mogen wesen vande regieringe ofte andersins (gelyck doch dese landen zulcks zijn genatureert) denzelven regentten zoude mogen wesen bevrundt. In welcken gevalle een yder vanden zelven regentten den zijnen, ofte zijn goede bekenden zoude soecken te patrocineren, daeruyt dan mede groodt misverstandt onder den zelven zoude mogen verrijsen, twelck door eenige creaturen vande vijandt onder de handt ende bedecktelick zulcks zoude mogen werden gevoedt ende aengeblasen, dattet daer nae nyet te keren zoude wesen, maer (twelck Godt genadich afwende) een populaire tumult daeruyt zoude mogen verrijsen, waervan de beginselen best zijn in thydts verhoedt ende voorgecomen, opdat nyet bij gebreecke vandijen tot onser aller onderganck en werden vervult, dije twee wel bekende veerskens bij een oudt patriotGa naar voetnoot1) over lange geschreven: Principium fuit ex irata plebe tumultus, Finis ab irata plebe tumultus erit. | |
Bijlage IV (bij pag. 57, noot 1).Gelyck Sextus Tarquinius zijnen vader tegen de Gabinen (Livius Dec. 1 libro 1 pag. libri mei 24) ende Sepijrus | |
[pagina 115]
| |
den Dario Coninck van Persen tegen den Babiloniers hebben gedient, haerselven van langer handt credyt maeckende, waerdoor zij beyde dye treffelicke steden in handen van haren vianden hebben overgelevert (Francken cronijck fo. 43 verso)Ga naar voetnoot1); gelijck desen mede nyet ongelyck schijnt te wesen, tgene Saul met zijne dochter Michal tegen David meende te wege te brengen (1 Samuelis 19 verset 11 ende naevolgende)Ga naar voetnoot2). Ende zoo vele den uytlandtschen ende vreemdelingen aengaet, schijnen de vorsten Achis der Philistinen coninck wel verstaen te hebben, hoe sorchlick ende periculeus het is denselven in groodt credyt ende regieringe te laten comen, wandt alhoewel David met zijne twee vrouwen ende een groot getal ander weerbaer volck door vrese van Saul geweecken ende zijnen toevlucht totten voorsz. Achis genomen hadde, zulcks oock dat Achis, menende, dat David hemselven als stinckende gemaeckt hebbende bij sijnen volcke van Israel (1 Samuelis cap. 27, 28, 29)Ga naar voetnoot3), hij op des Achis vermaninge hem met zijn voorsz. volck zoo goedtwillich vertoonde omme metten voorsz. Achis tegen het volck van Israel ten strijde te trecken, dat Achis verclaerde, dat hij hem geduyrende al zijn leven tot een bewaerder zijns hoofts wilde stellen: desen allen nyettegenstaende dye voorsz. vorsten hen daer tegen hebben geopposeert ende geweygert henselven in zoo grote gemeenschap met David ende zijnen volcke te begeven, vresende dat zijluyden, hen in den strijdt tegen ende dyen van Israel bij vallen zoude mogen, twelck oock nyet zoo vreemt en schijnt te wesen, | |
[pagina 116]
| |
alsoo David, nyet tegenstaende dye weldaedt in zijn voorvluchticheydt bijden Philistinen ontfangen, nochtans zoo wel nae als voor een vriendt ende voorstander van Israel ende viandt der Philistinen is bevonden (2 Samuelis 5 verset, 18, 19)Ga naar voetnoot1). | |
Bijlage V (bij pag. 58, noot 2).Ia dat denzelven Beza tselfde verschil noch breder is excuserende, seggende op een ander plaetse (In Epist. theol. pag. 28, Item pag. 6, 7), datmen van de Sacramenten, wesende aenhangselen ofte een gevolch vander leere, nijet anders en mach oordelen als vander leere zelve, ende datmen seggen zoude dat nergens een kercke zoude wesen, als daer gansch geen gebreck inden leere zoude zijn, dat ons daerin zouden tegenspreecken de brieven Pauli aende kercken van Corinthen ende Galaten geschreven, dewelcke beyde met gene cleijne dwalingen waeren beladen ende dat daeromme het nachtmael nyet en laet het nachtmael des Heeren te blijven off alschone int gebruyck vandyen, eenigen mangel zoude mogen wesen, gelyck ter voorsz. plaetse claerder ende breder mach werden gesien. Ia dat hij op een ander plaetse (Ut supra pag. 271) Lutherum voor een zonderling instrument Goodts is noemende. Ende het is, zoo mijn dunckt, een gemeen gevoelen van vele voorneme luyden ende mette natuyrlycke redene ende dagelycksche bevindinge wel overeen comende, dat de luyden van allerley gesintheydt nu opde bane zijnde, ondert cruys ende benautheydt wel zoo godtvruchtich ende wel zoo gematicht van oirdel zijn geweest, als zij zijn bevonden ten thijde zij tot vryheyt, voorspoet ende rijckdoom zijn gecomen, waeromme ick van Hulrico Swinglio als vast vande eerste geweest zijnde dye de gereformeerde religie eerst in Switserlandt ende Duytslandt anden dach gebracht ende te leren begost heeft ende oversulcks vast in de meeste hette van vervolginge ge- | |
[pagina 117]
| |
dragen heeft, een weynich tot desen propooste dyenende zal verhaelen, ende namentlick dat ick by hem mede dye gematichtheydt hebbe gevonden (tomo primo fo. 352a), dat de Christenen inde voorneemste poincten der Christelycke religie eens zijnde, het verschil van enige andere opinien nyet soo vele by ons en behoort te gelden, dat ter oirsaecke vandien de bandt der liefde zoude behoren gebroocken te werden (Ut supra fo. 363b). Seyt mede, dattet nijet en is te verwonderen, dat yemandt in schriftuyrlycken zaecken dwaelt, maer dattet meer te verwonderen soude wesen, dat yemandt zoude werden gevonden dye in genen dele zoude dwaelen (Item tomo 2 fo. 98, in fine tractatus de baptismo), verclarende voorts daerby: dat nijet alleen nijet een mensche, maer oock nijet alle menschen, ja nyet alle engelen te zamen alles weten, gelyck oock Josias Simlerus in zijn eygene voorreden op zijnen boeck de Aeterno filio Dei zoowel geleerden als ongeleerden vermaent, nu nijet hooch te vliegen in godtlycken zaecken, maer liever haer onverstandt te bekennen: dewijlle in natuyrlycken dingen dye wij dagelycks handelen zoo vele zaecken zijn, dije oock d'allergeleertste nijet weten te doorgronden. Welcke van te voren bij andere voorneme luyden mede wel is bekent ende namentlyck by Gregorio Nazianzeno (Oratione 34Ga naar voetnoot1) zoo ick mene wel wijtluftich werd gehandelt. Ende van gelycken Calvinus (Institut. lib. 4 Cap. 17 § 7 ende 18.) onder vele disputatiën van des Heeren Avondmael, daerom huydensdaechs mede de meeste questie is, wel rondelick bekent, dat. hij de zaecke nyet zoo volcomentlick verstaet, maer dat hem daeraen noch veel is ontbreeckende. Ende Rodolphus Gualtherus in zijne Apologie voor Swinglio seyt onder andere dese reden:Ga naar voetnoot2) O ghy goede ende gelovige nacomelingen, wilt u doch spiegelen ende exempel nemen aen tgene tot desen onsen thijden met onderlinge twisten is gepasseert. Wilt u aen niemandt alsoo verbinden, dat ghij denselven daernae nijet en zoudet | |
[pagina 118]
| |
mogen ofte derven tegenspreecken, wandt het is al menschen werck aen allen canten oock metten aldervoorneemsten van onsen thijden. Wilt zelver alles naerstelick ondersoecken ende metten woorde Godes overleggen ende dijenvolgende voor goedt aennemen tgene ghij bevinden zult daermede overeen te comen, houdende voor goedt nijet het gene uyt enige eergiericheyt ofte scharpsinnicheydt van disputeren bij yemandt voortgebracht werdt, maer tgene uytter waerheydt is voortcomende ende tgene dat ons van alle vertrouwen opt uyterlycke gebaer ende wesen afwysende, voornementlijck opden gelove in Christum aenwijsende is, tot vermeerderinge der liefde ende verbeteringe des levens. Dat doende zult ghij nimmermeer vanden wech der waerheydt afdwaelen. Haec ille. Op gelycke wyze spreeckt mede de voorseyde Swinglius, (tomo 1 fo. 294 verso), datmen niemandt totten gelove zal dwingen, gelyck de Heere Christus nijet alleen nyemandt heeft gedwongen, maer oock nyet en heeft gewilt dat ijemandt gedwongen zoude werden, opdat alsoo alle de kracht ende eere zijnen woorde zoude werden toegeschrevenGa naar voetnoot1). Stellende mede nevens den vromen ende godtsaligen Oudtvaderen, Propheten ende Apostelen ende als onder haerluyder getal, zodanige personen, dye enige tot onsen thyden hem nyet en vermiden openlick te verdoemen (In Expositione fidei ad Christianum Galliae Regem tomo 2 fo. 569b): als Theseum, Herculem, Socratem, Aristidem, Antigonum, Numam, Camillum, Catones, Scipiones etc, vanden welcken, hoewel ick mijn nyet en wil onderwinden yedts quaedts te oordelen, maer liever het beste verhopen; soo soude ick nochtans aende oneyntlycke genade Godes mede verhopen, dat vele luyden dye huydensdaechs met dyen vander gereformeerde kercke in alles nyet eens en zijn gesint, ende nochtans nae haere swackheydt de Heere zoecken te behagen ende hare salicheydt in vrese ende beven krachtig te wercken, haerluyder zaecke nyet quader voorden Heere zal staen | |
[pagina 119]
| |
als van dye boven genomineerdeGa naar voetnoota) by Zwinglius is gevoelt, volgende wiens gevoechlickheydt het te meer wonder schijnt te wesen dat een kercke dewelcke, zelve door zoo mennichfuldige bloedstortingen ende vermoorden van zoo veel vrome luyden is opgebouwet ende dewelcke door de standvasticheydt in zodanige tormenten betoont, zeer veel menschen tot verwonderinge ende tot kennisse heeft gebracht, nu zelfs ter contrarie tegen ander luyden dyergelycke wreedtheydt soude plegen om deselfde door alsulcke schrick ende vrese totten rechte gelove te brengen ende te drijvenGa naar voetnootb). Dan schijnt nyet qualick datter oock nu, gelyck tot andere thyden, eenige werden gevonden, dye haer verheugen over anderluyden vleesche te glorieren ofte immers haer nyet en genoegen, voor ende aleer dat zij de luyden hebben gebracht totte uyterlycke gemeenschap der brootbreeckinge, opdat (gelijck eenige geleerde luyden verstaen dat uyterlycke werck daertoe te dyenen) de luyden haer daermede verbinden ende als veronderpanden, ofte, eenen goodtspenninck nemen, datmen hem in genen gevalle vander gemeente en moet onttrecken (Zwinglius in commentario de vera et falsa religione, tomo 2 fo. 197, 198), nyettegenstaende nochtans zodanige geleerde luyden zelfs oock verclaren ende belijden, dat de Sacramenten geen cracht en hebben om de conscientie vrij te maecken, maer dat zulcks alleen is het werck des Heeren. Ende dat alsoo het gebruyck der sacramenten in ceremonien wel bewijst ende te kennen geeft datmen hem totte gemeente is begevende, maer dat daerdoor de kercke meer werdt verseeckert van tgelove van sodanige menschen, dan de menschen zelve werden verseeckert van haer eygen gelove. (Zwinglius, tomo 2. fo. 319. Hyer van syet breder ende met een grote confidentie geschreven by Zwinglio tomo 2 fo. 63 recto et verso.) Ende om de waerheyd te spreecken, zoo het gebruyck der Sacramenten, zoo grotelycks dijende tot versterckinge des geloofs der geender dye deselfde participeren, gelyck tselfde bij eenigen zeer ernstlick werdt gedreven, zoo zoudet wadt vreemt | |
[pagina 120]
| |
schijnen, dat nijet byden Apostelen, ja byden Heere Christo zelve ingestelt is geweest, dat den luyden (gelyck int Pausdoom ende bij den Lutherschen gewoon is te doen) in haer uijterste metten Sacramenten werden gedyent, alsoo in dije gelegentheydt, de mensche doch wel de meeste verstarckinge heeft van nodenGa naar voetnoot1). Soo oock gelyck het waer is, het gebruyck des nachtmaels byden Heere is ingestelt om sijnen doodt te verkundigen ende te gedencken: zoo zoudemen met goedt fondament mogen besluyten, dat het gedencken ende verkundigen des doodts Christi veel meerder is, dan het gebruyck des nachtmaels, wandt het gene immers meerder is om welcks wille yedt werdt ingestelt, als tgene is dat om eens anders wille werdt ingestelt. Als men dan byden luyden, hen nyet ten nachtmael begevende, bevint dat zy de gedachtenisse des doodts Christi in haeren dagelyckschen handel ende wandel zoo wel uytdrucken ende nijet meer en prophaneren, als dandere dye hem daertoe begeven, ende dat zy hen daervan onttrecken nijet uyt enige verachtinge, maer om dat zy uyt de predicatien verstaen, dat de gemeenschap der brootbreeckinge werdt aengenomen voor een toestemminge van alle tgene by den dienaeren der kercken werdt geleert ende dat zodanige luyden alle tselfde vooralsnoch nijet wel en konnen toestemmen ofte verstaen ende daeromme oock nyet gaern een anderen schijn van haer en zouden geven dan haer gemoedt is medebrengende: dat mede Beza zelve (In epistol. theol. pag. 21, 22) van dyer meninge schijnt geweest te zijn, dat in tstuck vanden Sacramenten voornementlick opden sin ende intentie vanden Heere Christo moet werden gesijen ende | |
[pagina 121]
| |
nijet zoo zeer opde onderhoudinge vande eenparicheydt vande bedieninge derselver, gelyck inde eerste instellinge ende gebruijck vanden doop de menschen alheel int water gestelt, nadt gemaeckt ende met water begoten zijn geweest, nu in plaetse vandyen alleenlick een cleyne besprenginge geschiet: alsoo mede nijet nodich is de bedieninge des avondtmaels preciselick te houden in gelycke forme alst byden Heere ingestelt ende eerst gebruyckt is geweest, opdat men alleenlick den sin ende meninge des Heeren naecome, ende dat in zulcken gevallen de Christenen hen in zodanigen gemeenschap des avondtmaels wel mogen begeven met vrijer conscientie. Ist dan oock billick datmen onder ons hijer te lande om zodanigen verschil des verstandts zoo groten twist ende oneenicheydt zal maecken van dat uyterlycke werck? En bevinden wij nijet zoo memorabile ende gedenckwaerdige saecke vandt metalen serpent by Mose inder woestine door expres bevel des Heeren opgerecht? ende dat nadijen tselvige tot zoo wonderbaerlycke genesinge ende gesondtmaeckinge des volcks hadde gedient, over sevenhondert iaeren bij zoo vele treffelycke Propheten ende vele vrome Rechters ende Coningen goedt gevonden was in wesen te laten? hetzelfde daer naer door de Coninck Esechiam is doen afbreecken ter oirsaecke vandt misbruyck dat daerinne was gecomen ende d'afgoderije dije daer mede werde bedreven? (4 Regum 18 v. 4). En zoudet dan den Christelycken aert nijet mogen lijden, dat wij om de onderlinge vriendtschap ende liefde nijet te scheuren, enige goede luyden de uyterlycke brootbreeckinge remitteerden ende niettemin voor onse broederen hielden? Ofte datmen tgebruyck vande voorsz. brootbreeckinge zulcks dede modereren, datmen nijet en verstonde dat de luyden daermede toestemmen zouden, alle tgene dat byden Predicanten werdt geleert? Ick verstae wel dattet wel te wenschen waer, dat wij altezaemen daerin eenstemmich mochten wesen. Dan waer daer benevens mijns bedunckens oock wel nodich, dat wij naede tegenwoordige gestaltenisse vanden lande ende ingesetenen vandijen metten anderen wadt gevoechlycker handelden; wandt ick zoude menen dat wel veel goede luyden meer hem | |
[pagina 122]
| |
totter gemeenschap des avondtmaels zouden begeven, alsmen de luyden op haer eygen beproevinge wilde admitteren, sonder bijden dienaers opde generale approbatie vander leere, vanden Catechismus ende dyergelycke beswaerlycke dingen ondervraecht ende ondersocht te werdenGa naar voetnoot1), alsoo ick duchte dat zodanige ondersoeckinge vele goede luyden zeer schuw maeckt. Ende insonderheydt mede datmen bespeurt, dat vele luyden hem totter gemeente begevende, door de grote precysheydt zoo het schijnt, zoo verde werden gebracht, ofte van selfs zoo verde comen, datse grote afkericheydt ende verbittertheydt bewisen over vele luijden dije de zaecken vooralsnoch met hen nijet zoo geheel eens en konnen verstaen. Sulcks dattet schijnt dat de gedeeltheyden bij dese onse bedroefde thijden, nyet zoozeer werden gefundeert opde twijfelachticheydt ofte geloofwaerdicheydt der Godtlycker schrifture, als wel opdt verschil vandt verstandt ende uytlegginge van sommige plaetsen vandijen, mitsgaders opde ordonnantien ende decreten der menschen, dewelcke bijnaest der Godtlycker schrifture gelyck geacht ende onverbreeckelick onderhouden moeten werden, daer nochtans deselfde mijns bedunckens conform het eerste Jerusalemsche ConciliumGa naar voetnoot2), behoorden naer gelegentheydt des thydts gestelt ende verandert te werden, nae dat dye meeste tot opbouwinge zouden mogen dienen, wandt ick verstae wel datter inder gemeente eenige ordre gehouden ende ongeregeltheydt geweert behoort te werden, zoo veel redelycker wijse mach geschieden. Dan datmen dije ordre zoo nauwe aende opinie van enige menschen, insonderheydt uytheemsche luyden zal binden, datmen oock eerlycke luyden, dije ick achte datmen met geen genochsaem fundament der heyliger schrifture zoude konnen staende houden buyten der Christelycke gemeente te wesen, nijet tottet uyterlycke gebruyck des nachtmaels zoude admitteren zonder enige voorgaende ondersoeckinge byden dienaeren des woordts | |
[pagina 123]
| |
op ofte tegen zodanige luyden te doen op alsulcke poincten als deselve dienaers zouden mogen goedtvinden, dunckt mijn onder verbeteringe de zaecke nae gelegentheydt deses thijdts ende deser landen alte veel gedaen te wesen. Men bevint wel bij het oude testament, dat de vervallen goodtsdienst tot verscheyden thyden weder opgerecht is geweest, maer ick mene dat men daermede qualick-zoude konnen bewysen, datter alsodanige manieren van catechismen ende confessien zijn geweest, aende welcke het volck, op pene van ketterije, gelyck het nu toegaet, was gebonden, maer werde het volck het wetboeck voorgelesen, de altaren ende afgoden werden wechgenomen ende was het wetboeck zelfs haerluyder confessie, mette belydenisse ende toestemmige van twelcke zij mochten volstaen. En zoudemen nu ter thydt nyet te naeste by mede zodanigen voet mogen volgen? En schynt het nyet, dat wij in onse maniere van doen den Heere zelfs willen meesteren ende veel wijser willen wesen dan zoo veel treffelycke ende hoochberoemde Coningen int wederoprechten vanden goodtsdienst int oude testament zijn geweest? Wy bevinden mede wel byder Apostelen thyden verscheyden huisgesinnen gedoopt ende voor vol aengenomen te wesen, als Chrispij, Caij, Stephanae, des stockmeesters, oock Cornelij Centurionis nijet alleen huysgesin, maar oock een groot deel van zijne vrienden bij hem wesende, nyettegenstaende dije meest uyt den heydenen waeren ende vante voorn weynich vande Christelycke lere hadden gehoortGa naar voetnoot1), gelyck mede dijen eunuchus vander Conninginne CandacesGa naar voetnoot2), zonder dat ick vinde van vele hoochloopende vragen, anders als vande simpele ende eenvoudige belijdenisse des naems Christi. Wy bevinden mede dat byden autheurs ofte drijvers van verscheyden gesintheyden tot onsen thyden zoo wel bijden eenen als byden anderen werdt geleert, dat wij onse hope ende betrouwen moeten stellen op Christum, dye voor ons gestorven ende ver- | |
[pagina 124]
| |
resen is, dat wij Godt moeten liefhebben boven al ende onsen naesten als ons zelven. Sulcks dat ick mene dat in dije leringen geen geschil en werdt bevonden ende nochtans bestaet daerinne de summa van een godtvruehtich leven ende gemoedt ende nijet in cloeck disputeren van hoochwichtige zaecken, nochte int curieux naespeuren van verborgen dingen. Twoordt, seyt PaulusGa naar voetnoot1), is dichtby in uwen monde ende in u herte: dat is, dat woordt des geloofs twelck wy predycken. Ist dat ghy met uwen monde belijdt den heere Jesum Christum ende in uwen herte gelooft, dat hem Godt vanden doodt heeft opgeweckt, zoo zult ghij zalich wesen. Ende wederomme:Ga naar voetnoot2) weest niemandt yedt schuldich dan dat ghy elckander liefhebt, wandt dije zijnen naesten lief heeft dye heeft de wet volbracht. ItemGa naar voetnoot3) het eynde ende vervullinge des gehelen gebots is liefde van reijnder herten, goeder conscientien ende ongeveynsden gelove voortcomende. En zouden zodanige leringen nijet genochsaem wesen om goede Christenen te telen, zonder elckander met dye hoochloopende questien te bemoeyen? Wandt alhoewel het een schijn moet hebben, dat degene dye hem totter gemeente begeven ende daertoe werden geadmitteert, hen op eenige hoochloopende zaecken grondtlick konnen verclaren, zoo achte ick nochtans dat de ministers als over zodanigen zaecken gaende, wel bevinden, dat vele vande zelven noch nauwelicks het eerste schoolrecht wel hebben geleert. Ende waer daeromme mijns bedunckens wel zoo nut dat dye arme slechte luyden ende oock andere van meerder qualité met meerder ernst ende beweechlickheydt tot beteringe des levens, liefde ende eenicheydt werden vermaent. Daerinne voorden vleessche wadt meerder swaricheydt is gelegen, als metten monde ende met behulp vande dienaers te doen enige telle quelle belidenisse des geloofs ende nochtans de kracht vandyen inderdaedt genoch te versaecken. Op twelcke zoo tschijnt zoo groten regard nijet en werdt ge- | |
[pagina 125]
| |
nomen alsmen wel heeft bevonden, datter enige oock totte aldervoorneemste ampteren der kercke beroepen zijnde, onder zoo hoge verclaringe als daertoe werdt geeyscht, dyen nijettegenstaende zijn geweest luyden van veel een ander gemoedt dan zij haerselven verclaerden te wesen, ende oversulcks te duchten zoude zijn geweest, dat haere zaecken nyet veel beteren uytganck zouden hebben gehadt, als van dyen beclaechlicken Ananias ende SaphiraGa naar voetnoot1), zoo verre de Heere Almachtich nu op gelycke maniere, als doenmaels wilde straffen gelijck het te duchten is dattet hem mede veelthydts bevint by den gemenen volcke. Dye gene dye kenisse hebben vande mennichte der menschen dye hem in Brabandt, Flanderen ende andere quartieren aldaer zoo bij de gereformeerde als Luthersche kercke inden vrijen thijdt hebben gevoecht gehadt, zouden mogen oordelen hoevele derselven (de vervolginge aldaer weder overhandt genomen hebbende) haer selven daertoe hebben bereydt omme aldaer zonder veranderinge van religie aen te nemen, in peryckel te blijven sitten, ofte naer buytenslandts te transporteeren gelyck zij mede zouden mogen overleggen, off tusschen dye gene zelfs dije hen buytenslandts om der religie hebben begeven, ende tusschen andere eerlycke luyden in haeren handel ende wandel zoo groten onderscheydt werdt gevonden, dat men daerom danderen zoude behoren te haten ofte vervolgen. Maer de Heere wille hem onser allen erbarmen over onse swackheydt, dat wij alst ons wel gaet, ons zoo qualyck kunnen matigen ende oock ons zoo qualick inder thydt der besoeckinge aen hem connen houden, gelyck wy dat oock bevinden den Heere Christo selve alsoo gegaen te zijn: dat nae zoo ernsthaftige vermaninge by hem nae zyne opstandinge uyt den doden, aen zijnen Jongeren gedaen, omme hen bij den anderen tot Jerusalem te houden, daer nyet meer en zijn gevonden dan omtrent hondert ende twintich personen (Act. 10 v. 15). Soo dattet dickwils aent uyterlicke gebaer nyet zoo zeer | |
[pagina 126]
| |
en is gelegen. Ende waer daeromme mijns bedunckens veel redelycker ende totter welstandt vanden landen dienstlycker, dat wij continuerende inden ouden voet vande regieringe deser landen ende oock deser stede, bijde welcke wij ons, den Heere zij loff, zoo wel hebben bevonden ende onder dewelcke de Heere ons zoo ogenschijnlycke victorien, zegeningen ende weldaden heeft bewesen, zonder yemandt in geloofszaecken moeyelick te vallen, mochten excuseren elckanders gebreecken ende feylen in geloofszaeken, als buyten ons zynde ende alleenlick comende tot laste van dengenen dye daermede zyn beswaert. Ick en wil nu eygentlick geen vergelyckinge maecken tusschen der Papisten ende Lutherschen oorbiecht ende dye huyssoeckinge, die bij dyen van de gereformeerde kercken ordinarie werdt gedaen aen dengenen dije van haere gemeente zynde, hen ten avondtmael zullen begeven, maer wil anderen laten oordelen, off deselfde voor een groot deel metten anderen nijet en is overeencomende, ende daerbenevens te bedencken geven wadt metter thijdt daeruyt zal mogen volgen, zoo daerinne nyet en werdt voorsyen. Den naem ende noch veel meer het werck vande Spaensche inquisitie is met grote reden schrickelick voor allen redelicken menschen, dan zooveel de kracht ende beteyckeninge van tselfde woordt aengaet en is immers nyet te seggen dan een ondersoeckinge, dewelcke de Coninck van Spaengien heeft int werck gestelt over zijne ondersaeten, de welcke hij verstaet gehouden te zijn te leven ende haer te voegen tot alsulcke een religie als hij goedt vindt ofte daerinne zijne voorsz. ondersaten zijn geboren. Als nu dye vande Gereformeerde kercke telcken twee maenden mede onder de haeren ondersoeckinge doen van der luyden gemoedt ofte enige belydenisse van haer eijsschenGa naar voetnoot1), en streckt dan den eenen zijn gebiedt van ondersoeckinge proportionelick nyet zoo verre als dandere? uytgeseyt dat die vander religie, enige veranderinge van gemoedt by ijemandt bevindende, de luyden tot nochtoe hyer te lande | |
[pagina 127]
| |
daeromme nijet hebben metter doodt doen straffen. Dan ick zoude menen, dat de wreetheydt vande Spaensche inquisitie int eerste mede nyet zoo groot en is geweest, maer dat dye allenskens meerder en meerder is geworden, wandt buyten allen twyfel hebben veel dingen int pausdoom eerst mede een goedt aensyen gehadt, gelijck vande misse selve wel werdt bevonden, dat de beginselen daer van nijet zoo geheel vreemt en zijn geweest. Maer alsmen nochtans zodanige dingen metterthijdt zoo verre heeft sijen inbreecken datmen deselfde tot wetten heeft willen maecken, ende den menschen daerin binden, zoo zijn dije tot een iammerlick misbruyck gecomen, gelijck het voornverhaeldeGa naar voetnoot1) verbot vander geestlycken huwelick mijns bedunckens hyeromme mede wel voor een exempel mach dienen als ten dijen thijden meest te wege gebracht zijnde onder tpretext dattet een grote onwaerdicheydt zoude wesen, dat gehuwde luyden geestelycke zaecken als nachtmael, doop ende dyergelycke zouden administreren (Loci communes Musculi pagina 459, 460), daer nochtans metterthijdt het voorseyde misverstandt zoo verre is ingecropen, datmen, schuwende den dienst der wettelick gehuwede bisschoppen ende priesteren, daernae nijet en heeft gemijdt gelijcke bedieninge van een deel openbaere oncuysche menschen. Ia datmen heeft gesijen dat noch d'authoriteyt der Schrifturen, noch dexempelen der Apostelen, nochte zoo grote mennichte van argerlycke exempelen vanden oncuyschen geestelycken, hebben vermogen te wege te brengen, dattet huwen henluyden wederom mocht toegelaten werden, waeromme het wel bedenckelick hoort te wesen eenige ordonnantien der kercken te maecken zonder expres woordt des Heeren ende deselfde alleen te funderen op enige probabile collecten. Ick sage gaerne de eenicheydt te wege gebracht ende geconserveert, twelck noch beswaerlyck genoch geschiet, alsmen al meent met claere, helle ende uytgedruckte Schrifture zijn zaecke te verdadigen. Ende als ick voor waer gedencke aent exempel vande traecheydt des verstandts vanden Jongeren naer Emaus | |
[pagina 128]
| |
gaende, vanden Apostelen zelfs ende anderen discipelen des Heeren, dewelcke voor fabulen hielden tgene hen werde aengedient vanden vroukens dije totten grave hadden geweest ende haer wedervaeren hadden verclaert.Ga naar voetnoota) Ia dat de voorsz. vroukens zelver zoo heel weynich inde kenisse des Heeren hadden toegenomen, dat zy meenden dat zijn lichaem inden grave zoude blijven ende daeromme tselfde met hare gecochte specerien tegen de verrottinge meenden te bewaerenGa naar voetnootb) nyettegenstaende alle tselfde vante voorn doorden Heere wel was te kennen gegevenGa naar voetnootc) ende dijer gelycke exemplen meer inder heylige Schrifture oocurerende, ende insonderheydt vanden Prince der Apostelen Petro, denwelcken nae zoo langduyrigen gestadigen ende ijverigen ommeganck metten Heere hijer opder aerden nae verscheyden vertoningen van des Heeren persoon nae zyne opstandinge uyt den doden ende insonderheydt nae dye wonderbaerlycke zegeningen ende vervullinge des Heyligen geestes, noch bevonden is geweest zoo veel te ontbreecken vant onderscheydt der spyse ende der volckeren, dat de Heere hem daervan noch door miraeckel ende een ongewoonlyeke maniere van doen heeft onderrechtGa naar voetnootd), gelyck denselven Petrus daer te voorn mede nijet verstaende de verborgenheydt des lydens Christi, hem tselfde aff te raeden gepoocht heeft (Mattheus 16 verset 22)Ga naar voetnoote). Ende oock noch daer naer uijt swackheydt hen alsoo hadde geveynst, dat hij bij Paulum openbaerlick daerover werde bestraft (Galaten 2 v. 11). Ia dat Dominus Calvinus zelf hem nyet heeft ontsyen, opde woorden van dijen treffelycken Paulus zelf (2 Cor. 12 v. 8) (te weten: Daerover hebbe ick de Heere dryemael gebeden etc.) in deser maniere te scriven: tschijnt daeruyt te volgen, dat Paulus geensins uytten gelove gebeden heeft, tenzij dat wij alle de beloften Goods te nijet maecken willen. Wij horen overal inde scrifture dat wy verkrijgen zullen, alles wadt wy uytten gelove bidden: Paulus biddet ende hy en ver- | |
[pagina 129]
| |
krijcht nyet etc.Ga naar voetnootf). SooGa naar voetnootg) schijnt het wel verre vandaer te wesen, dat in dese bedroefde laetste thyden, yemandt met enich volcomen fundament henselven zoude mogen laten duncken alles wel ende volcomentlick getroffen te hebbenGa naar voetnooth), maer is veel waerschynlycker dat de luyden al schoon int een ofte int ander dwalende ende nochtans met eenen goeden yver nae haere swackheydt ende eenvoudicheydt de Heere soeckende daeromme van dyen genadigen vader nyet verstoten sullen werden, naer het exempel des hoochgepresen Nathanaels, den welcken oock zoo eenvuldich was, dat hy vragende off van Nazareth wadt goedts mochte comen, daer mede genoch te kennen gaff geen wetenschap te hebben vande hercoomste des Heeren Christi; daer ter contrarie dije overpriesteren ende schriftgeleerden, daeraff volcomen kennisse hebbende, daerdoor zoo weynich zijn verbetert geweestGa naar voetnoot1). Oock mede naer het exempel van dije vande Gereformeerde kercke zelfs, onder den welcken nauwelycks is te geloven dat dye gemene luyden zelver haer op alles wel verstaen, nieuwers in dwalen ende op alles wel verandtwoorden zouden. Ende soude alsulcks hijer comen in consideratie off zodaniger luyden feylen ende onwetentheydt, henluyden zoo veel min schadelick is, omdat zij hen uyterlick totte voorsz. kercke hebben begeven, als dije andere dije tselfde uyt aenstoot van sommige poincten tot nochtoe nijet en hebben gedaen, ende nochtans zoo onberispelick leven als dije eerste. Ende dat daeromme oock wel een bedenckelycke zaecke schijntGa naar voetnooti) te wesen, dat een kerckenraedt meest ofte immers een groot deel bestaende van vreemden, den luyden int generael zoo wel ingeboorne als andere, alsulcke wetten zouden voorschriven ende onverbreeckelick doen onderhouden ende achtervolgen, datmen met henluyden in alles eenstemmich zoude moeten wesen ofte datmen andersins by henluyden zoo schandelick als voorn, zoude moeten werden getraduceert ende gelastertGa naar voetnootj). Alsoo tselfde wel wat anders zoude | |
[pagina 130]
| |
wesen als de voet byden Apostelen int voorsz. eerste Concilium binnen Jerusalem genomen, alwaer zij haere wetten ofte Raedt al veel soetelycker voortstelden, zuleks dat dije nauwelycks een gebodt mogen werden geheten. Ende voorwaer, als de decreten ende wetten der kercken van zulcker cracht ende authoriteyt zouden wesen als sommige sustineren, wadt zoudemen dan verstaen vanden genen dye voor date vande selve wetten nijet alleen de zaecken anders hebben verstaen, maer oock zelfs nae gelegentheydt des thijdts haer lere wel hebben verandert ende nochtans mede inder gemeente ende hoofden vandyen zijn geweest. Ick mene immers nijet, dat de zodanige alsulcks aen haere zalicheydt schadelick zal wesen, ofte dat dije gene dije alsoo van thijt tot thijt te gelijck met alle veranderinge, nijet mede konnen veranderen van wetten ofte van verstandt der schrifture, daeromme byde Heere van quader conditie zullen wesen, alsoo anders de zalicheydt aent volgen vande veranderinge van zodanige luyden zoude schijnen te hangen ende gebonden te wesen, daer ick nochtans zoude menen, dat de strydicheydt tusschen Petrum ende Paulum, oock tusschen Paulum ende Barnabam gevallenGa naar voetnoot1), by henluyden zoo vele nijet en heeft gegouden, dat zij daeromme hebben gelaten leden van eene zelve kercken endelichaem te wesen ofte met elckanderen de brootbreeckinge te celebreren (Consideratien opde gestaltenisse onser predicanten). Ende om noch een weynich breder te verthonen de ongerijmtheyden ende ongeschicktheyden dije uyt dye precijsheydt vanden genen dye dese zaecke zoo heftich drijven, zoude mogen volgen: staet wel te considereren, van wadt soorte van menschen dat onse predicanten nu ter thijdt voor het meeste deel zijn bestaende; wandt alhoewel ick gaern mijne cleynicheydt in desen oock bekenne, soo achte ick nochtans dat hetzelfde wel naegedacht zynde, ons te beter tot opmerckinge zal bewegen, wandt alsment wel insyet, dunckt mijn datmen bevinden zal, dat het meeste deel derselver zijn luyden van buyten ingecomen ende dat bovendyen zij- | |
[pagina 131]
| |
luyden als oock mede dingeboorne vanden lande dije daer toe werden gebruyckt, meest alle zijn luyden van sobere conditie ende vermogen, meest bestaende van twederleye soorten; als eensdeels dije uyt het pausdom comende de veranderinge van religie hebben aengenomen, ende andersdeels dije in haere ionckheydt anders nyet gehoort hebbende dan vande gereformeerde religie, voort van kintsbeens aen inde zelve religie tot het studium theologie zijn opgevoedt. Soo vele nu voor het eerst aengaet dengenen dije hem voorhenen ondert pausdoom als priesters, pastoren ende diergelycke hebben gedragen ende door de veranderinge van religie hijer te lande mede metterdaet het pausdoom verlaten ende de gereformeerde religie aengenomen hebben: en zoude nyet vreemt wesen datmen soude mogen dencken, dat zodanige luyden zoo wel dese laetste religie om tgeniet van profijt hebben aengenomen, als dat zij dije eerste religie omdeselve oorsaecke zoo lange hebben gevolcht ende alsoo om eene zelve saecke (dat is het geniet) nijet alleen zoo wel deene als dandere religie hebben gevolcht ende alsnoch volgende zijn: maer oock daerom als hoofden ende voorgangers ofte leydtsluyden vandijen zijn geworden. Degene dije in religions zaecken best zijn ervaeren, weten best wadt onderscheydt ende strijdicheydt datter is tusschen beyde dye voorsz. religien, ende dat daeromme qualick zoude zijn te geloven, dat degene dije het pausdom met kennisse ende met eenen goeden yver gevolcht ende anderen geleert heeft, alle tselve alsoo op eenen bot zouden konnen verlaten ende in plaetse van dyen wederom met gelycke kennisse ende yver, in alle haere pointen aennemen de gereformeerde religie, zoo verre vandt pausdoom verschelende. Ick late noch toe dat een goedt gemeen lidtmaet vandeen of dander religie wel ten goede behoort gehouden te werden zoo hy uyt eenen goeden ijver deene religie verlaet ende een ander aenneemt, alsoo ick acht dat zodanige goede gemene luyden van alle tgene datter oploopt, zoo volcomen kennisse nyet en hebben. Dan dat eenen dije hem als een leraer ende harder ondert pausdoom heeft gedragen, alle tselve zoo bottelinge verwerpen ende met goede kennisse ende toestemminge zijns gemoedts de ge- | |
[pagina 132]
| |
reformeerde religie in allen haeren poincten wederomme aennemen zoude, mogen anderen oordelen oftet wel gelooflick schijnt te wesen, wandt dye veranderinge ende contrarieteyt zoo groot is, dat mijn dunckt dat dije qualick in een jaer ofte twee kan geschieden, off daer zoude alle thijdt wat twijfels ofte aenstoots blijven in meer dan eenderleye poincten. En zoudet daeromme nyet wel bedenckelick mogen wesen, dat zoo groten subiten ende swaeren veranderinge uyt het eene int ander, nyet en geschiet met zulck een ijver ende kennisse alst wel behoort, maer dattet zelfde meest opde profiten daervan comende, is steunende? Wadt nu aengaet de tweede soorte dye zonder in haere ionckheydt yedts anders te horen inde gereformeerde religie opgevoet ende op het studium theologie gehouden werden: zoudemen deselfde mogen vergelijcken bijdengenen dije op gelycke maniere by den Jesuiten, Lutherschen ende anderen opgevoedt ende ter schole gehouden werden, omme alsoo te besien ofmen nijet en bevindt dat elck van dijen allen met gelycke vrijmoedicheydt ende gepretendeerde zeeckerheydt staende soeckt te houden tgene hem inder schole is ingeplant, aenwendende voort alle haeren thydt om alle tselfde naer haer uytertste vermogen staende te houden, ter plaetse daer haer verstandt doverhandt heeft, soeckende alsoo elck van henluyden, zoo uytter heylige schrifture als uyt anderen Autheuren, alles wadt hen dunckt tot bevestinge van haere ende tot wederlegginge van eens anders opinie dienstelick te wesen. Inder voegen, dattet alsoo weynich van deene, als van dander zijde door haer studeren ende ondersoecken tot ander verstandt zyn comende, maer elck van henluyden genoch schynt te arbeyden omden Magistraet van zynen quartiere te instigeren tot doodtlycken haet ende vervolginge tegen allen anderen, ende dat met zodanige goedtdunckentheydt ende onversadelycke bitterheydt, dat in plaetse daer Keyseren, Coningen ende andere Potentaten uyt zaecke van eenich ongelyck ofte misverstandt krych ende oirlochvoeren, twelck gemeenlick corten thydt werdt geslist ende versocnt: dese luyden wesende van zoo soberen afcoomste ende nochtans nae haer profressie het licht der werlt ofte het zout der | |
[pagina 133]
| |
aerden zouden wesen, zoo hart ende zoo onversoenlick schijnen te wesen, dat zij elck van zijnder zijde als bij successie ende van handt tot handt elckander dije voorsz. bitterheydt inplantende ende voortervende, door haerluyder bedrijff de gehele Christenheydt als in enen onlesschelycken brandt van oneenicheydt werdt gehouden, door haer schriven ende lasteren elck opdt alderhatelyckste tegen den anderen. De Romanisten tegen allen anderen dije van henluyden zijn afgeweecken, Lutherus tegen Swinglium ende andere naervolgende bynaest ontallycke schrivers deen tegen dander nyet zeer ongelyck der slange ExcetraGa naar voetnoot1), dewelcke een hooft afgeslagen zijnde, wederomme andere nieuwe hoofden in meerderen getale voort quamen. Een ijgelyck gelieve eens te dencken waerhenen het zoude schijnen te strecken als zodanige luyden tot grote werltlycke macht zouden mogen comen. Dat men noch sage dat zodanige ionge studenten zoo bij deene als bij dander partye, ick segge Jesuiten, Luthersche, gereformeerde ende andere ter hogerscholen gehouden wesende, tot haeren iaeren comende, haer tot enige andere religie begaven, als dye gene daerin zij zijn opgevoedt, zoo zoudemen mogen dencken datse met oprechticheydt, onpartidicheydt ende zonder vooroordel de schrifture handelden, ende alsoo aennamen alsulcken verstandt als zij bevonden den sin der schrifture gelyckste te wesen. Maer de zaecken gaende gelyckmen meest bevindt, dat elck vande voorsz. studenten ende ionge predicanten zoowel van deene als van dander gesindtheydt, alle haer leven volgen den cours daerinne zij zijn opgevoedt en schijnt het dan nyet wel, dat by aldijen onse studenten by de Jesuiten ofte Luthersche ende wederomme de Jesuiten ende Luthersche bij ons waeren opgevoedt ende geinstrueert, elck volgen zoude het contrarie van tgene hij nu volgende is? Ende dat alsoo zij luyden met hetgene dat zij hebben geleert, nyet anders ommegaen dan sommige advocaten ende procureurs dije dickwils om loon aennemen te dijenen | |
[pagina 134]
| |
alsulcke persoon ende in alsulcke zaecken als zij toe werden versocht? ofte als off zij een ambacht hadden geleert, om haeren cost daermede te winnen? ende dat hoe rijckelycker hoe liever? gelijck men syet dat zijluyden zoo wel als andere menschen daertoe aspireren, als zij occasie ofte, gelegentheydt daertoe konnen betonen, waer van dexemplen bij dyen vander gereformeerde kercke wel iammerlick ende schandelick genoch werden verhaelt ende in den druck aenden dach gegeven (Iacobus Acontius in stratagem. Sathanae, pag. 10, 11.), mitsgaders oock hoe groten ontsich ende authoriteyt zy haerselven zoecken te wege te brengen om over den luyden te heerschen. Met alle twelcke ick nochtans geensins en wil zeggen, dat zy luyden hen trouwelick quitende ende geen ander middel hebbende om van te leven nijet met een vrij gemoedt als haeren arbeydtsloon zouden mogen genieten, daervan zij met haer huysgesinne eerlick zouden mogen leven, alsoo tselfde bijder schrifture wel is toegelaten. Dan alsoo zij luyden meestal zoo zij hen tottet predickampt nijet hadden begeven, hen tot enich handtwerck zouden hebben moeten laten gebruycken ende nae apparentie nyet veel verder zouden hebben mogen comen dan tottet meesterschap van timmerman, metselaer, kleermaecker ofte dyergelycke, ende dat men nochtans ter oorsaecke vanden groten afbreck dijen zij hebben vanden genen dye hyer deur reysen ofte andersins henluyden komen besoecken, haere gagien vrij wadt hoger werden gemaeckt, alst anders wel zoude mogen werden gedaen. Dat mede 1 Petri 4 verset 9 de geheele gemeente, zoowel als de predicanten by andere passagien der schrifture werdt geleert gastvrij te wesen, en zoude nyet ongeraden wesen te examineren off zoo wel voorde predicanten, als voor dyen vande gemeente, dye voorsz. gastvryheydt verder behoort genomen te werden, dan naer eens ygelycks vermogen, ofte naer 'tgene dat een ygelyck met zijnen redelycken loon is verdienende, dan off tgene daeraen zoude mogen ontbreecken, bijder gemeente ofte Republycke, zoude behoren gesuppleert te werden. Ende insonderheydt off het nyet veel stichtelycker ende van meerder aensyen ende autoriteyt voorden predicanten zoude wesen, dat zy hen (zoo veel mogelick is) wachten | |
[pagina 135]
| |
om nijet alleen haere hospitaliteyt ende gastvryheydt, maer oock haer eygen onderhoudt tot laste vanden Republycke te laten comen, om nyet te vallen in suspitie ofte opspraeke van vuyl gewin te soecken, daeraff op verscheyden plaetsen der schrifture werdt gesproocken, gelijck mede de tegenwoordige thijdt gecomfereert byden thijdt der Apostelen, wel zoude mogen werden getwijfelt off de gastvryheydt vande welcke de Apostelen hebben gesproocken, oock zij te vergelycken byde gastvryheydt diemen tot desen onsen thijden is oefenende. Alsoo dije vander gemeente in dijen thyden in kleynen getale, zeer benaut ende oock veelal van sobere conditie zynde, mogelyck nijet wel en zouden hebben geweten bij wijen anders dan bij haere broederschap hen te onthouden (Wolfg. Musculus in locis comm. titulo de Ministris pag. 443, 444 tot 465 toe). Daer ter contrarie, de gemeenten dye nu yemandt in legatie ofte andersins uytseynden wel middelen hebben om haer afgesondene te versorgen, dat zy niemandt lastich behoeven te vallen, als konnende alomme wel logijs becomen voor haer geldt, twelck mogelyck ten thyde vande Apostelen vrij wadt anders is geweest. Immers dunckt het mijn van consideratie, dat ten respecte vande hospitaliteyt vande predicanten, de Republycke te meer zoude werden beswaert ende zoude mogelyck bijden predicanten zelfs in desen wel onderscheyt tusschen de tegenwoordige thijdt ende den thijdt der Apostelen werden gemaeckt, als zij tselfde nyet en lieten om haer profijt, gelijck alsmen bevint, dat alle menschen daertoe zyn geneycht, twelck nochtans inde kerckelycke personen ofte ministers schijnt te wesen meest periculeus, alsoo het een out gemeen gevoelen is dat dye meest door voorspoet ende ryckdoom tot afwyckinge werden beweecht. Wandt gelyck alsmen dagelycks syet, dat zoo wanneer enige ouderen door haeren langduyrigen arbeydt ende voornemelick door Godes zegeninge, haer huys tot temmelick vermogen hebben gebracht, hetzelfde bijden kinderen dickwils iammerlick werdt misbruyckt, ja dattet zelfde den kinderen tot haer verderf is dienende, alsoo heeft oock dervarentheydt noch veel meer geleert, dat door de groote rijckdoom ende weelde de oude kercke tot zoo groten | |
[pagina 136]
| |
verloop is gecomen, zulcks dat nae dat oude spreeekvvoordt: de kercke ryckdoom gebaert hebbende, naderhandt de vrucht haeren moeder heeft gedoodt ofte vermoordt (Religio peperit divitias, at filia suffocavit matrem)Ga naar voetnoota). Gelijck oock de Heere de la NoueGa naar voetnoot1) daervan getuycht uyt het seggen van zeeckeren ouden bisschop (Discours pol. etc. pag. 666): dat ten thyde de kercke haere drinckvaten ende andere behoeften van hout ofte ander materie van cleynder waerde was gebruyckende, alsdoen de bisschoppen ende leraers waren van goudt: maer zoo wanneer dye voors. behoeften van hout zyn verandert in goudt, datmen alsdoen houtten bisschoppen heeft gekregenGa naar voetnootb). Hetwelck immers tot desen onsen thijden (daermen arbeydt om alle oude argernissen te beteren) wel beter behoorde betracht te werden ende zoude daeromme nijet zoo vreemt wesen, datment hielt voor een wonderlicke zaecke, datmen onder zulcken mennichte van predicanten genen ofte immers zeer weynigen vindt, dije gelyck Paulus heeft gedaen, haer eygen broot soecken te eten ende niemandt moeyelick te vallen. Denwelcken hoewel hij de beloninge ofte besoldinge heeft toegelaten ende den gemeenten gerecommandeert: nochtans dyes niettemin met zijn eygen exempel den andere wech, om niemandt moeyelyck te vallen ofte van yemandt yedts te genieten, heeft geprefereert. Hoewel geensins mijn meninge hyer is, noch om genieten van beloninge ijemandt te verachten, ofte om het nyet genieten yemandt zeer veel hoger te setten: alsoo ick van dyer meninge ben dat alsoo wel in het eene als in het ander de mensche hem kan ontgaen, ende hem oock wel rechtelick mach dragen. Dan dewijle men bevint dat alrede enige dienaren (zoo veel in hen is) wel zouden arbeyden dat dye overige ryckdomen van oudts byder kercke geweest zijnde ende eensdeels tot nodige bescherminge vanden landen gebruyckt werdende, wederomme totter kercken zouden werden gebracht, op dat zijluyden dijes te rijckelycker zouden mogen leven, | |
[pagina 137]
| |
ende dat wij nochtans alle gelijck wel bevinden dat doprechte vromicheydt tot desen onsen thyden vooral nijet meerder en is, als dije voor onsen thyden is geweest: zoo zal een ygelyck gelieven te gedencken, wadt daervan zoude volgen als de kerckelycke diensten zoo ryckelick zouden werden beloont? ende als daerbenevens door nieuwe vervolginge de zaecken daertoe zoude werden gebracht, dat naer ouder gewoontte de ministers nyet alleen boven de magistraet zouden werden geeert ende ontsien, maer dat zijluyden een ygelyck opentlick ende impune zouden mogen bestraffen ende haer gemoedt uytspreecken ende zelfs in zulcke eere ende zoo zeer ontsien wesen, dat (bij maniere van spreecken) nijemandt aen haeren stock en zoude derven baffen? Off nyet alsdan wederomme een nieuwe Simonie zoude staen te verwachten? ende off nijet te vermoeden zoude zyn dat nijet de bequaemste, maer dye meeste gunste zouden weten te wege te brengen, gelyck wij int pausdoom wel hebben gesien, tot zoo weeldige staten zouden werden beroepen? Ick wete wel dat dit zaecken zijn dije enigen wadt te hardt zullen schinen te wesen, dan dewijle nochtans in vele zaecken beter in thydts als naderhandt kan werden geremidieert, zoo heeft mijn goed gedocht, daer van mede een weynich aen te voeren ende tselfde anderen mede in bedencken te geven, hoewel ick mijns erachtens, zoo ick als een privaet ende particulier persoon hadde mogen leven, mijn metter zaecke zoo groot nijet zoude hebben bemoeyt gelyck....Ga naar voetnoot1) | |
Bijlage VI (bij pag. 61, noot 1).Ende voorwaer alsoo de geleerde ende degene dije hooch hebben gestudeert, meest alle dije gene zijn dye de precysheydt in religions saecken drijven ende enige andere mede van haere gesindtheydt zijnde, daertoe weten te bewegen ende dat zij alsoo degenen dije van ander gesindtheidt zijn ende zodanige geleertheydt nijet en hebben vercregen, met cloeckheydt ende subtylheydt zulcks weten te beiegenen ende aen te gaen, dat zij haere zaecken nijet | |
[pagina 138]
| |
wel staende konnen houden, staet al te bedencken off de cloeckheydt van zodanige geleerde zoo vele behoort te gelden, dat daerdoor alsulcke slechte ende eenvoudige luyden haer verstandt verlaten ofte vervolch lijden zullen moeten, wandt zoo zulcks zoude werden voorgewent en zal dan nijet generalick in alle landen den gemenen man gehouden zijn te volgen alsulcken religie als daer respectivelick werdt geleert ende geexerceert ende dit alles nijet tegenstaende, dat alle alsulcke geleerden tgene zij drijven, met een vooroordeel zijn drivende, als elck in zijn quartier staende houdende tgene daertoe zij van iongs is opgefockt, daertoe contrarie dye andere slechtere luyden met een eenvoudich herte de schrifture handelende ende syende by deen off dander gesindtheydt, dat hen dunckt metter schrifture te strijden, naer haeren eenvoudt ende ijver uytter schrifture een ander verstandt scheppen ende tselve naer haere swackheydt beleven. En zalmen, zoo handelende, de religie nyet veranderen in een politie, dewelcke nyet alleen dese landen, maer oock genoch geheel Europa ondragelick soude wesen? Ick wete wel dat bij enige hierop wel sal werden geseyt, dat nochtans de vermetelheydt ende stouticheydt om van schriftuyrlicke saecken te oirdelen, tegenwoordelick zoo groot is ende der menschen verkeertheydt zoo hoge is geclommen, dat zooverre met geweldt ende ernstlycke straffe daertegen nyet en werdt voorsyen, hoe langer hoe minder mate zal werden gehouden. Maer staet daertegen wederomme te bedencken off zodanige luyden, dye zulcks zouden mogen allegeren, nijet mede en zijn vande zelfde thijdt ende stoffe als dije voornverhaelde: ende off zij daeromme het aensyen ende dauthoriteyt daer zij naer haecken, nyet zoo wel als andere zouden mogen misbruycken. Voorwaer het is te duchten, dat hoe meerder ende groter de verdorventheydt des werldts ende des tegenwoordigen thijdts is, hoe meerder zodanige luyden, zoo wel als anderen der verdorventheydt deelachtich zullen werden bevonden, gelyck tselfde bij dit geschrift by verscheyden exemplen wel is bewesen. | |
Bijlage VII (bij blz. 65, noot 1).... ende de Coninck van Spangien oft zijn naecomelingen, daerdoor opt spoedichste tot dije zoo lange iaeren ge- | |
[pagina 139]
| |
machineerde monarchie zoude mogen comen. Hetwelck geschiedende (dat Godt genadich afwende) zoude hij daerdoor over geheel Europa, ja mogelick genochsaem over de gansche werlt zoo werden ontsyen, dat op zijn schriven alleen geen Princen ende Potentaten hen zouden derven onderwinden yemandt te ontfangen, veel min in haer protectie te nemen van allen degenen dije uyt dese landen noch eenichsins zouden mogen ontcomen, gelyckmen alrede heeft geseyt, dat int tracteren vande pais tusschen hem ende den Coninck van Franckryck, van zijnentwegen zoude wesen voorgewendt, dat de voorsz. Coninck van Franckrijck in zijn landt nyemandt en zoude lijden vande Portugesen ende dye de zyde van Dom Anthonio hebben gehouden ende gevolcht ende uyt Portugael zijn ontcomenGa naar voetnoot1). Alle twelcke ick tot dyen eynde verhaele, opdat wij ons te minder zouden mogen abuseren ende ons zelfs nijet misleyden door het practiseren van een regieringe, om (bij maniere van spreecken) kreupel ofte coninck te wesen: dat is dat wij niemandt zouden willen gedogen ofte enige vryheydt toelaten, dan dije met ons in alles eens zijn gesint: ofte dat wij ons zelve liever zouden stellen in peryckel van wederom het landt te moeten ruymen, alsoo ick nyet anders en kan verstaen, dan dat wij ons daerin zeer grotelycks zouden vinden bedrogen, ende dat wy voor de tweede vlucht geen herberge als voorhenen buytenslandts en zouden vinden. Ende ons alsoo daernaer zouden moeten stellen omme met vrouwen ende kinderen doort swaert onser vianden te vergaen, ofte zoo daervan enige mochten werden verschoont, dat deselve, aennemende alsulcke religie als den Spangaerden zoude believen, in een eeuwige slavernie zouden werden gehouden, een zaecke vande meeste elenden vander werlt. Soo dat ick mijn late beduncken, zoo ons tgene wij voorhenen zelfs hebben geleert, tgene wy zelfs aende overheydt ende magistraten vande landen ende steden hebben geremonstreert, zoo ons de redelyckheydt, ja den Christelycken aerdt zelfs, nijet en zoude mogen bewegen om gevoechlyckheydt in geloofszaecken te gebruycken: Ick | |
[pagina 140]
| |
segge nu nijet tegen vreemden gelyck wij, in de eerste vlucht uyt dese landen, buytenslandts ende bij vreemden hebben genoten, maer tegen onse eygen landtsaten, onse eygen ingeboren burgers, ja onse eygen bloedt ende maechschap; dat te minste, segge ick, ons eygen peryckel ons zoude behoren te bewegen. Behalve dat wel goedt ende nodich waer, dat wij eenmael nature ende aerdt van tvolck vandese landen, immers van Hollandt ende Westvrieslant, mochten confereren tegen tvolck van andere landen zoowel nae bij als verre van ons gelegen ende ick zoude menen, dat meest alle degene dije daerinne best zijn besocht ende de gelegentheydt ende conditie van verschey de landen ende volcken best hebben doorsyen ende leeren kennen, zullen toestaen dat het volck van dese landen zij te achten, meest ofte genoch allen anderen landen in godtvruchticheydt, redelyckheydt, mededogentheydt, oprechticheydt ende vele andere deuchden verre te boven te gaen ende te passeren; hetwelck dan alsoo genomen zijnde, moeton wij eens naedencken, hoe dat de uytgeweeckene ende voorvluchtige deser landen, ten thyde van haere ballingschap ende uytlandtsheydt, hen buytenslandts op vele plaetsen zeer wel hebben bevonden, zeer vrundtlick ontfangen ende wel getracteert zijn geweest, nyettegenstaende dye voorsz. uytlandige nyet van eenderley, maer van verscheyden gesintheydt zijn geweest. Ia dat sij daer nijet alleenlick in goede ruste ende vrede hebben geseten, maer datmen henluyden oock op sommige plaetsen by welweten vander overheydt genoch opentlick toegelaten heeft ende noch tegenwoordelick toelaet haere religie te exerceren. Wandt alle tselfde alsoo naegedacht ende bekent zijnde, zullen wij wel konnen overleggen, dat wij hijer te lande, als den naene (sic) hebbende, inde voornverhaelde deuchden den anderen landen verre te boven te gaen, immers tegen onse eygen landtsluyden ende ingeboorne, ja onse eygen vrunden ende magen nijet minder gevoechlyck ende mededogende behoren te wesen, dan zodanige ons vreemt sijnde luyden ons hebben betoont. Gelyck wij daeruyt mede wel reeckeninge zullen konnen maecken, dat zoo wij ons al schoon nyet zoo verre en vergaten, dat wij voort eerste yemandt omt gelove ofte | |
[pagina 141]
| |
verscheydenheydt van religie wilden doden, maer dat wij zodanige luyden alleenlyck uytten lande (wesende haerluyder vaderlandt) zouden willen bannen: dat alsulcken gebannenen wel zoo drachelyck zoude wesen om de belydenisse haers geloofs gedodet te werden, als zij bijde vreemden ende onbekende, totten welcken zij haere toevlucht zouden moeten nemen, nijet beter zouden werden geleden, dan by hare eygen landtsluyden, medeburgeren ende eygen vrunden ende magen. Alsoo sodanige gebannenen in zulcken gevalle, inde uytertste elende comen ende geen blijvende plaetse hebben zouden, nijet alleen om zelfs te leven, maer oock veel min om vrouwen ende kinderen haere noottruft te besorgen ende alsoo uyterlick in elende vergaen ende verdwinen zouden moeten. Soo dat mijn onder correctie dunckt hoochnodich te wesen, dat wij ons gemoedt wel examineren, eer wij enigen inganck tot zodanigen proceduren maecken, wandt zoo wij oock de luyden uyt haer vaderlandt zouden bannen, nijet met alsulcken quaden meninge als voorn is verhaelt, maer met hope ende vertrouwen, dat zij bij andere vreemde natien beter zullen werden geleden ende bij denselven vryheydt zullen mogen hebben om voor vrouwen ende kinderen haer broodt te mogen gewinnen: staet te bedencken off wij ons dan in ons gemoedt nijet wel en behoren te bedroeven ende te schamen, dat wij zodanige vreemden ende onbekenden natien in dijen dele meerder redelyckheydt ende mededogentheydt zouden toeschriven over dengenen, dye henluyden vreemt ende onbekent zijn, als wij zelfs tegen onse eygen vrunden ende bekenden souden willen gebruycken? | |
Bijlage VIII (bij pag. 67, noot 1)....maer ter contrarie heeftmen voor ende nae de toecoomst des Heeren Christi gesien dat de vervolginge meest byde onvromen tegen de vromen is gepractiseert geweest. Ende schijnt wel een vermetele zaecke te wesen, dat wij wetende dat de Propheten zelve, immediate van Godt gesonden om het volck te leren, nyet meer hebben konnen te wege brengen, off daer en zijn zodanige verschillen ende dissentient gebleven als voorn zijn verhaelt. Ia dat den standt ende godtvruchticheyt des volcks van Israel ofte | |
[pagina 142]
| |
vant Joodtsche geslachte tegen de toecoomste des Heeren Christi zoo gansch iammerlick was vervallen, wij zouden menen dat de leraers nu terthijdt met zooveel meerder kracht zouden leren ende bevoecht zijn, om dengenen dye haer woordt ende leeren in alles nijet aennemen konnen, met wreetheydt te tracteren; nijet tegenstaende zodanige vervolchde in haeren handel ende wandel, haer zoo wel als andere zijn dragende. Ende voorwaer: zoo de leraers zullen werden gehouden den geest des Heeren te hebben, ende dyen te volgen ende dat het werck twelckmen door anderen doet doen, werdt gedaen alsoff ment zelfs hadde gedaen? zoo zoudet al bedenckelick wesen, oftet onsen voorsz. leraren nu albeter zoude passen, den genen dye haerluyder leere nyet volcomentlick aennemen, door den magistraet te doen straffen, als de Heere Christus heeft verstaen zijnen iongeren nyet toe te comen eenich quaedt te solliciteren over den Samaritanen, omdatse bij haer nyet wel en waeren ontfangen, hoewel doenmaels meerder haet ende strydicheydt was tusschen den Joden ende Samaritanen als tot onsen tyden tusschen de Christenen ende Turcken (De la Noue. discours etc. pag. 104)Ga naar voetnoot1). | |
Bijlage IX (bij pag. 68, noot 2)....daer ter contrarie zooverre wy nijet goedichlick tot elckanders feylen conniveren, maer onder ons eygen lichaem grote oneenicheydt ende scheuringe te wege brengen, wij wel over te leggen hebben, off nyet onser aller gemene vijandt zodanige occasie voorde alderbequaemste zal konnen waernemen, om deen ende dander te verdelgen, gelyck ons wel is bekent dat dinlantsche ende burgerlycke oneenicheyden gemeenlick hebben veroorsaeckt den onderganck van velen staten ende regieringen (Turck soeckt zijn voirdel uyt der Christenen oneenicheydt) ende dat op zodanigen fundament de Turckschen keyser inden iaere 1532 dyen swaeren tocht in Hungarien ende omtrent Wenen in Oostenrijck principalick hadde aengelegen overmidts de grote oneenicheydt doenmaels in | |
[pagina 143]
| |
Duytslandt wesende om de strydicheydt van religie. Soo nochtans enige zouden mogen werden gevonden, dewelcke zonder aenschou te nemen op alle tgene tot deser materie zoude mogen dyenen, den wech der vervolginge ondert eene pretext ofte ondert ander zoude mogen aengenaemst wesen: soo wille ick allen vredelievende menschen ende dye nyet op enige particuliere passie, begeerte van hoocheydt ende heerschinge over anderluyden gemoedt, nochte op enige eygenbaet haer oge hebben, vermaent ende gebeden hebben, noch dese naervolgende redenen te willen overwegen, als namentlick: dat zodanige luyden immers tot becledinge van haere meninge, nyet aensienlyckers en mogen voorwenden als de bevordeninge vande eere Godes ende der menschen zalicheydt, mitsgaders de verseeckertheydt vande regieringe ende staet vanden lande. Wadt nu het eerste vandyen belangt, weten wy immers alle te zaemen wel gelyck voorn is geseytGa naar voetnoot1), datter gene natien werden bevonden, dije nae menschelick oordel, doorgaens werden bevonden, meer totter deucht ende godtvruchticheydt genegen te zijn ende hen elck nae de kennisse dije hij heeft meer daerinne zijn oeffenende, als tvolck van dese landen, twelck alsoo gepresupponeert ende toegestaen zijnde, met goet fondament ende volcomene zeeckerheydt daeruyt besloten mach werden, dat bij zoo verre dije vande gereformeerde religie in allen poincten metter Godtlycker schrifture wel overeencomende is, ende dyenvolgende Christelick ende stichtelick den volcke voorgedragen werdt ende daerbenevens de leraers ende hoofden, mitsgaders dandere lidtmaten der kercke, allen anderen van ander gesintheydt zijnde in Godtvruchticheydt ende andere Christelycke deuchden voorschinen (Goedt exempel vermach veel) ende als een licht op een candelaer, alle andere in claerheydt te boven gaen ende voorlichten; met goedt fundament, segge ick, besloten moet werden, dattet nyet en zal mogen feylen off zij zullen metterthydt daerdoor ten minsten het bestedeel der menschen nijet gedwongen,maer geheel goedtwillich tot haer trecken ende alsoo den staet der kercke van thydt | |
[pagina 144]
| |
tot thydt meer ende meer verbeteren, sonder dat van noden wesen zal enich geweldt daer toe te gebruycken. Maer zooverre dije van der voorsz. kercke aen dye voornverhaelde partyen gebreck ofte mangel mochten lijden, ende haerselven meer zouden vermeten, dan zij inder daedt zouden wesen, soo en soudet immers nyet behoren dat zij over andere enige force zouden gebruycken ende by middele vandyen den luyden met grote aenstoot, beveynstheidt ende beswaer haerder conscientie uyt het eene onvolcomene int ander brengen ofte in cas van volstandicheydt by tgene zij voorhenen aengenomen hebben, deselfde veriagen ofte ombrengen zouden. Insonderheydt temeer om datmen dagelycks syet gebeuren, dat degene dye int particulier meest ijveren ende haer uyterlick meest bemoeyen om de luyden tot haer te trecken, dat zy de luyden al brengende tot gelycken staet als zy selfs zyn gecomen, deselfde luyden daerdoor selden in haren handel ende wandel veel vromer ofte beter werden dan zij voorhenen zijn geweest. Soo vele het tweede oock aengaet vande verseeckertheydt der regieringe ende staet vande lande, hoewel hyer voorn tendele is geseyt vant geluck ende voorspoet, dije Godt de Heere ons onder de tegenwoordige forme van regieringe zoo genadelick bclieft heeft te verlenen, zoo en kan ick nochtans nyet wel voorby gaen tselfde alhyer wederom wadt breder te vermanen, wandt immers dije vander kercke byde voorsz. regieringe nyet en gebreeckt, ten waere zij luyden (gelyck ick verhope neen) voor gebreck wilden reeckenen, dat ter plaetse daer zij vrije exercitie van religie hebben, yemandt van ander gesintheydt zoude werden gedoocht ofte toegelaten te hebben enige oeffeninge van enige ander religie hoedanich dye zoude mogen wesen. Ende dunckt mijn (onder verbeteringe ende zonder vandt onderscheydt tusschen deene ende dander religie te willen spreecken) dat het Pausdoom in dat deel soude schinen beter recht te hebben om de luyden te vervolgen, onder de schijn dat degene dye zyluyden vervolgen, zijn afvallich geworden van de Roomsche religie, daer dye vande gereformeerde kercke haer vandt Pausdoom zelfs afgesondert hebbende, zoude vervolgen dyegene vande welcke zij haer selven hebben onttrocken, | |
[pagina 145]
| |
mitsgaders alle andere dye noeyt met henluyden eens en zijn geweest, twelck alsoo doende hem zoude strecken te minste over geheel Europa, ick segge over allen volcken van geheel Europa, dye haer met henluyden nyet en soude konnen verenigen, ende ick segge van geheel Europa, te dyen respecte, dat dye vande voorsz. religie nae alle haer vermogen daertoe arbeyden om haer gemeente alomme te planten, hetwelck doordyen het voor het eerste openbaerlick nijet wel en kan geschieden zonder apparent peryckel vandt leven, doorgaens voor het eerste wert begost int heijmelick, soo secretelick als enichsins te wege mach werden gebracht, het welck wij weten alsdan gemeenlick zoo lange te lopen, tot datte magistraet kennisse daer aff krygende, enige vande zelve religie daerover in apprehensie stelt ende zoo het den thydt lijden wil, metter doodt doet executeren, welcke executien alsdan meest gaende over luyden dye ondert cruyce sitten, ende bij maniere van spreecken den doodt alle dagen voor ogen syende, ende daerdoor, zoo het wel gelofelick is, veel vromer van leven zijnde, gemeenlick den aenwas van volcke zijn veroorsaeckende; lopende alsoo de saecke, tot dat dije gemeente wadt stercker werdende, ten laetsten oorsaecke werdt genomen, om vrije exercitie van religie te versoecken. Soo nu deselfde verkregen zynde, alle thydt daertoe zal strecken om zoo wel den genen vande welcken zodanige toelatinge is versocht ende verkregen, als alle andere dye nyet pauselick zyn gesint, mette eerste gelegentheydt wederom te vervolgen ende in geenderleye wijse enige exercitie van ander religie toe te laten: en zal dan alsulcken maniere van doen nyet met hem brengen een oneyntlicke ongerustheydt ende onseeckerheydt onder allerleye regieringe, dye nyet en zoude bestaen by dyen vande gereformeerde religie? Ende en soude nyet vele goede eerlycke luyden een achterdencken werden gemaeckt, dattet dijen vande voorsz. religie nijet alleen te doen is om vrijheydt haers gemoedts ende haerder religie te hebben, maer veel meer om de regieringe alomme aen haere zijde te brengen? ende daerdoor alle princen, vorsten ende magistraten van ander gesintheydt wesende, oorsaecke te geven omme tegen zodanige luyden nyet als | |
[pagina 146]
| |
ketters te procederen, maer als tegen dengenen dije haerluyder regieringe soecken te ondercruypen, te ondergraven ende enige gelegentheydt daertoe vindende geheel ende al aen haer te brengen? En zoude zodanige werck nyet een grote overeencoomste hebben met dyen uytsinnigen menschen, dye onlangs voor onsen thyden zoo tot Munster, Amsterdam als elders tot gelycken eynde zoo groten iammer hebben aengerecht? Ende en zoudet byden onpartidigen nijet gelycken aensyen hebben als de proceduren vande Jesuiten int impieterenGa naar voetnoot1) van alle staten van regieringe, dye met henluyden nyet eens en zijn gesint? En salmen zodoende nyet arbeyden om zoowel aen deene als aen dander zijde metter thydt de zaecken daer henen te brengen, dat alle dije gene dije de pauselijke ofte gereformeerde religie, in alles nyet en souden konnen aennemen, daerdoor geen blijvende plaetse en zoude mogen hebben onder enige regieringe dye hem metten Christelycken naeme is becledende? Ende en zoude dan contrary de bevindinge vanden oorlogen tusschen de machtigen monarchen ende andere potentaten, dye haer gemeenlick in corte wederomme versoenen, onder dyen van beydersydts religien nyet een enwich onversoenlick oorloch werden gevoedt, vantwelcke geen uytcoomst zoude wesen te verwachten, voor ende alleer deen off dander door kracht van wapenen zyn partye geheel ende al onder den voet zoude hebben gebracht? Ende en zoude nyet zodanige overwinner zijn zaecken enen groten schijn konnen geven, dat hy de nedergelegden nijet als ketters ofte inden gelove dwaelende, maer als oproermaeckers ende als nae zijn rycke, landt ofte regieringe staende ten uytertsten heeft moeten vervolgen? En zoude den Turckschen keyser, dye voor als noch de Christenen toelaet haer gelove te beleven, nyet grote oorsaecke werden gegeven, alle de Christenen onder zijnen gebiede staende, grondelick uyt te roden als hy was gepersuadeert ende voor zeecker hielt, dat haere religie zulcks medebracht, dat zy alle middelen mosten practiseren, om hem ende den zynen nyet alleen uyt de | |
[pagina 147]
| |
regieringe te stoten, maer oock deselve uytten landen te veriagen ofte te doden? Ende zoude dyen volgende den Christelijcken naem by allen Princen ende Heeren dye voor alsnoch vreemt daer van zijn, nijet wel hatelicker werden als dye oeyt van te voren is geweest? Ende en zoudemen eyntlick nijet met groten schijn van waerheydt, allen onpartidigen menschen doen geloven, dat oock dye vande gereformeerde kercke conform dye vandt pausdom, mede aen gene beloften zoude zyn gebonden? als zy int generael zouden werden bevonden van dyer meninge te wesen, gelyck by enige van henluyden int particulier opentlick werdt gesustineert: dat dintentie van dyen van de voorsz. religie alle thydt heeft gestreckt ende alsnoch streckende is, nyet alleen om alle regieringe aen haer te brengen, maer oock om alle andere van verscheyden gesintheydt te vervolgen? Hebben wy voorwaer alle thydt voor een afschrickelijcke zaecke gehouden, dat zoo wanneer enige stadt ofte volck van wapene haer op toesegginge ende vaste beloftenisse van lijff ende goedt te behouden aen haeren vyandt heeft overgegeven, denselfden vijandt dijen nijet tegenstaende zodanige luyden van haer leven ende goederen heeft doen beroven? wadt zullen andere van onse actien gevoelen, als zij zouden verstaen het verstandt vande kercke alle thydt alsulcks geweest te zijn ende alsnoch te wesen als dye voornverhaelde particulier verclaringen wel uytdruckelick uytwysen? En zoude daeruyt onwederspreeckelick nijet moeten volgen, dat alle supplicatien, vertoningen ende remonstrantien bij dyen vander kercke aen dyen vander overheydt zijn gedaen geweest, oock zulcks dat onder andere den Coninck van Spangien tot een extraordinaris geschenck zijn aengeboden geweest grote mennichte van tonnen schats tot laste van dijen vander voorz. kercke op te brengen, alleenlijck ten eynde men vryheydt van religie zoude mogen genietenGa naar voetnoot1). En zoude, segge ick, daeruyt nijet volgen, dat alle tselfde buyten ende contrary haerluyder meninge zoude zijn gedaen? ende dat men contrary alle zodanige vertoningen ende smeeckingen alle thijdt inden sinne zoude hebben | |
[pagina 148]
| |
gehadt, occasie te soecken nyet alleen omme wreedtheydt te plegen tegen zodanige overheden, maer oock tegen alle anderen dye onder dezelfde mede om geloofszaecken in peryckel haers levens hebben geseten? Soude zodanigen handel by allen redelycken luyden al van beter aensyen wesen dan dijen voornverhaelden rooff ende moordt vanden trouwelosen overwinnenden vijandt tegen den overwonnen? Maer alsoo ick nae de kennisse dye ick hebbe van vele goede luyden, dye hen uijt goeder meninge totter voorsz. gereformeerde religie hebben gevoecht, nyet anders en kan gevoelen dan alle vromicheydt ende oprechticheydt des gemoedts tegens Godt ende haeren naeste, zoo wille ick vanden zelven ende oock van velen anderen mijn onbekent verhopen, dat zij hen nimmermeer en zullen onderwerpen het verstandt vanden genen dije zouden mogen werden bevonden tot dye voornverhaelde wreetheyt ende daeruyt volgende ongeschicktheyden te arbeyden, opdat alsoo dije gene dijen de regieringe vanden landen ende steden is bevolen, daer toe arbeydende dat goede vrede, enicheydt ende verseeckertheydt inder politie ende staet vanden lande gehouden ende alle moetwille, oproer ende boosdadicheydt met behoirlycke kennisse van saecken gestraft werdende, wij elckander in saecken der religie broederlick ende vruntlick mogen verdragen, in alle tgene buyten pericule van onse door Goodts genade vercregene ende nochtans zoo duyre gecochte vryheydt geschieden mach. Alsoo het alle mans dinck nijet wel en schijnt te wesen, ia der alderervarentste ende geleertste zelve nyet, als bij voorgaende exemplen is vertoont, van alle godtlycke ende schriftuyrlycke zaecken met volcomen kennisse ende ongetwifelde zeeckerheydt te handelen, gelyck ook Zwinglius daer mede genoch is overeenstemmende met dese woorden (tomo 1. fo. 372a.): Ut enim unum ac solum numen esse credere, eoque fidere omnium est qui veram religionem habent: Ita quo modo aut quale sit numen, id periturum et illustri intellectu praeditorum imo familiarus a Deo doctorum estGa naar voetnoota). De scrifture self leert ons oock overvloedich, met hoe groten sorchfuldicheydt, | |
[pagina 149]
| |
bescroomtheydt ende eerbiedinge wij vanden name ende vandt wesen Goods behoren te spreecken, gelyck ten dele uyt de naevolgende plaetsen gesyen kan werden (Volgen de volgende bybelplaatsen in extenso: Exod. III: 14, 15; id. VI, 1, 2; id. XXXIII, 20, 23; Iohannes I, 18; 1 Cor. XIII, 9,16; 1 Tim. VI, 16; 1 Iohan. IV, 12), siet voort hyer op Henricum Cornelium Agrippam, De vanitate scientiarum, cap. 99, de theologica prophetica; van gelycken Petrum Martyrem in primum librum Regum cap. 4: 30, 31, 32, 33, 34 etc.Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnootb), Voorwaer int pausdom, hoewel haere wreedtheydt opdt alderhoochste was gecomen tegen dengenen, dye zij sustineerden van haere religie afgedwaelt ende in ketteryen vervallen te wesen, hebben zij noch alle thydt de Ioden geleden, gelyck zij dije noch terthydt op vele plaetsen laten wonen ende haeren goodtsdienst nae haer verstandt laten gebruycken, twelck buyten twijfel nijet en geschyet zonder merckelycke redenen. (Langduyrige regieringe.) Gelyck de langduyricheydt van regieringe gemeenlick toch medebrengt, datmen om beters wille toelaet enige dingen van dewelcke men hem wel zeer vreemt zoude hebben gehouden, eer men tot temmelycke versochtheydt is gecomen. Overspel, menedicheydt, dieverije ende dyergelycke mishandelingen, en is nyemandt dije nijet en verstaet dat dije nyet en zyn drachelick, maer met alle behoirlycken ernst daertegen behoort voorsyen te werden. Ende nochtans dwingt de verdorventheyt des thydts, dat men somthydts enige zaecken, dye nyet veel minder en zijn, om meerder quaedt te verhoeden, moet tolereren. Eenige Princen van andere somthydts tegen reden ende met groot gewelt aengevochten zynde, werden gedwongen enige conditien van accoerd integaen, door dewelcke zy grotelicks in haere oude gerechticheydt werden vercortGa naar voetnoot2), | |
[pagina 150]
| |
achtende nochtans beter enichsins in possessie te blijven, dan haere gerechticheydt opdt uyterste te defenderen ende daerover in peryckel te comen om van alles verstoten ende zelfs omden hals gebracht te werden. (Dela Noue pag. 51.) De Lombaerden werden in meest alle plaetsen ende oock in sommige Steden de openbaere hoerhuysen geleden, waarom doch anders dan dat men meent, dat by zodanige toelatinge meerder swaricheydt werdt verhoedt?Ga naar voetnoota) En hebben nijet de keysers Constantinus ende Theodosius ten tyden Augustini ende Ambrosij moeten toelaten zoowel de heydenen, Ioden ende Arrianen als den Christenen, vryheydt om vrijelick haere religie te beleven?Ga naar voetnootb) En heeft nyet dyen ijverigen keyser Iustinus, naedat hy de Arrianen hadde verdreven, deselfde ter ernstiger begeerte ende bede van de catholycken, wederom haeren goodtsdienst vrygelaten, opdat deselfde catholycken nyet mede tenenmael in Italien omgebracht ofte daeruyt veriaecht souden werden? (Franck Keysers cronyckGa naar voetnoot1) fol. 24. col 4, Funcius in commentarij Ao. 525 en 526). Ende en heeft nijet de keyser Sigismundus, mede wel yverich in de Roemsche religie wesende, nae grote moeyte ende mennichvuldige bloetstortingen ten laetste om een eynde daervan te maecken ende zyn landt te bevredigen, den Hussiten haere religie moeten vrylaten? (Ximenum de paceGa naar voetnoot2) pag. 39). En zijn nyet van dyen thydt aff binnen Praga, hooftstadt van Bohemien, alle thydt de voorsz. Hussiten, als oock de Joden byden Roemsche catholycken vredelick laten wonen (De la Noue, pag. 112)Ga naar voetnoota). En weten wij nyet | |
[pagina 151]
| |
dat vanden beginne der Christenheydt zoowel als nu tertydt nyet alleen in een zelve landt, maer oock wel in een zelve familie verscheyden gesindtheyden zijn gevonden?Ga naar voetnootb) Ende alsoo het mijn dunckt alhyer nyet qualick te passe te comen, zal ick oock int corte aenroeren een geschiedenisse vanden keyser Valens (Funcius in comment. Ao 376), enige van mijnen Heeren mogelick on bekent. Welcken keyser van Arrij gesintheydt zynde, tegen den anderen Christenen zeer grote wreedtheydt was plegende ende oversulcks in zeeckere stadt van Mesopotamia voorgenomen hebbende een groten moordt te bedriven ende een grote mennichte van Christenen, ter plaetse daer zy gewoon waeren haere vergaderingen te houden, hadde dexecutie vandyen bevolen zeeckeren zijnen oversten, denwelcken (zoo tschijnt) nijet rechte wel daertoe gesint zijnde, de voorsz. Christenen hadde gewaerschuwet, hen vande voorseyde plaetse te onthouden. Dan alsoo dye goede luyden zeer waeren yverende, en hebben zij hen daerdoor nyet laten afschricken, waerover den voorseyden overste met zijn onderhebbende volck, het bevel vanden keyser menende te effectueren, hem tegengecomen is zeeckere schamele weduwe met een kindt aen haere handt, dewelcke daermede nae dye voorsz. vergaderinge was haestende. Ende daerover aengesproocken ende gevraecht zijnde off zij nyet en hadde verstaen, dat de keyser hadde belast alle tvolck vande gemelde vergaderinge te doen doden? daerop antwoordende seyde, dat zy dat wel hadde gehoort ende dat zy daeromme met haer kindt haer derwaerts was spoeyende, opdat zij tezaemen mede waerdich zouden mogen wesen metten anderen Christenen alsulcks mede gemartriseert te werden. Over al twelcke den gemelden overste hem ontsettende, alle datselfde den keyser heeft aengedyent, denwelcken oock nyettegenstaende zyne grote wreedtheydt, keyserlycke macht ende autoriteyt, hem daerover heeft laten bewegen, dat quade voornemen achterwege te laten. En zoudet dan nijet veel meerder reden vereyschen, dat dije vande gereformeerde religie, voorhenen van geen beter conditie ende zoowel als andren de vervolginge subiect geweest zijnde ende noch enige iaeren nae de beginselen deser oorlogen buyten allen | |
[pagina 152]
| |
twijfel nyet schoonder gewenscht hebbende, dan dat zy alleenlyck in vrijheydt zouden hebben mogen leven, haer nu oock lieten genoegen met de tegenwoordige forme van regieringe, byde welcke zy immers wel ruym zoowel tegen alle geweldt ende ongelyck zyn verseeckert als yemandt anders, als dat zy zouden soecken te wege te brengen een regieringe, dye tot alsulcken oneyndelycke droefheydt ende elende zoude strecken van zoo ontallycken menichte van menschen van onse eygen goede bekenden, vrunden ende bloetverwanten? ende van alsulcken gesintheyden dye wij weten over veel iaeren voor dit tegenwoordige oorloch hyer inde landen bekent geweest te zijn? ende dewelcke onder de onmenschelycke Spaensche regieringe nijet ondergehouden hebben konnen werden? maer tegen alle deselfde zoo grotelicks aengewassen ende vermeerdert zyn geweest? hetwelcke tot dyen eynde werdt verhaelt opdat enich onderscheydt in dese zaecke mach werde gehouden, alsoo ick wel verstae dattet een grote deure geopent ende van groten gevolge wesen zoude, een generale impuniteyt te statueren. Maer late mijn oock beduncken, dat de tegenwoordige regieringe vande landen ende steden in zaecken des geloofs, tenminsten op alsulcken voet behoort gecontinueert te werden, als dye vanden aenvanck den overheyden opgeleyt ende inhanden gestelt is geweest, meest door bedrijff vanden gemenen volcke, dewelcke uyt haet vande voorgaende tyrannie, dye zoowel over deene als over dander gesintheydt gebruyckt is geweest, tot veranderinge geneycht zynde, nochtans veelal haerselven weynich zouden hebben willen onderwinden van zaecken der religie te handelen, ofte wel daervan te oordelen, gelyck dengenen best is bekent, dije memorie hebben van tgene zedert den iaere 1566 hyer te lande is gepasseert, wenschende alsoo dat wij indezelfde regieringe tot wederstant van onsen gemenen vijandt mette cloeckmoedicheydt Iudae Machabei (1 Machab. v. 3.) ende P. Cornelij Scipionis (Livius decadis 3, libro 2, pagina libri mei 53)Ga naar voetnoot1) mogen volherden met | |
[pagina 153]
| |
vaste hope, dat wij zulcks doende, wy ofte immers onse lieve naecomelingen, de gewoonlycke vruchten der eendrachticheydt eyndtlick door des Heeren genade genieten ende smaecken zullen, daer ter contrarie door dongematichde ende nieuwe wrede regieringe, het schip by maniere van spreecken inde wal gestuyrt werdende, de ingeboorne vande landen zoo over haer zelven als over haere vrunden ende bloetverwantten, den smert wel anders zouden gevoelen als vele vreemdelinge door denwelcken zoo grote misleydinge zoude mogen wesen te wege gebracht. Wandt zoo dye sententie van Hannibal: tantum nimirum ex publicis malis sentimus quantum ad res privatas pertinet, waer is, gelyckse zeeckerlyck is, ende wij het yeel thydt alsoo bevinden dat nyemandt van eens anders zeer is hinckende, ende dat net ongeluck dat anderen overcomt den menschen nyet als haer eygen ofte dergenen dije haer nae verwandt zijn ter herte gaet: zoo hebben wy wel reeckeninge te maecken over wijen ende over welcker luyden vrunden, den brandt alderswaerste zoude vallen ende dat danderen middelerthydt, haer byden kolen zouden warmen. Wandt als wij ons te rechte willen omsien zoude ick achten dat wij der wel souden vinden, dye zoo in Hollandt als in Zelandt met ydele handen zijn gecomen ende nochtans by ruym zoo wel by haere bedieninge zyn gevaeren, als myn Heeren, dewelcke van haerselven wel gegoedt zynde, totte regieringe van dese ende andere steden werden geemployeert, nyettegenstaende dese wel ruym zoo swaeren last als dandere hebben gedragen ende alsnoch dragende zijnGa naar voetnoot1). Ende alsoo ons wel kennelick is, gelyck hyer voorn oock is aengeroert (Rudolphus Gualtherus in zijne apologie van Zwinglio in G. graeco 6. Facie 2), dat onlangs naden opganck Lutheri, Zwinglij, | |
[pagina 154]
| |
Oecolampadij ende andere ter oorsaecke van tverschil der leere daerinne zy elckander nyet konden verstaen, alsulcken iammerlycken bitterheydt is verresen geweest onder den dyenaren des woordts ende onder de theologen vande meeste naeme, dat door haeren particulieren haet ende eergierichcydt, nae haerluyder eygen verclaringe (de treffelycke theologen ten tyde Lutheri ende Zwinglij etc. vol haets ende bitterheydt) het vuyr der liefden zulcks was verdooft, dat daeraff nyet een voncksken meer was schinende, en behoren wij dan nyet wel een mael op te waecken om den landen ende goede ingesetenen vandyen ende voornemelick den ingeboornen opdt oordel ende aensporen van zodanige luyden, nyet wederomme in een gestadige ende oneyntlycke ongerustheydt te brengen ende daerdoor te veroorsaecken de periculen ende elenden dye gewoon zijn bij alle tyrannissche regieringe gesyen te werden? Ende dit alles, segge ick, op het aenporren ende oordel van zodanige theologen ende predicanten, nyettegenstaende wij in zoo weynich iaeren als zy hyer te lande ende in andere Coninckrycken ende landen openbaerlyck hebben geleert zoo grote ongematichtheden ende excessen als voorn ten dele zijn verhaelt hebben gesien ende bevonden?a) Dewelcke hoewel ick wel verstae dat dye nyet allen predicanten (gelyck ick de vrome ende vreedsamigen daermede, als oock doorgaens in dit geschrift, geensins en wil genoteert hebben), maer alleenlick den schuldigen behoiren geimputeert te werden: soo sietmen nochtans, dat zodanige handelingen, dewelcke zoo dye by particuliere ende private personen waeren gecommitteert, nae apparentie als seditieux ende swaerlick zouden werden gestraft: zodanigen luyden ten aansyen dat zy haer uyterlick houden byder kercke ende als hoofden vandyen zijn dragende, werden ten beste gehouden ende dat zij noch evenwel in het ministerio werden gemaincteneert ende inden kerckenraden ende andere solemnele vergaderingen werden geemployeert, ten aensyen van al twelcke het immers wel een seltsame zaecke zoude schinen te wesen, dat sodanige luyden zouden derven sustineren, datmen ander luyden in geloofszaecken nijet en zoude behoren te lijden, dye haer burgerlick ende vredelick dragen ende | |
[pagina 155]
| |
geen oorsaecke van seditie ofte oproer zijn gevende. De oprechticheydt der leere en behoort immers niemandt te dyenen om by middele vandyen meerder vryheydt ende impuniteyt als andere te genieten vande straffe over zyne misdaet ende noch veel min om autoriteyt te gekrigen om anderen te beswaren? Ick verstae wel dat men dye voorsz. harde proceduren tegen dengenen, dye hem metter kercke nijet verenicht, den schijn kan geven als nyet eygentlick te wesen het werck der predicanten ende kerckenraden, maer dat het zelfde meer ofte eygentlycker is het werck vander overheydt ende magistraet, dan daerop staet te considereren dat den voorsz. magistraet hetzelfde soude moeten doen ofte op haer eygen kennisse, ofte op kennisse van anderen. Sal hij het doen op zyn eygen kennisse? zoo moet men hen oock verstaen te oordelen in schriftuyrlycke zaecken, contrary tgene daervan werdt gesustineert. (Autoriteyt vanden kerckenraedt van Geneve.) Sal hy het doen op kennisse van anderen, gelyck by dijen van Geneve tenminste in tstuck van huwelycksche zaecken werdt geprocedeert, dat de magistraet opde kennisse vande kerkenraedt is vonnisse wysende? (Beza in epist. theol. pag. 108) ende oock andere zaecken byden kerckenraedt selfs nae haer bedencken wel geoirdeelt, denselven magistraet moet executeren (Beza ut supra pag. 304). Soo syen wy het peryckel om op ander luyden oordel yemandt zoo swaerlick te tracteren, ende van gelycken de kleynachtige ende vijlheydt, daerinne het ampt der overheydt als doorgaens meest bestaende vande gequalificeertste ende vermogenste vanden lande datelick zoude vallen, ende dat dyenvolgende opden voet vandt pausdoom de predicanten, meest vreemdelingen, ofte voortcomende van luyden van sobere conditie, de voorsz. overheidt in digniteyt ende authoriteyt verre te boven gaen zouden, het welck, hoe absurd het is, wij vandt pausdoom wel hebben konnen verstaen. Omme waerinne nyet verder te vervallen. mijns bedunckens veel prijselycker, veel eerlycker, veel christelycker ende veel stichtelycker, oock buyten pericule van alle opspraecke zoude wesen, dat de dienaeren des woordts volgen de lere des Heeren Christi, daer hij seyt: Laet u licht lichten voor de menschen, dat zij uwe goede wercken | |
[pagina 156]
| |
syen, ende uwen vader loven, dye in de hemelen is (Math. 5 v. 16), dat zij nade leere Pauli besorgende dat eerlick is in aller menschen ogen, zoo het mogelick is met allen menschen in vreden levende (Rom. 12 v. 17, 18). Item naede leere vanden zelven Paulo aenden Philippensen (Philipp. 2 v. 15), alwaer hij vermaent onbeschuldichlyck, eenvoudich ende onstraffelycke kinderen Goodts te wesen, midden onder dit cromme ende verdreyde geslachte. Item tgene Paulus leert van een eerlycke wandelinge onder de heydenen te houden, opdat zij dije goede wercken aenmerckende, Godt prysen in de dagen der besoeckinge (Petri 2 v. 12). En isset, segge ick, nyet veel stichtelycker dat zoo wel dye dyenaeren des woordts alsoock de gemene lidtmaten der kercke hen op zodanige middelen bevlijtigen ende daerdoor anderluyden tot verwonderinge ende naevolginge verwecken ende bewegen, als dat men zoude pogen de luyden met bedwang ofte gewelt een religie aen te doen nemen? Och dat wij terecht betrachten het woordt des Heeren door den Propheet Jeremiam gesproocken, alwaer hij tvolck meest tot boetvaerdicheyt vermaent, ende trouwelick waerschouwt om in haere mishandelinge tegens haeren naesten ende andersins, haer nyet te verlaeten opden tempel dye zoo grote beloftenisse hadde (Esaias 1, Jeremias 4 ende 7, Psalmo 50), ende datwy den boosdadigen Iasoni nyet gelyck en werden, den welcken moordende ende woedende over zyn eygene medeburgeren, nijet en dachte dat zodanigen geluck van overwinninge ende verdelginge van zijn eygen geslachte het meeste quaedt was (2 Machab. 5 v. 5). Gelyck men den Coninck van Spangien ende oock vele ingesetenen van dese landen zelve oock heeft gesien, dat zy het voor een groot geluck zouden hebben gehouden, dat hen Godt de Heere hadde toegelaten, dat zy alle het volck, dat nyet pauselick was gesint, hadden mogen ombrengen ende vermoorden, nyettegenstaende dat alsulcke luyden (hoewel zij van verscheyden gesintheydt zyn) immers doorgaens wel zoo vroom zijn van wandelinge als degene, dye het pausdoom volgen ende in allen gevalle veel vromer als de Spangaerden zelve, den welcken alleen schynt genoch te wesen, om des Conincks liefste kinderen te zijn, dat zij dautoriteyt vanden | |
[pagina 157]
| |
Paus metten monde bekennen, het gae om haer handelinge ende wandelinge zoo alst kan (Elcke soorte syet scharp op der anderen gebreecken, ende nyet opde zijne). tWelcke huydensdaechs met verscheyden andere gesintheyden mede alsoo toegaet, dat elck de gebreecken der zijnen opdt zeerste verschoontende van anderen opdt swaerste is exaggererende. Hoe het eygentlyck in andere landen toegaet en is mijn nyet wel bekent, dan zoovele ick van ander luyden verstae vanden gemenen overganck in Engelandt ende zelfs oock van Rochelle in Vranckryck, twelck immers zoovele geleden ende zoo swaere periculen uytgestaen heeft: soo dunckt mijn, dat de beteringe des levens aldaer helaes zeer weynich werdt gespeurt. Gelyck men oock wel verstaet van dyen van Geneve zelfs, dat zy aldaer oock nog grote gebreeckelickheydt zijn lydende. Ende hoe het hijer te lande in veelderleye ongeregeltheydt, zoo wel bij dyen van der kercke als andere, daeraff kan een ygelyck oordelen. (Ia ende Amen te seggen, vernoecht de luyden al valtter groodt gebreck int leven.) Sal het dan alleen genoch zijn Ia ende Amen te seggen, tot alle tgene dat bij den dienaren des woordts werdt geleert, om een goedt lidtmaet der kercke ende een goedt Christen te wesen, ende om anderen dije dat van wegen haere conscientien nyet en konnen doen, lagen te leggen ende te helpen bearbeyden, dat zy zouden mogen werden benaut, vervolcht, veriaecht ofte uyterlick gedoodt? dat waer immers al te claechlycken ende elendigen zaecke, dye ick hope dat Godt de Heere nimmermeer toelaten zal, alsoo het anders zoude schijnen off wij geheel ende al in de thyden Ieremiae wederomme waeren vervallen, daeraff hyer recht voorn is geseyt: templum domini, templum domini, templum domini (Ieremias, 7 v. 4), te weten dat wij tvolck vroetmaeckende dat se inde rechte kercke Christi zynde, hen by maniere van spreecken geen zee te hooch mach gaen, maer dat se met een grote vrymoedicheydt, alle andere behoren te verachten, te verstoten ende swaerlick te dreygen, ten zij datse hen mede totte zelve kercke begeven. Maer als zodanige luyden de zaecken te recht naedachten, dat de zaecken des geloofs voornemelick int binnenste des gemoedts zyn bestaende, zoo zouden zij wel verstaen, dattet nyet inden | |
[pagina 158]
| |
wille des menschen en staet tselfde te veranderen zoo dickwils alst hemselven, ick late staen andere luyden soude mogen goedtduncken (Gelove kan men nyet verwerpen nochte aennemen als men wil), wandt men seyt gemeenlick dat alle dinck zij te boeten bij den menschen, uytgeseyt de angst alleen. Ia men syet de menschen somthydts in haer gemoedt met alsulcke becommeringe ende sorchvuldicheydt beladen van thydtlycke saecken, dat zij noch eten noch slapen en mogen sonder datse met enige adem tot beter gerustheydt konnen werden beweecht, hetwelck wel een andere gestalte zoude hebben, als byden luyden zelver stonde in zodanige zaecken haer verstandt ende gevoelen te veranderen, alsoo tselfde zoude dyenen tot een grote verlichtinge vande meeste swaricheydt ende oversulcks buyten twijfel by een ijgelyck een wel zoude werden gedaen. Dan alsoo ons de bevindinge het contrarie is lerende, zoo behoren wij oock wel te verstaen datter in geloofszaecken, wesende een besondere gave Goodts ende int gemoedt des menschen bestaende, alsoo mede moet toegaen. (Het gebruyck des doops ende avondtmaels werdt bij nyemandt veracht, maer werden eenige daervan afgeweert door de precise belijdenisse dije daertoe den luyden werdt afgeeyscht.) Het gebruyck des heyligen doopsels ende avondtmaels om dewelcke huydensdaechs zoo vele werdt getwist, mene ick dat in hemzelven ende simpliciter by nyemandt veracht, maer by een ygelick in groter waerde werdt gehouden, als dye nyet aen alsulcke belijdenisse ofte ceremonien en werden gebonden, dye den menschen aenstotelick zijn in haer gemoedt. (Besnydenisse ende paeschlam int oude testament hooch bevolen; Genesis 17 v. 13, 14.) Ende nochtans dunckt mije, dat de besnijdenisse ende het paeschlam int oude testament veel scharpelicker als dese zijn geboden te onderhouden, wandt zoo vele de besnijdenisse aengaet, immers den knechtkens dye nyet opden achtsten dach besneden zouden wesen, met uytrodinge haerder zielen werden gedreycht, gelyck hem oock zodanige swaericheydt aen Mosis eygen zoonken heeft verthoont. Ende belangende het paeschlam (Exodus 4 v. 24, 25) bevinden, wij dat onder andere ceremonien daertoe geordoneert, mede is geboden geweest, in seven | |
[pagina 159]
| |
dagen geen gehevelt ofte gesuyrt broodt te eten, met gelycke dreyginge van uytrodinge der zielen, van dengene dye contrary zoude hebben gedaen, gelyck oock aldaer geboden is, tselfde feest alle iaeren op den zelven thijdt te houden, voor haer ende haere naecomelingen (Exod. 12 v. 15). Ick en mene immers nyet dat nu ter thijdt den kinderdoop ofte bedieninge des nachtmaels, door des Heeren gebodt zelfs zoo precijs aen enigen thydt ofte ceremonien zijn gebonden, gelijck vande voorseyde besnijdenisse ende paeschlam is geseyt. Dan tschijnt nochtans, dat nyettegenstaende zoo. scharpen uyterlicken bevel des Heeren, dattet hem zoowel int een als int ander meest omde besnijdenisse ende oprechticheydt des herten ende gemoedts te doen is geweest, gelijck daeraff verscheyden texten der heijliger schrifture vandt oude ende nieuwe testament zulcks te kennen geven. Ende insonderheydt mede bij den heyligen StephanoGa naar voetnoot1), alsmede byden apostel Paulo zoo totten Romeynen als aenden Colossensen daervan werdt geseyt ende de bevindinge oock heeft geleert, dat van alle dye grote mennichte van dat uyterlick besneden volck, twelck uyt Egypte is getrocken, nyet meer dan twee int beloofde landt en zijn gecomen ende dat ter contrarijen tselfde landt is ingenomen geweest bij degenen dye geduyrende de voorseyden uyttocht geteelt ende contrary soo strenge gebodt uyterlick onbesneden waeren gebleven. Inder voege dat tegen dijen selfde onbesnedenen nijet dye voorn verhaelde straffe, maer veel meer zoo groten weldadicheydt vande beervinge des voorseyden landts door den Heere is bewesen. (Nota: Passach ten tijde Iosiae.) Insgelycks lesen wij, dat de Coninck Iosias in zijn achthyende iaer, ick mene int achthyende iaer zynder regieringe, het passach heeft doen houden nae der wet ende dat van den thijdt aff dat Israel by rechters was geregeert, zoo geen passach was gehouden, gelyck ick oock | |
[pagina 160]
| |
nyet en wete, dat men noch int boeck der Rechteren, noch in den boecken der Coningen bevintGa naar voetnoot1), dat van Iosua aff tot opten voorsz. Josias, enich passach zijn gehouden, hoewel 2 Paralipo. cap. 35Ga naar voetnoot2) werdt vermaent alsoff ten thyde Samuelis tselfde feest zoude zijn gehouden geweest, aen doprechticheydt van welken text mijns bedunckens bij eenige werdt getwijfelt. Dan genomen dat men alle de thijdt der Rechteren wilde voorby gaen, ende de ophoudinge ofte desert vant voorsz. passach allene naeme vande thijdt Samuelis tot op Iosiam, zoude het mijns bedunckens wel belopen omtrent vyerhondert twintich iaeren, gedurende welcken thydt zoo veel treffelycke Coningen zyn geweest als David, Salomon, Assa, Iosaphat, Ioas, Amasias ende Ezechias, dye ick nyet en wete dat om het gebreck dat in dese zaecke by haeren thyde was gevallen, vanden Heere zijn gestraft geweest. Maer nyettegenstaende dat van enige der voorsz. Coningen, als namentlyck: Assa, Iosaphat, Ioas, Amazias, Azarias ende Jotham (3 Regum. 15 ende 22, 4 Regum. 12, 14 ende 15.), het getuychnisse werdt gegeven, dat zy hebben gedaen, datten Heere wel behaechdeGa naar voetnoot3): ia dat van Assa werdt getuycht, dat zijn herte oprecht was aen den Heere alle zyn leven lanck ende dat alsulcks zyluyden tot allen thyden zoo ick mene, voor vrome godtsalige Coningen zyn gehouden geweest | |
[pagina 161]
| |
ende alsnoch gehouden werden: zoo bevintmen nochtans, dat van henluyden alle werdt getuycht dat zij de hoochten nyet wech en namen ende dattet volck alsnoch offerde ende reuckte opde hoochte, twelck ick immers mene zaecken geweest te zijn dye wel uytdruckelick inden woorde Godes waeren verboden ende om vande welcke te oordelen geen grote scharpsinnicheydt van disputeren werde vereyscht, daer ter contrarie by onsen thijde de zaecken van dewelcke men elckander voor ketters is scheldende, zoo hoge lopen, dat nyet alleen de allergeleertste haer daerinne nyet konnen verenigen, maer dat de meeste strijdicheydt ende misverstande van zodanige luyden zelfs zijn voortcomende. Alle twelck wel naegedacht zijnde, zouden wij dan, insonderheydt in dese landen, nijet wel behoren wadt gevoechlycker met elckander te handelen in zaecken vande welcken byden voorneemsten schriftgeleerden zoo grote strijdicheydt werdt gevonden? (Kinderdoop) ende alsoo deen dander nijet voor heydensch ofte onchristelick toe te reeckenen, dat enige luyden wadt schroomachtich zijn, om haer ionge kinderen alsnoch nyet tot verstandt gecomen zijnde, te laten dopen? wandt behalve dat wij wel weten datter vele werden gevonden, dye het dopen der ionge kinderen voor onschriftmatich houden, zoo zullender oock wel enige gevonden werden, dewelcke eygentlick geen swaericheydt daerin maeckende, maer veel meer tselfde nootsaeckelick houdende nochtans haer zouden beswaert vinden, om tselfde te doen naede usantie ende meninge vande gereformeerde kercke ende met zulcken verstande, dat daerdoor zodanige kinderen opwassende, zouden werden verstaen, nyet alleen lidmaten der voorsz. kercke te wesen, maer oock gehouden zouden zijn alles toe te stemmen ende approberen, wadt bijde zelfde kercke werdt geleert ende oock daer toe comen zouden moeten, om dengenen dije van ander verstandt zouden mogen wesen, mede hinderlick ende schadelick te moeten wesen, gelijck daer werdt gesustineert, dat alsulcks den sin ende meninge vandyen vander voorsz. religie alle thijdt soude zijn geweest. Men bevint oock wel enige luyden, dije van dije opinie schijnen te wesen, dat der Princen recht zoo verre soude strecken dat men zoowel in kerckelycke als politycke zaecken in | |
[pagina 162]
| |
alles haer luyder verstandt schuldich zoude wesen te volgen, maer wij hijer te lande, als doorde bevindinge geleert zijnde, weten wel daertegen te seggen, ende dat met goedt fondament, dat nijet het volck om der Princen wille, maer de Princen om des volcks wille zijn ingestelt ende beroepen, ende datse oversulcks nijet en vermogen te gaen buyten ende tegen de vryheydt ende wetten van de landen, tot onderhoudinge ende bescherminge vande welcke zij bij eede zijn verbonden, zoodat de voorsz. Princen daerinne faellerende ofte deselfde contravenierende, der subalterne overheydt ende gemeenten van naturen ende rechtswegen toestaet, hen daer tegen te opposeren ende haere vrijheijdt te maincteneren, alsoo andersins de voorsz. beloften ende eedt bij quaetwillicheydt vande voorsz. Princen, ofte bij misleydinge van haeren raedt, nyet alleen vruchteloos maer zelfs een bedriechelick middel wesen zoude, om alle de privilegien ende gerechticheydt vande landen ende steden op enen bodt onder de voeten te treden ende tot nijet te maecken. Men bevindt oock wel enige luyden, die bij comparatie ende consequentie wadt vele pogen te besluijten uyt de grootachtinge daerinne onder Israel de Sabbath geboden is geweest te onderhouden ende dat dyenvolgende door expres bevel des Heeren een mensche, dye wadt houdts opden voorsz. sabbath hadde geraept, heeft moeten sterven (Num. 15 verset 32, 35). Maer alsmen tselfde exempel ende domstandicheydt vandijen wadt naerder insijet, zalmen bevinden, dat hetzelfde gansch geen overeencoomst heeft mettet vervolch vanden genen dije in geloofszaecken zouden mogen dwalen. Alsoo mijns bedunckens nootwendich moet werden verstaen, dat dije arme houtraper nijet uyt onwetentheydt, maer uyt moetwillicheyt heeft gesondicht: welcke moetwillicheydt ten voorsz. plaetse voor een lasteringe des Heeren werdt gereeckent (ut supra verset 30), daer ter contrarie aldaer voor d'onwetende sonde des gehelen volcks alleenlick eenen iongen osse met eenen geytenbock, maer voor donwetende sonde van eenen mensche alleen nijet dan een jarige geyte (wel veel verschelende vandt leven van een mensche) bevolen werdt te offeren (ut supra verset 24, 27), waermede buyten twyfel de voorsz. houtraper zoude hebben | |
[pagina 163]
| |
mogen volstaen, in gevalle hy uijt onnoselheydt ofte onwetentheydt hem hadde ontgaen. Gelyck hyer voorn is bewesen, dat de dwalingen ofte verscheyden verstanden in geloofszaecken immers tot dese onse thyden meest al zijn voortcomende ende oversulcks mijns bedunckens wel meriteren bij ons ruym zoo wel van haere onwetentheydt geexcuseert te werden, als dije bedroefde Ioden int vervolgen vanden Heere Christo ende zijne Apostelen, bij denzelven ten aensyen van haere onwetentheydt, wel hertelick zijn geexcuseert ende voor henluyden gebeden is geweest, dat hen tselfde nyet en zoude werden toegereeckent ende dat dyenvolgende de voorseyde genaemde ketters geensins mogen werden gereeckent voor zodanigen als den Apostel Paulus van spreeckt (Titum 3 verset 11), dewelcke verkeert ende by haer selven verdoemt zouden wesen, doordyen de ketters vanden welcken huydensdaechs de meeste questie is, in haer uyterlycke handel ende wandel immers alsoo vroom als andre bevonden werdende, bij het vervolch ondert pausdom wel mennichfuldelick hebben betoont de gerustheydt ende verseeckertheydt, dije zij in haer gemoedt waeren bevindende, twelck wel verre verscheelt van by hemselven verdoemt te wesen, alsoo zij hebben betoont, alle dije smart ende tormenten geleden te hebben, op vaste hope ende vertrouwen van haere zalicheydt. Sulcks dat myns bedunckens dat exempel vanden Sabbath in desen qualick werdt geappliceert, vande welcke oock de Heere Christus zelve verclaert, dat dije om des menschen wille ende nijet de mensche omden Sabbath is gemaeckt. Dan schijnt helaes dat de menschen hen meest alle thijdt meer aen dije uyterlycke dingen hebben gehangen, dan des Heeren wille is geweest. Gelyck men oock bevindt geschiet te wesen metter stadt ende tempel van Ierusalem ten aensijen vande grote beloften, dije daervan uytgesproocken zijn geweest, nyettegenstaende dewelcke zij nochtans ter oorsaecke vande overtredinge des volcks grondtlick zijn vernielt ende gedestrueert, gelijck huyden ten dage dije verwoestinge is blijckende (3 Regum 8 ende 9, 2 Paralip. 6, 2 Paralip. 7 verset 16). Alsoo Godt de Heere de voorsz. plaetsen om des volcks wille ende nijet het volck om der plaetsen | |
[pagina 164]
| |
wille hadde vercoren (2 Machab. 5 verset 19), gelijck oock de Heere Christus zelfs getuycht vande Schriftgeleerden ende Phariseen, dat zy van een bedehuys een moortcuyl hadden gemaeckt (Mattheus 21), contrary twelcke door de vergaderinge vande eerste Christelicke kercke de speluncken ende andere ongeachte plaetsen wederomme tot bedehuysen zijn geworden. Gelijck men oock mennichfuldelick voor ende inden beginne deser troubelen heeft gesijen, dat de vergaderinge zoo van deene als van dandere religie hijer te lande genoch op gelycke maniere zijn geschiet geweest. Alle welcke exemplen mijns bedunckens ons mede wel behoiren te dyenen tot waerschuwinge nijet om dye uyterlycke ende lichamelycke dingen ende oeffeningen in cleynachtinge te brengen, maer om deselve nijet verder dan in haer behoirlycke waerde te houden ende nyet om deselfde te gebruycken tot een middel van tweedracht ende scheuringe door dewelcke men syetGa naar voetnoota) ende insonderheydt mede ten thyde Lutheri, Oecolampadij, Buceri: ende anderen heeft gesijenGa naar voetnootb) zoo vele te wege gebracht te werden, dat eenige zaecken vander religie, dyemen eerst heeft verstaen wel lydelick te wesen, naderhandt in contentie comende geheel verworpen ende voor lasterlick gescholden werden. Dan alsoo ick in dit geschrift mijn eerste voornemen in lanckheydt ende wydtlufticheydt vrij wadt hebbe te buijten gegaen: zoo zal het tenminste nu oock thijdt zijn, dat ick des een eynde maecke. Ende alhoewel ick alhyer, zoo het bedrijff van eenige vreemdelingen hem hijer te lande onthoudende, als van eenige ongematichde ministren vande gereformeerde kercke eensdeels hebbe aengewesen, zoo wille ick nochtans mijnen Heeren ende eenen ygelick hebben gebeden, dat zij tselfde nijet willen aennemen als te geschieden uyt hate, dije ick over den vreemde zoude mogen dragen, alsoo ick zelfs mede veel iaeren als vreemdelinck ende buytenslandts geweest hebbende, mijn gemoedt over den zodanigen in tstuck mijnder bedieninge alhijer wel geheel anders hebbe bewesen, | |
[pagina 165]
| |
daervan eenige van mijn Heeren zelver zouden mogen getuygen. Gelijck ick mede bidde, dat men nyet en wil dencken, dat ick tselfde zoude doen uyt hate vande voorsz. gereformeerde religie: alsoo ick ter goeder trouwe verclaere, dat alsulcks mijn daartoe nijet en beweecht, verder dan alleenlick de zaecke vanden dwang der conscientien alhyer verhandelt, dewelcke ick wel wil belijden, dat mijn zeer heeft geargert om redenen voorn verhaelt. Ende alhoewel daer wel andere poincten zijn, dije by dijen vande voorsz. religie werden geleert, dewelcke ick in myn gemoedt nyet en zoude konnen toestemmen: zoo en zijn dije nochtans zodanich nijet, dat ick de pijne waerdt ofte oock myn zelfs gequalificeert achten zoude om myn daeromme tegen dije vande voorsz. religie te formaliseren ofte oock oorsaecke te geven, dat alsulcks by anderen zoude mogen werden gedaen. Ende zoude mijn sonderlinge wel laten genoegen, als wij verseeckert zouden mogen wesen, dat de wreedtheydt intstuck van religie, dije wij door des Heeren genade vander Spangaerden zijde voor dees thijdt zijn ontgaen, den landen van een ander cant nyet wederomme en overvalle, hoewel ick wel wilde, dat oock doorgaens intstuck van religie alsulcke maticheydt mocht werden gebruyckt, dat alle oorsaecke van scheuringe, zooveel enichsins doenlick voorgecomen ende het volck tot eenicheydt gebracht ende gehouden mochte werden, ende dat wy onse eygen gebreeckelyckheydt bekennende, daertoe ick mene oock de alderbesten ende aldergeleertsten wel volcomen oorsaecke te hebben, tot de gebreeckelickheydt van anderen, soo inder kennisse als intleven, mochten conniveren, ende elckander daerinne verschonen. Wandt alhoewel het gelove ende dye mennichfuldige beproevingen vande Patriarchen Abraham, Isaac ende Iacob etc. inde schrifture zeer werden verheerlickt, zoo schijnt het nochtans nyet qualick als off de Heere henluyden nyet zoo geheele volcomene kennisse heeft verleent gehadt (Exod. 6 v. 2), als hy Mosi wel heeft gedaen, denwelcken oock nyettegenstaende hem het getuychnisse werdt gegeven, dat nae hem zodanigen Propheet in Israel nyet en is opgestaen (Deuteron. 34 verset. 10, Syrach. 45), nochtans byden Heere mede zoo onvolmaeckt inden gelove | |
[pagina 166]
| |
ende vertrouwen is bevonden, dat hij daeromme, gelyck oock zijnen broeder Aaron, int beloofde landt nyet heeft mogen comen (Numeri 20 verset 12, Deuter. 1, verset 37). Dewijle het dan zoo seltsaem is, datter yemandt is gevonden dyen aen genen kantten yedts heeft ontbroockenGa naar voetnoota), Iaa dat gelijck Erasmus seyt: sunt in libris Cypriani, sunt in Hieronijmi, sunt in Augustini, sunt in Thomae, quae reijcit ecelesiaGa naar voetnootb), ende dat wij onwederspreeckelick bevinden, dat degene dije hen alleen vendiceren van zodanigen gebreeckelickheydt te oordelen nae het exempel vande kinderen Zebedei, zoowel met swackheydt ende menschelycke genegentheydt als andere zijn beladen, ende dat in alle regieringe den welstandt ende salus reipublicae voor allen zaecken behoirt bevordert te werden, denwelcken men voor ende inde aenvanck deser oorlogen wel ernstlick heeft gesustineert, dat geduyrende de vervolginge in geloofszaecken nyet en mocht werden gernaincteneert: soo wille ick ooek hopen, dat mijne Heeren deselfde voetstappen zullen blijven volgende ende laten alleenlick met geestelycke middelen zonder uyterlicken dwang bearbeyden dat de menschen tot rechte kennisse ende godtvruchticheydt mogen werden gebracht, gelyck de Heere Franciscus Junius hyer voorn verhaelt oock daervan is spreeckende (Inde beschrivinge van zijn eygen levenGa naar voetnoot1), pagina 25): Pietatem non intrudi sed instillari mentibus, non impingi sed infundi, non imperari, sed doceri, non cogi sed persuaderi velle, dat is dattet nyet met kracht nochte geweldt te doen is, maer datmen met soetelicke, stichtelycke middelen de menschen moet ter godtsalicheydt geleyden ende nyet drijven. Gelyck ook tselfde vante voorn by Guy de Bres (In zijn tweede boeck tegen de wederdoperenGa naar voetnoot2) int eynde), mede leraer der gereformeerde kercke | |
[pagina 167]
| |
is geleert, dat branden, hangen ende doden nyet en kan helpen om ketterijen uyt te roden, maer dat de zuyvere ende krachtige waerheydt des Godtlycken woordts daertegen is het enige middel. Ende oock noch bij een anderen gelycken leraer (Acontius, Stratag. Sat. pag. 42/43) werdt geseyt, dat over genen menschen meerder barmherticheydt behoort bewesen te werden, dan over degenen dije uyt misverstandt dwalen, achtende datmen zodanige menschen straffende, nyet alleen dye menschen, maer veel meer Goodts werck soude straffen, dye alsulcke luyden tot geen beter verstandt vooralsnoch heeft laten comen, gelyck oock dyergelycke sententien meer van verscheyden andere voortreffelycke luyden byeengebracht souden mogen werden, ende namentlick vandyen ouden leraer Tertulliano, tot wyens thijden de Christenen nijet alleen nyemandt om geloofszaecken vervolchden (Ximenus in Dialogo de pace, pag. 21), maer haerselve oock met uyterlycke wapenen nyet en wilde beschermen tegen haer eygen vervolgers, denwelcken zij andersins in macht wel zouden hebben te boven gegaen, jae datse lijever hadden om haer gelove te lijden ende haer bloet daervoorn te storten, dan datse om haerselven daertegen te verseeckeren, voorvluchtich zouden hebben geworden, twelck wel wadt anders is dan nu doorgaens byden Christenen werdt verstaen. Dan gelyck als veele zaecken by ons dagelicks werden verhandelt zonder deselfde zulcks te examineren alstwel behoirde, zoo gaet het ons mede. in dese zaecke van vervolginge ende namentlick zoo wanneer wij met verwonderinge spreecken van eenige natien ofte soorten van wilde menschen in America ende elders, dewelcke andere menschen slachtende ende etende, daervan by ons menscheneters werden genaemt, twelck wij voor een onnatuyrlycke ende afgrijselycke wreedtheydt zijn houdende. Maer alsmen zodaniger menschen handelinge zulcks insyet, gelijck ick dije meest mene te wesen: te weten dat zij zodanige wreetheydt nijet onder haer zelven, maer alleenlick ofte meest over haere vianden zijn plegende, dewelcke zij vechtenderhandt overwinnen: bidde ick dat een ygelijck gelieve onse handelinge ofte tenminste onse wille ende meninge int vervolgen der genaemde ketteren daermede eens te vergelycken ende wij zullen bevinden, dat | |
[pagina 168]
| |
wij (hoezeer wij ons zelven zijn pluymstryckende) zodanige wilde menschen in wreedtheydt verre te boven gaen, als onse wreedtheydt streckende nyet over vreemde, onbekende, veel min met vyandtlycke uyterlicke wapenen overwonnen menschen, maer over onse eygen medeburgeren ende bloetverwantten ende dewelcke de lasten totten wederstandt van de Spaensche regieringe tegelyck met ons helpen dragen, ia zonder coniunctie van dewelcke de macht ende middelen alleen van dijen vande gereformeerde kercke voortcomende, geensins bestant zouden wesen om den vyandt te wederstaen. En behoiren wij dan met zodanigen luyden nyet in alle vriendelickheydt te leven, ende tenminste voor socijs belli ende voor onse medegenoten deses oorlochs ende wederstants tegen den algemenen vyandt te houden? Het is wel waer, dat eenige menschen voorwenden, dat door de bijwoninge der ketteren de rechtgelovende grotelicks werden geargert ende mede in peryckel van dwalingen zouden mogen werden gebracht ende dat daeromme deselve moeten werden geweert ende vervolcht. Maer ick bidde u om Goodts wille: wadt is dat doch anders geseyt dan dat wij ons laten duncken dat den ganschen aerdtbodem ons alleen toecompt te bewonen? sonder dat wy yemandt anders dan alleenlick dengenen dije in alles met ons eens zyn gesindt, eenich oirdel willen toeschriven. Voorwaer zoo andere van ander gesindtheydt in andere landen ons alomme met gelycke mate zouden meten, wije en syet nyet in wadt peryckel wij ons zelven ende den staet van geheel Europa zouden stellen? waeromme wy de zaecke wel hebben over te leggen, wandt dewijle in werltlycken ende thydtlycken dingen, d'ervaerendtheydt de spreeckwoorden heeft geleert, dat een goedt schutter wel mis schiet ende ter contrarie gemene luyden oock wel somthydts wyse ofte verstandige redenen voortbrengen, maer datter geen dinck meer verloren gaet dan het verstandt van gemenen luyden: off daeromme, als mede ten aensyen van zoo veel swaere feylen, strijdicheyden ende dolingen van zoo veel voortreffelycke geleerde luyden hijer voorn ten deele verhaelt, nyet veel meer by ons plaetse behoort te hebben de spreucke ende gelyckenisse vanden vijff, twee ende een talenten, byden Heere Christo zelve voorgestelt? (Mattheus | |
[pagina 169]
| |
25) de uytdeelinge van welcke talenten werdt geseyt gedaen te wesen naer eens ygelycks vermogen ende oock zulcks dat een yeder mocht voldoen, mits ter goeder trouwe te werck leggende tgene hy hadde ontfangen, comform twelck de menschen doorgaens ende namentlyck de huysvaders met haeren kinderen door de natuyrlycke redelyckheydt alsoo weten omme te gaen, datse vanden oudtsten, middelbaersten ende iongsten nijet gelycken dyenst ende werck zyn vereysschende, maer hen laten genoegen dat elck vandijen hem nae zijn vermogen ende ouderdoom is quijtende; en schijnt dan nyet wel vreemt te wesen, dat ter contrarie vandijen dye menschen, dije het soudt der aerden ende het licht der werlt zullen wesen (Matheus 5 verset 13, 14), andere menschen, dije henluyden vreempt ende nyet verbonden nochte onderworpen zijn, bijder overheyt zullen bearbeyden de alderswaerste maniere van straffen, ter oorsaecke dat Godt de Heere zodanigen menschen vooralsnoch nijet gelycken verstandt als henluyden heeft gegeven? Ick zoude hyer noch wel by seggen vande gevoechlickheydt, dije by maniere van spreecken alle de werlt weet te gebruycken nevens dengenen, dije men weet met simpelheydt des verstandts geslagen te wesen: ende namentlick datmen ter oorsaecke vandyen zodaniger luyden feylen weet te excuseren, ende ter contrarie sommige boosdadige ionge boeven, dije ten aensyen van haere ionckheydt wel souden behooren eenichsins verschoont te werden in haere mishandelinge, nochtans ten respecte zij menigen ouden in boosdadicheydt, subtylheydt ende scharpsinnicheydt om quaedt te practiseren, verre te boven zijn gaende, altemet als voor haeren thijdt by der justitie werden wechgenomen. Sulcks dat hijerin te wederzijden werdt gehandelt nae het verstandt ende wetenschap, twelck men bijden luyden bevindt te wesen, gelyck dyergelycke exemplen meer bygebracht zouden mogen werden. Maer ick wille tot een besluyt maer een eenich exempel van onser aller opperste leermeester Christo hyerby voegen: daer hij in de voorn verhaelde parebole vande uytdelinge der talenten zeer qualick heeft genomen, dat hem (als verre van hem zijnde) bijden knecht dije het eene talent was vertrouwt, te laste werde geleyt, dat hij maeyde | |
[pagina 170]
| |
daer hij nyet en hadde gesaeyt, ende vergaderde daer hy nyet en hadde gestroyt, opdat wij immers daerby mochten werden geleert ons te wachten van onder den titel ofte schijn van goodtsdiensticheydt, den menschen meer afte eysschen, dan de Heere henluyden heeft gegeven, ofte oock denselven meer te willen inplanten dan zij, nae tverstandt, twelck zij hebben ontfangen, konnen begripen. Ick hebbe wel eenige gereformeerde tot bescherminge van haer harde drivinge tegen dengenen, dye pauselick ofte andersins met henluyden nyet eens en zijn gesint, met groter ernst horen allegeren tgene den kinderen van Israel by Mose werden belast (Numeri 33 v. 51 ende voorts), dat zij int landt Canaan comende alle dinwoonders desselven landts verdriven, haere beelden ombrengen ende te nyete doen ende het landt onder haerselven uytdeylen zouden ende dat by gebreecke van tselve te doen, het volck van den voorseyden landt, henluyden tot doornen ende prickelen werden ende de Heere dyen van Israel daerover straffen zoude. Maer zoo een ygelyck Keyser, Coninck, Prince ofte Republycke hemselven zoude mogen laten duncken, dat hy in conformite van dyen text zoude behoren te procederen tegen allen dengenen, dye van verscheyde religie zouden wesen: wije en syet nijet het oneyntlick ongemack, twelck (zonder andere verscheyden natien daeronder te willen begripen) onder de genaemde Christenheydt alleen daeruyt zoude moeten volgen? wije en syet nyet dat dye vandt Pausdoom daeruyt oorsaecke zouden mogen nemen haere oude gewoonlycke wreedtheydt te continueren ende te iustificieeren? wije en syet nijet dat zelfs dye vande gereformeerde kercke haer nyet en zouden hebben te verlagen, dat zy teniger plaetse hem afsonderende van de religie dye daer werdt geexerceert, daerover zouden werden vervolcht ende getyranniseert? Dan men bevindt dagelycks dat bijnaest gene zaecken, hoe vreemt dije oock mogen wesen, ondert pretext van religie voorgenomen werden, tot bewimpelinge ende verdadinge van dewelcke men nyet enige plaetse der schrifture en poocht te gebruycken. Soo dattet geen wonder en is dattet in dese saecke mede alsoo toegaet. Maer ick wille een ygelyck gebeden hebben te overwegen off nijet den Christelijcken aerdt ende den tegenwoordigen bedroef- | |
[pagina 171]
| |
den staet van Europa schijnt gelycker te wesen het exempel van dijen IsraelitenGa naar voetnoot1). Dan ick hope dat immers de menschen eenmael uijt zodanige rasernijen ontwaeckende, haer tott de broederlicke ende algemene liefde ende vriendelickheydt begevende, haeren hals het soetelycke juck des Heeren zullen onderwerpen, twelck ons gunne den Almachtigen, Alwysen ende barmhertichsten Vader, door Iesum Christum zynen zoone, onsen Heere, Amen. MemorieGa naar voetnoot2). Beza in zijnen brief aen Andream Duditium pag. 10 verhaelt van tgevoelen Andreae Osiandri, twelck hij oock heel vreemt hout te wesen. Ende nochtans heeft men gesijen datten zelven OsianderGa naar voetnoot3), met hulpe van meer andere geleerde van zyn gesintheydt, de saecken zoo verre hadden gebracht, dat dandere Lutherschen ende namentlick Ioachimus Merlinus doctor theologiae uyt het landt te Pruyssen werde veriaecht. Den welcken Merlinus etlycke iaeren daer naer, ende naeden doodt Osiandri, wederom in tzelfde landt werde geroepen, alwaer hij tot een bisschop is gestelt geweest, dije alsdoen oock wederom nieuw vervolch aenrechte tegen dengeenen, dije geseyt waren Calvinisten te wesen, onder den welcken oock waren sommige voirnemen personen vanden adel ende van groten aensyen. | |
Bijlage X (bij pag. 74, noot 1).Soo siet men nochtans dat Lutherus immers zoo precijs is in zyne meninge ende handelt Zwinglium, Oecolampadium ende andere vande gereformeerde kercke zoo hatelick ende bitterlyck, al waeren zij dijealdergodtlooste | |
[pagina 172]
| |
menschen vander werlt, dezelfde scheldende voor vijanden des geloofs ende der religie, verstoorders vande Christelycke vrede, verdervers der kercke, voor duy vels slaven, vervalschers der godtlycker schrifturen, moordenaers ende beudels der sielen, blasphemeerders ende kettersche menschen, houdende voor een swaere sonde, dat men haerluyden eenichsins zoude willen verandtwoorden (Rodolphus Gualtherus in sijne apologie voor Zwinglio)Ga naar voetnoot1). Ia dat BezaGa naar voetnoot2) zelfs mede verhaelt (In Ultima admonitione ad Westphalum pag. 1095-1151), dat de Luthersche alsulcke bitterheydt uytstorten tegen dije vande gereformeerde religie, datmense behoort te vuyr ende te swaerde tontseggen, arbeydende om den magistraet daertoe te verwecken, om zodanige luyden uytter werlt te verdriven, als nijet waerdig zijnde, dat haer de aerde dragen zal. Gelyck oock wederomme de Surichsche kercke (Gualtherus in zijn voorsz. apologie) dengeenen dije de alomheydt van Christi lichaem leren, voor blasphemeerders, Godlose ende afgrijselycke menschen schelden. Gelyck oock Beza zelfs mede doet (In Epistol. theol. pag. 233, 246, 271), haerluyden noemende de onbeschaemste, rasenste ende wreedtste menschen, ia als menschen vleysch zyn etende: hem nyet ontsiende haerluyder leere satanae excrementa, dat is duyvels dreck te noemen, spreeckende voorts daervan veel te verwerpelycker ende smadelycker als vander papisten leere. Soo datter aen gene kantten stoffe zoude ontbreecken ende den eenen zoo wel als den anderen hem zoude laten duncken wel gefundeert te wezen om gelijcke wreedtheydt te gebruycken alsser maer eens zodanigen voet zoude zijn genomen. Hetwelck hoe schrickelycke verre het hem verspreden zoude, int naedencken vande nature deser zaecken wel zal konnen werden bevroet, wandt behalven de grote bitterheydt tusschen den papisten, Lutherschen, Gereformeerden ende mennoniten, als genoch- | |
[pagina 173]
| |
saem vijer de principaelste gedeeltheyden onder den Christenen van Europa, syet men noch dat alle deselfde wederom op hem zelven in verscheyden gedeeltheyden werden gescheurt. Waervan hoewel de papisten wel schijnen de meeste te wesen door de mennichfuldicheydt van haere oorden ende professien, zoo werden dije nochtans door tmiddel ende authoriteyt van haer generale hooft alsoo int thome gehouden, dat zij tegen elckander in zodanige bitterheydt van vervolch nijet uijt en breecken als dije anderen. Maer ter contrarien tusschen den gereformeerden kercken van Engelandt ende dese landen, syetmen immers alrede zulcke swaericheydt verrijsen, dat de Engelsche Puritainen (metten kercken van dese landen mijns bedunckens naerder overeencomende als de gemene Engelsche kercke) immers aldaer zoo swaerlick werden vervolcht ende getracteert als d'aldersnoodtste kettersGa naar voetnoot1), blyckende bij haer eygen schriften hijer inden landen in druck uytgegeven, gelyck zij bij de zelfde schriften mede wel te kennen geven dat zyluyden oock nijet en zouden naelaten d'Engelsche kercken op gelycke maniere te tracteren, als zij de macht ende middelen daertoe mochten vercrijgen. Ende hoewel het poinct vande praedestinatie zoo vehement by Zwinglio werdt gedreven, dat hij eenige dingen stelt, dewelcke mijns bedunckens zeer hert zyn ende onder anderen Godt den Heere autheur van overspel ende doodtslach is stellende (tomo 1 fo. 36,51 verso): dat mede Calvinus tselfde op gelycken voet heeft gedreven (Instit. libro 3 cap. 22 int eynde. Item cap. 21 ende 23 ende andere plaetsen), gelyck hyernae noch zal werden geseytGa naar voetnoot2). Soo schijnt nochtans Henricus Bullingerus Decadis 3 | |
[pagina 174]
| |
sermone 10Ga naar voetnoot1) doorgaens de zaecke geheel anders te verstaen ende te leren. Ia Calvinus schijnt zelve mede op een ander plaetse zijne voorgaende meninge te contrarieren: verwitende den Libertinen (Institu. contra libert. ca. 14)Ga naar voetnoot2) datse seggen alle dingen van Gode gedaen te werden ende denzelven oorsaecke ofte autheur maecken van tquaedt, in twelcke hy seyt dat zodaninge luyden Gode zeer lasteren, smaden ende ongelyck aendoen, voegende daerby, dat alsoo Gode nyet eijgentlycker en is dan zyne goedicheydt, hy henzelven zoude moeten versaecken ende in eenen duyvel verandert werden, dat hy het quaedt zoude doen, twelck hem van dyen luyden werdt toegeschreven. Haec ille. Ende schijnen enige vande gereformeerde kercken uyt zaecke vande hoochwichticheydt ende swaericheydt van dese materie wel tot zodanige moderatie te comen, dat zij uyt zaecke van tverschil in desen niemandt van haere kercken zouden willen afhouden, mits nochtans dat zodanige luyden haer verstandt zouden moeten bij haer behouden ende nijet verbreyden, ofte anderen deelachtich maecken. Maer behalven dat alsulcke beloften zodanige luyden in haer gemoedt zeer beswaerlick zouden mogen wesen, om nijet te mogen spreecken van tgene zij zouden verstaen grotelycks tot Godes eere ofte oneere te strecken: soo siet men nochtans mede dat Calvinus voor een grote ofte ondraechlycke dertelheydt is houdende, dat ijemandt hem in dyen dele den woorde Goodts nae zijne (des Calvini) meninge nijet en zoude onderwerpen (Instit. libro 3 cap. 23 § 1, 4, 8). Gelyck hy oock op een ander plaetse voor blasphemie scheldt (Instit. libro 3 cap. 21, § 4) alle aenvechtinge ofte tegenspreeckinge tegen eenige voornemen hooftstucken des geloofs, gelyck hij het poinct vande praedestinatie is houdende ende dyen conform by Beza (Epist. theol. pag. 211) mede voor zulcks is geleert.Ga naar voetnoota) Ia dat Georgius SohniusGa naar voetnoot3) (tomo 2 pag. 993, 994) uytdruckelick verclaert | |
[pagina 175]
| |
dat men, zonder openbare blasphemie vanden Geest Goodts, nijet en mach lochenen, dat de lere vande predestinatie der kercke nut ende nodich is om geweten ende gepredickt te werdenGa naar voetnootb). Soodat nijet zonder bedencken zoude wesen off dye voorseyde gevoechlyckheydt by dien vande voorsz. gereformeerde kercke onder den heuren zelve, nyet van lange geduyricheydt zoude mogen wesen. Immers duchte ick dat Zwinglius, zoo hij nu int leven waer, swaerlick by haerluyden zoude werden gedoocht in zijn verstandt vande erfsonde, zoo hy daervan heeft geschreven (tomo 2 fo. 89, 90) ende onder anderen mede tgene hy vanden kinderdoop heeft gevoelt (tomo 2 fo. 96), seggende dattet een uyterlycke ceremonie is, dewelcke de kercke, gelijck oock andere uyterlycke dingen, wel waerdelick ende eerlick gebruycken ofte deselve oock wel bequamelick naelaten mach, nae dat haer dunckt tot meeste opbouwinge te dijenen, seggende voorts dat daerin geen peryckel is, gelegen om van Gode afgeleydt ende tot afgoderye misleydt te werden. Seyt oock een weynich daer te voorn (tomo 2 fo. 87 ende fo. 98 verso) ende oock daer naer, dat zoo verre den kinderdoop tot nochtoe nyet in gebruyck en waere geweest, het vrij zoude staen deselfde alsnu in te voeren, als daerdoor eenige vrucht tot vrede ende eenicheydt waer te verwachten, twelck nyet zeer qualick overeen en compt mettet gene Beza mede heeft toegestaen (Epist. theol. pag. 63), dat eerst ten thyde Pelagij, twelck was omtrent den iaere 400, dije opinie is ingevoert, dat den doop ter zalicheydt nodich was, welck verstant hij meent voorhenen byde kercke nijet geweest te zijn: overmits Gregorius Nazianzenus, wesende eens bisschops zoon, eerst om het twintichste iaer zyns ouderdooms, ende omtrent den iaere Christi 370, is gedoopt geweest, gelijck men oock leest van Ambrosio, denwelcken nijet tegenstaende hij byden Christenen in groten aensyen ende digniteyt was, nochtans ongedoopt was gebleven totter thijdt dat hij omtrent den voorsz. iaere 370 tot bisschop van Milaen werdt gecoren, waernaer hy eerst gedoopt is geworden (Funcius in | |
[pagina 176]
| |
commentarijs ao 370). Gelyck oock by den heer Franciscum Iunium werdt verhaelt (Amiable confrontationGa naar voetnoot1) pag. 235), dat byden ouderen gemeenlick in eenige kercken den ouders vanden kinderen vrygelaeten is geweest, off zy haere kinderen stracks begeerden gedoopt te hebben ofte nijet. Verhaelt mede uyt het getuygenisse Hieronymi de grote veranderinge dyeder zeder dyen thydt es gevallen inde ceremonien des doops ende (ut supra pag. 704, 705), namentlyck dat men doen ter tijdt gewoon was de nieuw gedoopten ofte nieuwherboornen te geven wyn ende melck ofte ten minste melck ende hounich, daermen nu langer nijet van en weet. Gelyck men oock nu nyet meer en weet van tgebruyck twelck Swinglius seyt omtrent 250 iaeren voor zijnen tydt geweest te zijn, datmen den kinderen nae datse gedoopt waeren, het avondtmael onder beyden specien ofte gestalten mede heeft uytgereyckt (tomo 2 fo. 533, verso). Men bevint oock dat in Concilio Carthaginensi omtrent den iaere Christi 250 voornemelick de questie es ontstaen off degene dije in ketteryen waeren verlopen, haer wederkerende tot de rechtgevoelende kercke, andermael gedoopt zouden moeten werden? (Funcius in commentarijs). Ende hoewel Cyprianus ende meest alle de priesteren van Africa waeren van dyer meeninge, dat zodanige luyden andermael gedoopt moeten wesen, soo hebben nochtans de geestlyckheydt van Itallen met priesterlycke eendrachticheydt de zaecke anders verstaen ende geordonneert, dat zodanige luyden alleenlick bij oplegginge der handen weder opgenomen zouden mogen werden. Sulcks dattet nyet nieuwes ofte zoo geheel vreemt behoirt geacht te werden, datter tot onse tyden opde zaecke des doops verscheyden verstanden ende gebruycken werden gevonden. De voorsz. Swinglius verclaert mede rondelick (tomo 2 fo. 534 recto), dattet articule vande Gemeenschap der Heyligen vervatet inde twalef articulen des Christelycken geloofs, byden Ouden daeronder nyet begrepen es geweest. Men kan ook uijt zyne schriften (ut supra fo. | |
[pagina 177]
| |
552 verso) wel verstaen dat hijt daervoor heeft gehouden datte Articule van des Heeren Christi nederdalinge ter hellen oirspronckelick mede daeronder nyet begrepen es geweest, maer naderhandt daerby gevoecht es by forme van nader verclaringe vandt sterven ende begraven vanden zelfden Heere Christo. Gelyck in dye zelfde meninge Calvinus noch uijtdruckelycker daervan es schrijvende (Instit. lib. 2 cap. 16 sect. 8, 9). Ende by Georgium Sohnium zoo veelderleye verstandt ende uytlegginge van verscheyden geleerden daerover werden verhaelt, dat dye mede oirsaeck schijnen te geven van onzeeckerheydt desselfden articuls (Sohnius, tomo 2, pag. 237, 238, 239). Ende dese allen nijet tegenstaende bevindt men, dat Franciscus Junius in zijn voorseyde Amiable confrontation pag. 473 mitsgaders int tweede naevolgende merckteycken vande christelycke kercke desselven boecks pag. 43 verclaert, dat de voorsz. xii articulen des geloofs ofte symbolum apostolicum nae het eendrachtich gevoelen vanden Outvaderen, byden Apostelen zelfs zouden zijn gemaeckt, voor ende aleer zij vanden anderen zijn gescheydenb). Ick vermoede mede, dat Martinus Bucerus nu oock nijet wel zoude mogen bestaen met zijn verstandt vande echtscheydinge (In scriptis AnglicisGa naar voetnoot1) van pag. 98 tot 127), ende namentlick dat den christenen nuterthydt zoo wel behoort vrygelaten te werden op een scheydtbrief vanden anderen te scheyden, alst onder Israel is gebruyckt geweest. Men bevint oock wel, dat Calvinus zelve mede eenige plaetsen der schrifturen anders heeft uytgeleyt ofte verstaen dan dije nu bij eenige andere werden gehandelt, gelyck als opde spreucke Christi: Ick ende den vader zijn een; alwaer hij. naecktelick seyt (Uytlegginge op IohannemGa naar voetnoot2) cap. 10 verset 30): de Ouderen hebben dese plaetse misbruyckt om te bewijsen dat Christus eens wesens metten vader is, wandt Christus (seijt hij) handelt hijer nijet vande eenicheydt des wesens, maer | |
[pagina 178]
| |
van het accord twelck hij metten vader heeft, daer ick nochtans deselve spreucke bij onse predicanten wel ernstlick hebbe horen allegeren tot bewijs vande eenicheydt des. godtlycken wesensGa naar voetnoota), gelyck dye oock by Franciscum Iunium (Confrontation etc. pag. 232) tot gelycken eynde we] treffelick werdt geleertGa naar voetnootb). Soude oock wel getwijfelt mogen werden off oock huydensdaechs nijet tot aenstoot zoude mogen dijenen tgene by denzelven Calvino is geschreven op den 33. Psalm (Instit. libro 1 cap. 13 § 15), ende andere plaetsen, met verwerpinge van der Outvaderen gevoelen. Ende wadt isser tot onsen thyden grote swaericheydt ende bijnaest doodtlycken twist uyt zaecke vande hoochlopende questie vande drijevuldicheyt om dewelcke met te meer verstandts te verhandelen, de ouden schijnen gedrongen geweest te zijn om te gebruycken woorden inder schrifture onbekent: als van drijevuldicheydt, persoon, selfstandicheydt ende dewelcke werden gehouden als vanden Heijligen Geest zelver voortgebracht te wesen ende daeromme zoo ernstlick bij velen werden staende gehouden (Beza in Epist. theol. pag. 279), dattet geacht werdt vande meeste ketterijen eenichsins twyfelachtich te wesen aen zodanigen maniere van spreecken, daer nochtans den voorseyden Calvinus wenscht, dat dye voorsz. woorden waeren begraven, opdat men maer eenich waere inden gelove (Instit. lib. 1, cap. 13 p. 5). Gelyck by andere mede is verstaen geweest (Iacobus Acontius in Strata. sathanae, pag. 100, 115, 116, 225, 228, 229, 235, 278), dat zoo wadt men wil allegeren ofte bybrengen als mette godtlijcke schrifture overeen te comen, dat men tselfde oock uytspreeckt mette zelfde woorden dije de Geest Godes daer toe inde schrifture heeft gebruycktGa naar voetnootc) ende datmen insonderheydt int stellen van kerckelycke confessien ende andere diergelycke zaecken nijet en behoort te wijcken vande naeckte woorden der H. Schrifture ofte eenige veranderinge daerinne te maecken, opdat nyet van noden en zij daerop nieuwe grote uytleggingen, glosen ende commentarien te maecken, gelyck | |
[pagina 179]
| |
men tot onsen tijden heeft gesijen. Wandt zoo de woorden der schrifture claerlick mede brengen ende uytdrucken alsulcken sin ende verstandt als wij daeruyt nemen, wadt behoeft men dan dije te verwerpen ende andere te gebruycken, ende dat noch met zulcker meninge, dat degeene, dije hem daerin met ons nyet konnen conformeren, voor ketters gehouden zouden moeten werden? Wandt het doch schijnt, dat wij langer nyet en gedencken aen tgeene wij zoo ernstlick in anderen hebben bestraft, ende voornemelick in den Paus van Romen, dat hij hem zelven de macht ende autoriteyt heeft aengenomen nijet alleen om d'articulen des geloofs te vermeerderen, maer oock den menschen voor te schriven, datse zodanige vermeerderinge zouden moeten geloven, dewijle wij sijen dat eenige particuliere predicanten nyet en vermijden bijnaest gelycke autoriteyt te gebruycken ende haer zelven aen te nemen in zaecken, dye ick meene bij veelen voor zodanich zouden werden verstaen, dat daeraen de zalicheydt nyet en es bestaendeGa naar voetnootd). Ende schijnt wel dat daeruyt oock voor zeeckere iaeren de questie metten Francoyschen kercken in tstuck vandt avontmael is gevallen (Beza in Epist. theol. pagina 235, 236), over het gebruycken vandt woordeken: substantie, inder schrifture onbekent. Hetwelck naedyen zij het hadden ingevoert ende daerdoor bij andere kercken eenige ergernis hadden veroorsaeckt, zijluyden nochtans om zeeckere redenen nijet goedtgevonden hebben tselfde woordeken te veranderen ofte achterwege te laeten, maer zijn genoodtsaeckt geweest tselfde met eenige gevoechlycke verclaringe te versoeten ende oock daerbij te verclaren, dat zij geensins en verstonden, dat andere kercken deselfde maniere van spreecken in dat deel met henluyden zouden behoeven te volgen. Daer werden oock bij den voorseyden Calvino hijer ende daer altemet mede harde reden gebruyckt, dye ick duchte dat bij elckeen vande gereformeerde kercken nyet wel en zouden konnen werden verteert ofte immers eenige aenstotelyck zouden wesen ende namentlick (Harmonia in 7 cap. LucaeGa naar voetnoot1) | |
[pagina 180]
| |
verset 29): dat de Heere Christus hemselven geene discipulen heeft konnen vergaderen dan uyt het schuym ende alderverachtste des volcks. Item dat hij op de woorden Christi (Hermo. opdt 26 cap. Mathei verset 39): Mijn vader zoo het mogelijk is etc., alsoo schrijft: dat is de oorsaecke dat hij gebeden hebbende vanden doodt ontslagen te zijn, terstondt hemselven bedwingt ende henselven den gebiede zijns vaders onderwerpende, de wensche dewelcke hem onversiens ontvallen was, betert ende wederroept. Ende noch een weynich verder: Soo is dan dat bij Christo nijet uijt voorbedachten raede ende wille gesproocken geweest, maer de kracht ende tgeweldt der droeffenisse heeft hem een schielick woordt uytgeparst, by twelcke hy terstondt een verbeteringe gevoecht heeft, deselfde hefticheidt heeft oock gedaen, dat hij aent hemelsche decreet nijet gedacht heeft, zoodat hy in dat ogenblick thijdts nijet overleyde op dese conditie tot een verlosser des menschelijcken geslachts gesonden te zijn, dat hij zoude lijden, gelyck door grote bangicheydt de ogen dickwils verduystert werden, zoodat men tenemael aen alles nyet en gedenckt. Ende noch wadt verder seijt hij: hij (Christus) weygert immers zooveel in hem is, het ampt des middelaers te volbrengen. Haec ille. Ick wille anderen laten oordelen, off dyergelycke redenen al wel opden heere Christo passen, insonderheydt als men deselfde wel overweecht mette woorden dye hy te voorn gesproocken hadde (Mathei 20 verset 18): Sijet wij gaen op nae Jerusalem ende den zoone des menschen zal den overpriesteren ende schriftgeleerden overgelevert werden ende zij zullen hem ter doodt veroordelen ende zij zullen hem den heydenen overleveren om te bespotten, te geesselen ende te cruycen ende ten derden dage zal hij opstaen. Ook mede oftet zelfde wel past alsmen overleyt tgene Calvinus zelve seyt van den gemenen gelovigen (Instit. libro 3 cap. 2, § 19), denwelcken hij wel meerder zeeckerheydt schijnt toe te schriven seggende: dat zoo haest desselven de aldercleynste droppelkens des geloofs in haer gemoedt plaetse nemen, zy stracks het lieflycke ende vermaeckelycke aenschijn Godts beginnen te aenschouwen. Ende alhoewel zij alles noch nyet volcomentlick bekennen, dat zij nochtans in de kennisse | |
[pagina 181]
| |
allenskens toenemende, de onvolcomentheydt haerder kennisse haer nijet en zal verhinderen den goeden wille Godes te henwaert te bekennen. Schijnt Calvinus hijer nijet dijen van zijnder gemeente alsnoch ionck inden gelove zijnde, meerder zeeckerheydt ende minder twijfelachticheydt van haeren staet toe te schriven als den Here Christo zelve? Hoe het nu toegaet met de gedeeltheyden onder den Lutherschen, zoude ick nyet veel anders weten te seggen dan van dye grote strijdicheydt tusschen den Wittenberchsen ende Jeneschen theologen, dewelcke elckander zeer bitterlick plegen te schelden ende te lasterenGa naar voetnoot1). Off dije nu daerenboven noch in meer andere gedeeltheyden mogen zijn gescheurt, is mijn nyet wel bekent. Dan weet een ygelyck wel vande mennichfuldige gedeeltheyden onder de Mennoniten ofte doopsgesinden, hoewel men meent dat dije haer het laetste wijl wederom wadt meer hebben begonnen tot eenicheydt te begevenGa naar voetnoot2). Dan is immers weynich te twyfelen off elck van alle dije voorsz. gesindtheyden ende gedeeltheyden:derselver houden hemzelven al soo wel verseeckert van hun verstandt, leere, beroep ende zendinge als Lutherus ende Zwinglius tot haeren thyden hebben gedaen, waervan zij elck om | |
[pagina 182]
| |
het zeerste ende met hoge woorden waeren roemende (Sleidanus libri meiGa naar voetnoot1) fo. 35, Ao. 1522; Swinglius tomo 2, fo. 609), zonder dat met eenige, het zij vrundlycke gespreeeken ofte andere goede middelen ende conferentien, eenicheydt tusschen henluyden heeft konnen geraemt werden ofte oock apparent is, dat tot onsen thyden te wege gebracht zal konnen werden. Wandt alhoewel huydensdaechs geene landen nochte natien en zijn bij dewelcke de hebreusche ende griecksche talen zulcks werden gebruyckt, als de heylige schrifture oorspronckelick in is geschreven ende dat oversulcks dye voorseyde talen alleenlick uyt boecken moeten werden geleert, ende dat daeromme wel gelooflick is, dat vele vocabulen, oock vele eygenschappen ende manieren van spreecken ten thyde Mosis, der Propheten ende Apostelen zijn gebruyckt geweest, dije men alsnu zoo volcomentlyck uyt de voorsz. boecken nyet en kan scheppen: zoo heeft nochtans Swinglius wel vastelick gesustineert, dat de kennisse der voorsz. spraecken zoude dyenen tot zeeckerheydt des verstandts vande gehele godtlycke schrifture (tomo 2, fo. 51 verso), gelyck buyten twyfel deselfde wetenschap zeer pryselyck is ende wel gelooflick datse groot licht is medebrengende. Dan nochtans leert dexperientie dat zoovele treffelycke geleerde mannen, zoo in deene als in dander tale, oock in beyde dye talen te zaemen, ja noch in meer andere talen grote ervaerentheydt vercregen hebbende, dyen allen nyettegenstaende haerluyder oversettinge nyet alleen nyet en konnen overeenbrengen, maer dat elck de zijne tegen andere heeft gesocht staende te houden. Ende dat bovendyen tusschen de voorsz. oversetters noch zulcke verschillen zijn inden sin ende int verstandt der schrifture, dat d'eene d'ander daerover op thoochste is scheldende ende als ketter verdoemende (Institut. cal. lit. 1 cap. 3, Zwinglius tomo 1, fo. 360, Acontius in Stratag. pag. 4, 5, Beza in epist. theol. pag. 103, 118). Dewijle nu nochtans bijden gereformeerden doorgaens werdt geleert, dat oock inden aldersnoodtsten heydenen ende tijrannen een wroe- | |
[pagina 183]
| |
ginge over haere mishandelinge is overgebleven ende dat insonderheydt by dese grote kennisse der schrifturen nijemandt dan by zijns zelfs wille en mach werden verleyt (Beza ut supra, pag. 272), ja dat Beza (Ut supra, pag. 279, 280) de geleertheydt ende voornemelick d'ervarentheydt inde conste van dialectica zoo hooch prijst, dat hij dye een zeer godtlycke kunst ofte wetenschap ende een kennelick ofte openbaer overblyfsel vanden beelde Godes inden menschen is noemende. Soo zoudemen immers met rede wel behoiren te vermoeden ende alsulcken gevoelen daervan te hebben, dat de luyden dye het haer zoo zuyr hebben laten werden om zoo grote geleertheydt der talen ende kennisse der schrifturen te vercrijgen ende den welcken het Godt den Heere belieft heeft daer toe te laten comen, willens ende wetens, ja tegen haer eygen conscientie geen ander verstandt uytter schrifture sustineren ofte pogen staende te houden ende anderen zoecken in te planten dan tgene zij de waerheydt achten naeste te wesen. Dit aldus zijnde, hoe zal hem dan een simpel ende eenvoudich herte ende inde voorsz. talen onervaren ende zijn zalicheydt behartigende, hyerin best mogen dragen? Soudet oock billick wesen, dat hij hem tusschenbeyden stil ende met allen menschen zoovele mogelyck vrede houdende ende nae menschelycke swackheydt inde vrese des heeren soeckende te leven, daeromme eenige smaedt ofte vervolginge subiect soude wesen? Ofte zoudet behoirlick zijn, dat zoodanigen mensche int pausdom ofte inde Luthersche leere opgevoet zynde hijer te lande geen zeeckere ende geduyrige woonplaetse zoude mogen hebben, zonder hem met de gereformeerde religie te vereenigen? ofte oock dat yemandt van dese landen professie doende vande gereformeerde religie ende by dezelve religie blijvende, in andere landen, daer de papisten ofte Lutherschen het meeste gesach hebben, nijet en zoude mogen zyn gelove beleven zonder peryckel van lijff ende leven te verliesen? Men heeft gesien, dat zedert tseventich ofte tachtich iaeren herwert verscheyden Coningen ende Princen van religie zijn verandert, ja dattet eenige by eenmael te veranderen nyet hebben gelaten, maer nu deene, nu dander religie hebben aengenomen ende dat telcken male | |
[pagina 184]
| |
het meeste deel van dondersaten mede tegelyck hen daernae hebben gevoecht ende gevolcht alsulcken voet als by haeren landtsheeren werdt aengenomen. Dan ick zoude nochtans hopen, dat nijemandt zal verstaen christelick ende recht te wesen, dat degene dije uijt drang haers gemoedts, hen mede alsoo in alles nyet konnen conformeren, daeromme van quader conditie ofte meer gehaet zouden wesen als andere, ick late staen datmense zoude doden ofte uijtten landen verdrijven; wandt men bevint wel, dat zoo wanneer dauthoriteyt vanden leraers byden Princen ofte Magistraten ofte oock bijder gemeente zelve door het eene middel ofte door het andere compt te cesseren ofte te verminderen ofte dat eenige vandyen int particulier van den voorsz. predicanten yedts beiegent twelck zij nijet voor goedt konnen opnemen: dat zij alsdan zelver aen haere leringen ende vermaningen langer nyet gebonden willen wesen, maer lichtelick eenen anderen cours gaen nemen. Soo daeromme enige luyden zouden mogen werden gevonden, dewelcke vooralsnoch zoo vasten besluyt by haer zelve nyet zouden hebben gemaeckt, dat zij om tselfde staende te houden veel zouden begeren te lijden: en zoude men dije nijet in zodanige twyfelachticheydt ter oirsaecke voorsz. behoren te excuseren, alsmede ten aensyen vande mennichfuldige strijdicheydt by zoovele treffelycke geleerde luyden? Insonderheydt alsmen syet, dattet meest aen allen cantten in woorden ende scharpsinnich disputeren ende weynich datelycke bewysinge is gelegen, ende dat men mede syet, dat van meest allerley gezindtheyden nauwelycks de hondertste mensche en zoude zijn verstandt konnen staende houden tegen de hoofden ende leraers van ander gesintheydt: en schijnt het dan nijet dat sodanige luyden meer volgen het verstandt ende het aensyen van haere leraers, als de zeeckerheydt dye zy by haerselven bevinden? tenzij dat men zeeckerheydt wilt naemen (sic), dat den eenen aldus ende den anderen alsoo, door persuasie van haere respective leraers seyt te gevoelen? gelyck men syet, dat in allen plaetsen zoowel van deene als van dander religie, de meeste mennichte vant volck hem daerinne voege naede costume vande landen. Immers ick en kan nijet anders verstaen dan dattet nyet | |
[pagina 185]
| |
alleen ongefundeert is, maer oock de ruine vanden lande zeeckerlick met hem brengen zoude, zoo verre als men eenmael tot vervolginge begint te treden, ende dat daeromme de beginselen daervan nyet alleen met alle mogelycke middelen dyenen geweert, maer dat men in plaetse van uyterlycke violente proceduren, geestelycke stichtelycke middelen behoort te gebruycken, voortcomende uyt de geest der kennisse, bescheydenheydt.ende sachtmoedichheydt, waerdoor veel eerder als door strengheydt een kercke opgebout zoude mogen werden. Ende (om de waerheyt te seggen) en is het nijet boven maten zeer. te verwonderen, dat de liefde ende christelycken aerdt tusschen dye twee voorseyde, als Luthersche ende gereformeerde kercken, zoo weynich vermach, dat zijluyden (daer zy doch in de principale hooftstucken der religie eens zijn) zoo eene doodtlycke viandtschap om dije andere differentiale poincten opde anderen zijn dragende ende elckander nyet met allen ten goede houden willen, maer hoe langer hoe meer tegen elckander verbitteren? Ende en zoude tselfde nyet wel schijnen wadt oorsaecke te geven, waeromme eenige luyden wadt schuwe zouden mogen wesen omme hen in zodanige gemeenschap van verbitteringe te begeven? Welcke bitterheydt nochtans schijnt, dat ten thyde dat dese landen in meerder noodt waeren, wel wadt meer is gedissimuleert geweest, wandt van wadt personen de vergaderinge vanden Rycksdach tot Worms boven verhaelt heeft bestaen, konnen wy wel ten naesten bij afnemen ende naementlyck dat dye meest zyn geweest papist, Luthers ende oock mogelyck eenige, maer verre het minste deel vande gereformeerde religie, tot allen denwelcken int generael wij uijt hoochdringende noodt alsdoen door den persoon vanden voorsz. heere van St. Aldegonde, onsen toevlucht hebben genomen ende voorbygegaen alle tgene tot verbitteringe zoude hebben mogen strecken. Soude het dan nu nyet wel geheel impertinent, ia bedriechlyck gehandelt wesen, dat de voorsz. heere van St. Aldegonde van deser landen wegen van zodanige vergaderinge, hulpe ende assistentie zoude hebben versocht, opdat deze landen daerdoor nijet alleen in vryheydt gestelt ende de tijrannie vanden Spaengaerden geweerdt zoude | |
[pagina 186]
| |
mogen werden, maer oock tot dijer meninge, dat dese landen door middel van zodanige ofte andere hulpe ende door Godes zegeninge tot eenige macht comende, wederomme daernaer zouden trachten, omme alle dye papistische, Lutersche, mitsgaders alle degene, dije de gereformeerde religie in alles nijet en konnen toestemmen, te vervolgen, gelyck eenige van myne heeren hebben verclaert, zulcks de meninge ende intentie vande regenten vanden landen ofte ten minsten van dyen vander kercke vanden beginne deser oorlogen geweest te zijn ende alsnoch te wesen? Soude men nu achtervolgende zodaniger luyden meninge tegen den Lutherschen ende papisten ofte eenige andere met wreedtheydt procederen, omdat zij eenige hoochwichtige zaecken al te letterlick verstaenGa naar voetnoot1). | |
Bijlage XI (bij pag. 76, noot 3).... ende staet oversulcks al te bedencken, dat in gevalle het daertoe zoude mogen werden gebracht, dat men den ouden voet van persecutie wederomme zoude moeten volgen tegen allen dengene, dye metter kercke in alles nijet eens en zouden wesen gesint, off nyet zelfs onder dyen vander religie eenige zouden mogen werden gevonden, dije in zodanige proceduren swaericheydt zouden mogen maecken ende deselfde nyet voor goedt verstaen souden konnen: ende off zijluyden alleenlick daeromme, als in zoo hoochwichtige zaecke metter kercke strijdich wesende, onder den tytel van ketterije, nyet mede eenich peryckel zouden hebben te verwachten: gelyck hyer voorn is geseyt vandt onderscheydt vande regieringe vanden lande. Van dewelcke mijn gedenckt oock gelijcke swaericheydt int vorstendom Pruyssen door eenen voornemen predicant ende vermaert cronyckschrijver Iohannes Funcius met zeeckere zijne metgezellen te wege gebrachtGa naar voetnoot2), dewelcke | |
[pagina 187]
| |
de saecken daernae hadden beleyd, dat hetselfde landt geschapen zoude zijn geweest in groot peryckel te vallen, ten waere de coninck van Polen Sigismundus secundus eenige voorneme Heeren ende woywaden uyt Polen derwert hadde gesonden, dewelcke hen opder zaecke geinformeert hebbende, den voorseyden Funck met twee van zyne voorneemste medegezellen binnen Coningsberch hebben doen onthoofden ende noch eenen vierden uytten lande gebannen, ende alsoo de oude ende ingeboorne heeren ende edelluyden, dye uyt haere ampteren ende staten waeren verlaten, weder ingestelt ende den staet vandt landt wederomme bevredicht. | |
Bijlage XII (bij pag. 78, noot 1).GelyckGa naar voetnoota) mede wel een ongehoorde zaecke is dyen schrickelycken moordt, dye inde maendt van Augusto Ao. 1600 int zelfde ryck tegen den persoon vanden coninck is voorgenomen geweest by twee gebroeders graven van Gourey, dewelcke als hem gelatende zeer yverich te wesen totte gereformeerde religie, by haeren voorseyden coninck waeren gecomen in zeer groten aensyen. Dan alsoo den coninck vanden voorsz. moordt wonderlick ontcomen zynde, boven enige dancksegginge tot Godt almachtich in zijn hoff daerover gedaen, hadde geordonneert een generale dancksegginge int gansche ryck gedaen te werden, is hem tselfde door de voorneemste predicanten aldaer tegengestaen geweest, dewelcke zoo tschijnt vande voorseyde graven uyt zaecke vande uyterlycke vertoninge van religieusheyt alsulcken gevoelen hadden, datse den coninck metten zijnen int voorsz. faict geen gelove waeren gevende, over welcke wederspannicheydt de coninck dye | |
[pagina 188]
| |
voorseyde predicanten oock uyt zijn hoff hadde gebannenGa naar voetnootb). Off oock wel zij texcuseren de grote afkericheydt vandyen vander religie in Franckryck togen haeren natuyrlycken ende wettelycken coninck ende haere onwillicheydt om denselven in zynen meesten vande belegeringe ende aenvechtinge vanden vijandt voor de stadt van Amiens ende andersins te assisterenGa naar voetnoot1), daeraen henluyden voor het eerste ende den staet deser landen voor den naesten daeraen ten hoochsten was gelegen ende door wyen tselfde rneest is veroorsaeckt geweest, en wil ick mijn hijer nijet onderwinden veel te spreeckenGa naar voetnoota). Alsmede vanhet droevige ongemack twelck door enige sonderlinge voorvechters vande religie in ons eygen lichaem van dese geunieerde landen ende zelfs mede inde stadt ende landen van Groningen is te wege gebracht, twelck nyet dan met grote costen ende swaere periculen vande gemene zaecke heeft konnen werden geremedieert, nyettegenstaende zodanige luyden wel hadden behoren te gedencken, dat dye voorsz. stadt ende landen tot zoo swaere costen van dandere leden vande Generalite uyt het geweldt vanden Spangaerden gereddet ende in vryheydt gestelt waren geweest ende dat men haerluyden tot verder handthoudinge vande gemeene zaecke nyet meer en was vergende, dan naer advenant dat d'andere provintien ende leden vande generalite waren dragendeGa naar voetnootb). | |
[pagina 189]
| |
Bijlage XIII (bij pag. 79, noot 2).... wetende door haere geleertheydt lichtelick yedtwadt voor te wenden, daer mede zij de zaecke eenen goeden schijn konnen geven, wandt hoewel het wel waer is, dat de geleertheydt in allen manieren zeer is te prijsen, het schijnt nochtans dat dezelve zeer schadelick is, zoo wanneer zij plaetse heeft bij onrustige menschen, dewelcke door tmiddel ende misbruicken vandyen, groot ongemack weten aen te rechten, tenzij dattet door Goodts genade werde voorgecomen, gelyck men daervan oock heeft gesien bijder verontschuldinge van Iacob Valmar, ouderlinck vander kercke tot Leyden, mitsgaders van Cosmo de Piscarengis ende Nicolaes de Maulde, capitainen, ten thijde vanden Grave van Leycester tot Leyden voorsz. OnthalstGa naar voetnoot1). Welck geschrift wel te kennen was gevende, dattet was gemaeckt by eenige vreemdelingen van deselve factie, dewelcke haeren toevlucht nemende totten voorsz. Grave, haer daerby waeren veynsende als voornemen voorstanders vande kerckelycke discipline van Geneve. Dan tgehele werck ende den uytganck van dyen heeft wel bewesen, dat zij nijet anders en sochten dan haerselven inde regieringe in te dringen ende grote staten te vercrijgen, zeer lelick afmalende ende als partydicheydt noemende alle tgene by der overheydt tegen haerluyder bedrijff werde gedaen, alle tselfde inden kerckenboeck aenteyckenende, opdat zij dat te beter onthouden ende alst henluyden goedt dochte | |
[pagina 190]
| |
onder tgemene volck openbaeren zouden mogen, omme bij middele vandyen het voorseyde volck (den welcke het eynde haerder drijvinge onbekent ende door eenigen schonen schijn ten dele misleydt waeren) tot meerder misverstandt te bewegen, gelyck alle tselfde by haer voorseyde geschrift is blijckende. Maer hoe zeer het henluyden om de kerckelycke discipline van Geneve te doen is geweest, bewijst wel het werck van Doctor Saravia bij henluyden zoo hooch geroemt ende van desselven collega Christianus, dewelcke eyndtlick haeren toevlucht in Engelandt hebben genomenGa naar voetnoot1), alwaer ick mene dat immers dije voorsz. discipline nyet en is in zoo zonderlinge waerde, ten waere alleenlyck byden kercken der vreemdelingen, hen aldaer te lande onthoudendeGa naar voetnoota). Souden oock mogelyck wel eenige zaecken meer met goede kennisse ende waerheydt mogen werden verhaelt, ten waere dat ick bedencken hadde ofte genoch verseeckert waer, dat eenige daerdoor meer als door dese bovengeschreven zouden mogen werden geargert. Ende wille mijne heeren gebeden hebben, dat zij dit verhael willen verstaen nyet te geschieden bij forme van verwijt, ofte reproche, maer eensdeels om te betonen, datmen oock wel wadt tegen dyen vander kercke zoude vinden, als het landt met oneenicheydt te brouwen zoude wesen gedient ende andersdeels, dat men daerby kan afmeten hoe sorgelyck het is zoo geheel op menschen te bouwenGa naar voetnootb). Waertoe ons tot desen onsen thyden, ofte immers zedert weynich iaeren herwert, ende naedat Lutherus ende Swinglius hebben beginnen te lichten, oock wel voor exemplen mogen dyenen zoo vele geleerde luyden als by Henrico Bullingero ende Josia Simlero in dije twee voorredenen voor desselfs Simleri boeck De Aeterpo filio DeiGa naar voetnoot2) gestelt, werden verhaelt, als Johannes Valen- | |
[pagina 191]
| |
tinus Gentilis, Bernardinus Ochinus, Franciscus Stancarus, Georgius Blandrata, Paulus Alciatus, Franciscus Lysmannus, Georgius Paulus, Iohannes Cazanovius, Petrus Statorius, Laelius Socinus, Franciscus DavidisGa naar voetnoot1) etc., van alle dewelcke, hoewel ick nijet zeecker en ben datse altesaemen mette gereformeerde kercke eerthydts eenich zijn geweest, gelyck het wel schijnt, soo bevintmen nochtans wel, dat tenminste eenige van henluyden vande zelve kercke ende leeraers van dyen zyn geweest, ende daervan afgeweecken zijnde, haer wel heftich in zaecken vande meeste importantie tegen deselfde kercke hebben gestelt. Gelyck als ick oock wel geloofwaerdich hebbe verstaen van eenen Adam Neuserus ende Johannes SylvanusGa naar voetnoot2), dewelcke ick mene dat beyde inde Paltz hebben gestaen. Gelyck ons boven de voorsz. exemplen oock wel leeren de exemplen der schrifture vanden vromen helt GedeonGa naar voetnoot3) int maecken | |
[pagina 192]
| |
vanden lijfrock, daermede Israel hem besondichde (Iudicum, cap. 8 vers. 27), vanden propheet des Heeren tot Bethel gesonden, ende van eenen anderen ouderen proheet (sic) zoo iammerlick misleydtGa naar voetnoot1) (Regum cap. 13). Alsmede dat den propheet Nathan uijt des Heeren naeme Davidi den thoom zijns willens wadt ruymer schijnt gegeven te hebben (2 Regum 7 verset 3 ende 1 Paralip. 22, verset 7)Ga naar voetnoot2), als wel des Heeren wille schijnt geweest te zijn, gelyck ter contrarie die yver des propheten Jozuae tot verdelginge van dyen van Ninive streckende nijet zoowel metten wille des Heeren was overeencomende, als wel was de waerschuwinge bij hem aen denzelven uyt des Heeren naeme gedaenGa naar voetnoot3). Ende waer wel te wenschen, dat eenige leraers huydensdaechs haere eygene woorden ende genegentheyden nijet altemet voor des Heeren woordt voor en droegen, ende dat zij tusschen haer eygen woordt ende raedt, ende tusschen des Heeren woordt met alsulcken onderscheydt ende sorchfuldicheydt handelden, als men bevindt bij Paulo wel gedaen te wesen (1 Corinthen 7). Om twelcke te doen nijet quaedt en zoude wesen, dat zij in grote hevicheydt uytvaerende, overleijden off zij tselfde doen met vrolyckheydt, dan off zij het doen met grote becommeringe ende swaermoedicheydt, ende alleenlick uijt eenen ijver totter gehoirsaemheydt Godes, gelyck Abraham swaer viel zijnen soon Isaac te offeren. Dan nae tgene dat men somthydts bevindt, en zoudet nyet schijnen vreemt te wesen, dat wij oock tot dezen onse bedroefden thyden | |
[pagina 193]
| |
nyet zoo geheel buyten peryckel en waeren van tgene in voorthyden in swanck heeft gegaen, dat dengenen het leven werden toegeseyt, dye doch mosten sterven ende dengenen werden gecondemneert, dije doch zouden leven (Ezechiel 13 vers 19 ende Micheas 3 vers 5), wandt gelyck het dyen vromen Abraham is gegaen nevens Abimelech den coninck van Gerar, den welcken tegen des Abrahams gevoelen is bevonden zodanigen vrundt Goodts te wesen (Genesis 20). Item dyen ijverigen Elias (3 Regum 19, 18 ende Romainen 11, 4), nevens zoo groten getal godtvresende menschen, doen hij meende datter nyet een meer te vinden en was. Alsoo soudet huydensdaechs den alderijverichtsten ende meest tot vervolginge geneychden menschen (als mijns erachtens nyet veel meer begaeft zijnde als dye bovengenoemde) mede wel mogen feylen, gelyck als wij oock hebben gezien zoo aen den Propheten als Apostelen ende andere vrienden Goodts geschiet te wesen, bij dengenen dije hem beroemden de kennisse der schrifture te hebben. Soodat wij mennichvuldelick bevinden, dat de oirdelen Goodts nyet en zijn als de oirdelen der menschen, gelyck ons specialick blyckt by dijen vromen Job, denwelcken sulcken grote loff in der schrifture werdt gegeven (Job 1), bij dijen hoochbegaefden ende politycken man Iethro (Genesis 18), by den wijsen uytten Oosten (Matheus 2, 1), dyen Godt heeft belieft voor allen Israeliten van des Heeren Christi geboorte te verwittigen, bij dat weduken van Sarepta (3 Regum 17, 9) (vreemt zynde van den volcke Israels), tot dewelcke de propheet Elias in dijen beswaerlycken thydt is gesonden om allen Israelytischen weduwen, by dijen Naman Sirus (4 Regum 5, 14), mede een vreemdelinck, denwelcken voor allen melaetschen des volcks van Israel door den Propheet Elisae van zijne besmettelycke sieckte is gereynicht, van welcke beyde laetste de Heere Christus zelfs zoo loflycken getuygenisse heeft gegeven (Lucas 4, 25, 26, 27). IaGa naar voetnoota) by Ninive. dye grote stadt van Assirien mede van vele der welcker ende enige andere dijergelycke meer Georgius Sohnius (tomo 2, pag. 892), zoo uyt Augustino de Civitate Dei, libro 18 cap. 47 | |
[pagina 194]
| |
als uit Zwinglij boeck de peccato originali, mede verhael maecktGa naar voetnootb) ende ons oock dyergelycke wel claerlick te verstaen gegeven werdt by het exempel van den thyen melaetschen by den Heere Christo genesen, van denwelcken alleen dyen eenigen vreemdelinck ende Samaritaen zodanigen weldaet heeft bekent, ende den Heere daer voorn gedanckt, alle dandere negen, wesende Israeliten ende daeromme haer zelven, zoo tschijnt, wadt waert voorstaende, wech gegaen wesende zonder eenich teecken van danckbaerheydt te bewijsenGa naar voetnoota). Schynende wel verre vandaer te wesen, dat dye voorsz. autheuren Augustinus, Zwinglius ende Georgius Sohnius zodanige vrome luyden buyten de zalicheydt zouden willen sluyten, nyettegenstaende zij uyterlick nyet en waeren uyt den volcke van Israel, nochte metten zelven de sacramenten waeren gebruyckende. Gelyck oock den voorseyden Swinglius Nicodemum (tomo 2 fo. 62), Ioseph van Aremathia ende Gamaliel reeckent onder dengenen dye het doopsel des geests hadden ontfangen, eer zij metten uytterlycken doop zijn gedoopt geweestGa naar voetnootb) ende is nauwelicks te twijfelen zoo dat waerde uytvercoren volck van Israel van de voorsz. zaecken hadde mogen oirdelen, off zy zoude geheel een ander gesichte daerinne hebben gehadt nae het exempel van den iongeren des Heeren Christi, te weten Iohannis ende Iacobi, doen zij wel zouden hebben gewilt (Lucas 9 v. 54) het vuyr vanden hemel doen comen om de Samaritanen te verdelgen, ende oock van dat geselschap dye daer seyden (Ioannis 18 v. 30): hadde dese nijet gesondicht, wij en zouden hem voor u nyet hebben gebracht, ende (Ioannis 19 v. 7): wij hebben een wet nae dewelcke hij moet sterven. Gelyck wij helaes oock wel bevinden zoodanigen goedtdunckentheydt stracks nae de thydt des Heeren Christi hijer op deze aerden geregneert te hebben by dengenen dye metten naeme der kercken waeren becleedt, menende dat zij ryck waeren ende geen gebreck en hadden, daer zij nochtans werden verclaert elendich, iammerlick blindt ende naect te wesen (Apocal. 3, 17); waeromme ick eenen ygelyck wille gebeden hebben, hem | |
[pagina 195]
| |
nyet reuckeloselick in zoo hoochwichtigen zaecke te verlopen nochte zijnen medeburgeren om eenich verschil des verstandts te haten. En bevindt men nyet, dat Ambrosius van dyer meninge is geweest, dat een man zijn huysvrouwe om overspel verlaten hebbende, vermach weder een ander te trouwen ende dat hij tselfde recht den vrouwen is afsnijdende ter oorsaecke dat den man is thooft der vrouwen? En heeft Ciprianus nyet constantelick staende gehouden, dat degene dye bij ketters waeren gedoopt herdoopt mosten werden? En bekent nyet Hieronimus zijn faulte over zijne commentarien op Abdiam? (op den Propheet NahumGa naar voetnoot1) cap. 1), hem beclagende van al te reuckeloselick daerin gehandelt te hebben, seggende oock denselven dat Godt de straffe der Sintvloet, de bedervinge van Sodoma ende Gomorra, item het ommecomen van den Egiptenaren in de Rode Zee, ende het verdelgen van den Israeliten in der woestine, denzelven alle ten besten heeft gedaen ende dye thydtlycke straffe opgeleyt heeft, opdat zy dye euwige straffe zouden mogen ontgaen. En heeft nyet Augustinus vandat gevoelen geweest, dat den iongen kinderkens het doopsel nyet en batede, ten waere men denselven mede uytdeelde het lichaem ende bloedt Christi? gelyck men oock meent de kercken van eenige gehele landtschappen van dyer meninge geweest te zijn. Schrijft oock dyenselven Augustinus nyet, dat d'apostelen oock in sommige grote zaecken, ia in zaecken des geloofs hebben gedwaelt? Item dat der Christenen kinderkens buyten schult van haere ouders, als in moederslichaem ofte inder geboorte stervende, ongedoopt, euwich verdoemt zouden wesen? ende dat ter contrarie der loden ofte heydenen kinderen, heymelick by den Christenen gedaen dopen, de euwige salicheydt zouden beerven? En weten wij nijet dat hij hem nyet en heeft ontsien zijne Libros retractationum te schriven, doen hij meende enige saecken beter te verstaen als hy te voorn hadde gedaen? Is ons mede onbekent, dat Calvyn (In 3 Admonitione ad Westphalum pag. 1096. Tractat. | |
[pagina 196]
| |
theol. in dese plaetse is gemistGa naar voetnoot1)) zelfs sustineert, dat al te onbillick metten geleerden zoude werden gehandelt, dat zij tot genen thyden een ander verstandt zouden mogen aennemen dan zij te voorn hadden gepredickt ofte geleert ende dat dyenvolgende Zwinglius (Tomo 2 fol. 202 verso) zelven mede int twee en veertichste iaer zyns ouderdooms enige dingen anders heeft geschreven ende geleert, dan hy noch enen corten thydt ende namentlick twee iaeren daer te voorn hadde geleert ende geschriven, hem zelven, zoo hy seyt, nae den thydt voegende? Ia dat men bij zoo treffelycken man bevindt zodanige dingen geschreven, dat ick duchte dat men dije nu anderluyden op vele nae nyet te goede zoude houden. Ende oock bij Bezam (Epistol. theol. pag. 6) zelve de veranderlickheydt ende ongestadicheydt der aldervorneemste ende naerstichste theologen van allen thyden werdt gepatrocineert, soudet dan oock zoo wonder wesen, dat schier ofte morgen ofte over eenigen thydt, enige zaecken by de gereformeerde kercken wadt anders werden verstaen dan deze tegenwoordelick werden geleert? Soudet dan nyet al te bezwaerlycke zaecke wesen, zynen naeste te haten ofte te vervolgen om het verstandt van den eenen leraer ofte den anderen ofte van de gehele kercke dye zelfs daernaer van ander verstandt zouden mogen werden? En weten wij nyet van hoe verscheyden gevoelen sommige treffelycke geleerde luyden zijn geweest ende mogelick noch ter thydt zijn van de Autheuren van sommige studien der Schrifturen, ja van dauthoriteyt zelve van verscheyden plaetsen desselven? Ga naar voetnoota) En verhaelt nyet Bullingerus (Decadis 4 serm. 10) zelver het groot verschil datter is tusschen dyen treffelicken Augustinum, Chrisostomum ende andere voorneme geleerde oudtvaderen, ende tusschen tverstandt van de gereformeerde kercken nopende het bidden ende offerhanden te doen voor den verstorvenen. Ia dat enige der voorsz. Oudtvaderen hebben verstaen, dattet zelve is | |
[pagina 197]
| |
een stellinge der Apostelen? En allegeert Georgius Sohnius (tomo 2. pag. 416, 417, 418) mede nyet, dat Augustinus, Ambrosius ende andere zonder enige schrifture hebben verstaen, dat de Heere Christus Marci 16, 14, Lucae 24, 36, ende Iohannes 20, 19 door besloten deuren zoude hebben gegaen, maer dat Iustinus Martyr, Cyrillus, Hieronymus ende Chrisostomus tselfde anders hebben verstaen? Ia dat Augustinus voorseyt, Chrisostomus, Gregorius magnus, Damascenus, Bernhardus ende andere van dyer meninge zijn geweest, dat Maria maget blivende et clauso utero den Heere Christum heeft gebaert, maer dat Tertullianus, Ambrosius ende Hieronymus van ander ende contrary gevoelen zijn geweest?Ga naar voetnootb) Ende opdat nyet veel en werde verhaelt van dyen ouden Origenes, denwelcken by eenigen zoo groten getuygenisse werdt gegeven, en is nyet by hem ende meer andere treffelycke luyden geweest ende mogelick nochterthydt wel is, het verstant van de ChiliastenGa naar voetnoot1) van welck gevoelen, zoo sommige weynich twyfelen, oock zoude zijn geweest dyen vromen ende geleerden Iohannis Sartorius van AmsterdamGa naar voetnoot2), welck gevoelen, hoewel het nu ter thydt by meest allen geleerden werdt verworpen, ick nochtans by Hieronymum mene gelesen te hebben, dat hy ongaerne daervan oirdelen, maer liever zyn oirdel daervan suspenderen wilde. Ende en heeft Lutherus oock zelve by onsen thyden den kinderdoop nyet geheel en al verworpen, als men nyet voor zeecker zoude houden ende vastelick geloven, dat de kinderkens zelve geloven? twelck ick immers mene, dat de kercken van dese landen mede zoo nyet en verstaen (Fransche ketters cronyckGa naar voetnoot3) fo. 96). En heeft hy mede eerthydts nyet gesustineert | |
[pagina 198]
| |
(Sleidanus libro 14 libri mei fo. 189, 190), dat het krychvoeren tegen de Turcken was Gode wederstaen, dije ons met zodanigen geessel wilde besoecken? En heeft Zwinglius zelfs nyet getuycht (Tomo 2 fo. 458 recto), datten voorseyden Lutherus van dyer meninge zoude zijn geweest, dat nyet alleenlick nae zyne menscheydt de Heere Christus zoude hebben geleden, daerby voegende andere redenen dyen zeer hert zijn om hooren? En kunnen wy dan uyt dese ende andere dijergelycke exemplen nyet wel verstaen dattet nyet nieus en is datter strydicheyt valt in geloofs ende kerckelycke zaecken? ende insonderheydt dat alsulcks by onsen thyden nyet vreemt en behoirt te schinen, dewijle door den druck alles veel lichtelycker gemeen gemaeckt ende verbreidt kan werden, als het in voorthyden wel heeft konnen geschieden? Dat nu nochtans alle zulcke treffelycke luyden nyettegenstaende zij haere zalicheydt van de genade Godts ende verdiensten Christi vastelick hebben verhoopt, zouden werden verstaen buyten de zalicheydt gesloten te wesen, omdat zij in eenige zodanige poincten zouden mogen afgedwaelt wesen, dunckt myn al te zeer harde reden te zijn, gelyck ick zoude hopen dat onse predicanten zelve mede swaericheydt daerinne zouden maecken, alsoo zyluyden dickwils tot bevestinge van haer leere met eerbiedinge de schriften van zodanige luyden allegeren, gelyck wy oock wel bevinden, dat zij in haere predicatien wel gedencken van Christenen, dye zoo in Turckien als in andere verre gelegen landen werden bevonden, van denwelcken int verhaelen van haerluyder gelegendtheydt men nyet en verstaet, dat zy zoo geheel qualyck gevoelen nyettegenstaende zij buyten twyfel in veel zaecken met ons nyet eens en zijn gesint. Oock mede schijnen de kercken van dese landen wel broederschap te houden met dijen van Engelandt ende Switserlant, hoewel ick se nochtans mene in alles nyet zoo volcomen eenich te wesen. Insonderheydt metten Engelschen, by denwelcken noch onlangs verscheyden dingen in gebruyck zijn geweest ende mogelick als noch gebruyckt werden, dye dander kercken geensins in den heuren zouden willen toelaten (Beza in Epist. theol. pag. 5, 59, 66, 83 ende oock 63), als van tgebruyck van eenige papistische | |
[pagina 199]
| |
bonetten ende cledingen, van de zegeninge by maniere van cruycen te slaen, het avondtmael met gebogen knyen te ontfangen, den vrouwen toe te laten den doop te administreren, alsmede den iongen kinderkens ter dope gebracht werdende, naer haer gelove te vragen, ende dyergelijckeGa naar voetnoot1), nyettegenstaende alle twelcke Beza nochtans het Ryck van Engelant seyt te wesen het voorneemste onder alle waere Christelycke Ryken. Iae dat oock dye van Basel zelve metten anderen van Switserlandt mede nyet zoo volcomen eenich schinen te wesen ende nochtans in politycke eendrachticheydt metten anderen wel konnen leven (Ut supra pag. 58), gelyck men oock wel bevindt dat nyettegenstaende de bitterheydt by Calvinus zelfs gepleecht (Libro de scand., pag. 134) hy het verschil met Luthero wel zeer heeft gesocht te extenueren denselven toeschrivende, dat hij zoo wel als Swinglius heeft gearbeydt tot vorderinge van den Evangelio, ende dat zij beyde in de hooftsomma der leere wel enich waeren vergelyckende het verschil, dat noch eenigsins tusschen henluyden was, mette questie tusschen Paulum ende Barnabam ende tusschen Petrum ende Paulum, seggende voorts op een ander plaetse (De libro arbitrio contra Pighium lib. 1, pag. 192) van de grote werckinge, dye Godt de Heere door denselfden Lutherum heeft gedaen. Gelyck men oock syet, dat Beza in zyn voorrede aen wylen den Prince van Orangien hoger memorie, staende voor zeecker stucksken van Calvino, geintituleert Tractatus theologici, de feylen van den voorseyden Calvino zeer extenuert ende onder anderen dat hem werde te laste geleyt, dat hy Godt den Heere soude seggen de oorsaecke van zonde te wesen, waervan Beza wil seggen, dat Calvinus het contrarie zoude hebben geleert als zodanige lere in den Libertinen bestraft hebbende. Maer dyen nyettegenstaende ist immers waerachtich, dat Calvinus tzelfde als hem | |
[pagina 200]
| |
te laste werde geleyt wel rondelick heeft geleert in zijne institutionibus op verscheyden plaetsen als hyer voren pagina van dit geschrift 17 is vermaentGa naar voetnoot1), gelyck van Swinglio tselfde gevoelen mede wel rondelick wert aengewesen. Souden wy dan, conniverende ende te goede houdende zoo vele treffelycke oude ende nieuwe leraren ende zoo verre gelegene Christenen haere feylen, nyet veel meer tselfde behoiren te doen nevens onse eygene medeburgers ende bondtgenoten ende alsoo onse lieftallicheydt te betonen, ende by middele van dijen de nodige eenicheydt van den lande te conserveren?Ga naar voetnoota) Dat het contrarie, te weten de precysheydt ende verachtinge van anderen, gewoon es het contrarie mede te brengen, gelyck daervan enige geleerde luyden myns bedunckens wel hebben geoordelt (Adrianus Saravia in epistola ad lectorem de diversis ministrorum gradibus), dye rondelick belyden, dat het bedryf, handelinge ende schriven van eenige van de gereformeerde religie vele pausgesinden van goeden wille een aenstoot es geweest om haer totte gereformeerde kercke te begevenGa naar voetnootc), verclarende voorts op een ander plaetse (Idem libri mei pag. 303), dat in Frankryck eenige bisschoppen zyn geweest, ende mogelick noch meer wesen zouden, dye nyet zeer vreemt van de gereformeerde kercke en zouden zijn geweest, ten waere sommiger theologen curieusheydt ende scharpsientheydt tzelfde hadde belet. Ende hout het oock daervoor (gelyck hy meent dat D. Beza mede van gelyck gevoelen es), dat onse predicanten nyet min met giericheydt ende eergiericheydt zyn besmet dan de bisschoppen van voorgaende tijden, ofte oock dengeenen dye op desen tijdt Christum belydenGa naar voetnootd). Iae dat de dingen, dye eenige iaeren zoo in Franckryck als in andere Coninckrycken waeren gepasseert, den geluckigen voortganck des Evangelij meer hadden verhindert ende belet dan alle de schriften ende boecken der lesuïten ende dat onse zaecken nijet zoo | |
[pagina 201]
| |
hatelick en zouden wesen ten waere de onsen zelfs, ofte immers dije van den onsen willen schijnen te wesen, met haere ongematichtheydt oirsaecke daertoe hadden gegeven; uyt welcke ende andere dyergelycke redenen de heere Franciscus Iunius (Amiable confrontation pag. 131, 132, 133) veroorsaeckt es geweest de gematichtheydt zeer te recommanderen ende alle straffheydt in religions- ende geloofszaecken tegen te spreecken in zulcker maniere dattet een goedt Christen nyet en betaemt zoo verre te comen, dat hij yemandt eenich leedt zoude aendoen om zaecken des geloofs, twelck nijet allemans dinck en es. Gelyck denzelfden Iunius in tselfde tractaet dye materie zeer wytluftich op verscheyden plaetsen es verhandelende, daeromme ick dat om cortheydts wille voorby gaeGa naar voetnootb). Ende alhoewel ick nyet en wil seggen, dat alle dye voorn verhaelde Oudtvaederen ende geleerde luyden tot op het eynde haers levens in haere voorn verhaelde verstandt zyn gebleven, staet nochtans te considereren, of men de zaecke nyet teveel zoude hebben gedaen ende het middel om tot beter verstandt te comen nyet zoude hebben afgesneden, zo men tegens haerluyden voor het aennemen van beter verstandt zulcks hadde geprocedeert, gelyck men wil sustineren dat tegen de dwalende behoort gehandelt te werden? | |
Bijlage XIV (bij pag. 81, noot 1).....de sachticheyt hebben gepresen, daernaer tot macht gecomen zijnde geheel het contrarie hebben gedreven, als off de waerheydt ende het recht van der zaecke aen de uyterlycke macht ende mennichte van eensgesinde menschen waere gebonden, daervan ons het contrarie wel werdt geleert: dat nyet alle eendrachticheydt ende eenstemmicheydt een oprechte, nochte alle dissensie ofte gedeeltheydt een valsche kercke zyn maeckende (Beza in epist. theol. pag. 15).Ga naar voetnoota) Gelyck oock wel werdt bevonden, dat nyet alle thydt het meeste deel van een vergaderinge het beste heeft getroffen, waervan onder andere wel voor een voornemen exempel mach werden gehouden tgene in dat vermaerde Concilio Nicaeno (Loci communes Musculi pag. 457) is gepasseert vant verbot des huwelicks der bisschoppen, | |
[pagina 202]
| |
priesteren ende diaconen, alsoo genoch alle de Patres aldaer vergadert daerinne waeren eenstemmich, maer alleen door de enige Paphnutium voor dye reyse werde tegengestaen, welcke ende andere dyergelycke handelingen meer Gregorio Nazianzeno schinen oorsaecke gegeven te hebben om een afkeer te hebben van zodanige vergaderingen (Musculus ut supra, pag. 489): als uijt denwelcken nijet alleen nyet goedts voort en quam, maer dat oock zelfs de zaecken, dye te voorn ten besten nijet en waeren gestelt, in zodanigen vergaderingen noch meer waeren verbittert, uyt zaecke van haerluyder grote twistgiericheyt ende begeerlickheydt om over anderen te heerschen. Ende hoe onseecker het oock is de meeste macht ende grootste mennichte te volgen, heeft men noch onlangs gesijenGa naar voetnootb) (Francken Keysers cronyckGa naar voetnoot1) folio 47, 48) ten thyden van den Hussiten, als wanneer dye van Saxen, Brandenburch ende ock andere duydtsche fursten, oock Rycksteden ende zeesteden, den voorseyden Hussiten in uyterlycke macht ende mennichte verre te boven gaende zeer groot gewelt hebben helpen te wege brengen omme denselven Hussiten te verdelgen. Daer men nochtans omtrent den thydt van een hondert iaeren daernaer heeft gesien, dat vele van de voorsz. fursten ende steden tot haeren groten peryckel ende met eenen groten yver, door het middel van Luthero, haer zelfs hebben begeven in gelycke swaericheyt ende zelfs gesustineert ende naer haer uyterste vermogen gemaincteneert, genoch gelycke zaecke, als zy zoo onlangs ende tevoorn in anderen met groot gewelt hadden helpen tegenstaen. Soodat het schynt off alle dinck zijnen thydt wil hebben ende dattet nyet nieus en is dat men dengenen dyenmen vervolgen wil lichtelick een lack op den halse werpt. Gelyck de Christenen van den beginne aff alsulcks mennichfuldelick is wedervaeren (Franck ut supra fo. 11) ende denzelven heeft toegeschreven de oorsaecken van de swaericheydt ende plagen mette welcke Godt de Heere de landen was besoeckende, gelyck eenige nu mede wel zouden pogen te doen dengenen dye met haer in alles nyet eens | |
[pagina 203]
| |
en zijn gevoelende, daer nochtans zodanige luyden haeren eygen handel ende dagelycks bedrijff wel examinerende, wel behoiren te verstaen, dat zij zelfs dicwils dye voorn verhaelde swaericheyden wel ruym zoo wel als ander luyden verdienen. Dan men bevindt de goedtdunckentheydt byden menschen ende insonderheyt by enige machtige zoo groot ende haere raedtsluyden zoo verblindt, dat zy alleenlick het oge hebben op tgene dat zij menen te sien dat anderen gebreckt, hoewel zodanige menschen in voorleden thyden wel een zoo droevigen uytganck hebben genomen, waervan dexemplen zoo in de heylige schrifture als in de historien overvloedelick zijn te sien, dewelcke ons wel tot opmerckinge behoirden te bewegen, om nyet reuckeloselick anderluyden oordel te volgen in zaecken van dewelcke ons zelfs nyet werdt toegelaten te oordelen. Wandt...... (Hierna volgt pag. 81, van af ‘Wij weten al tesaemen......’.) | |
Bijlage XV (bij pag. 83, noot 4).Een ygelick is genoch bekent, dat deze zaecke by den Heere Besa insonderheydt wytluftich is verhandelt. Dan voorwaer dye met goede opmerckinge leest, tgene hij dyen aengaende in zijnen brief aen Andream Duditium is voorstellende, dunckt myn dat men bevinden zal, als off hij metter zaecke was spottende, alsoo hij belydt, dat het gelove (of ment al schoon wilde dwingen) nochtans nyet gedwongen mach werden, maer dat dyen nyettegenstaende met strafheydt wel mogen werden getrocken dyegene dye haer nijet en willen leyden. Voorwaer zoo dat int generael alsoo zoude werden verstaen, ende dat dyen wet zoo wel over den eenen als over den anderen plaetse zoude hebben, zoude dan daeruyt nijet volgen, dat men zijn gelove wel zoude mogen beleven ende daerinne ongedwongen blijven, of men al schone zoude werden gedwongen int uyterlycke gebaer ende oeffeninge van sacramenten ende andere ceremonien, hem mettet pausdom ofte andere gemeen te maecken? Dan en is nijet te twyfelen off den voorsz. Besa zoude verstaen, dattet in dyer voegen geen plaetse over den zijnen zoude mogen hebben, ofte zij zouden hen tonrechte hebben beswaert, hem int uyterlycke wesen mettet pausdom gemeen te maecken. Is dat nijet wetten andere op te leggen, degenen men zelfs nijet onder- | |
[pagina 204]
| |
worpen wil wesen? Van gelycken nature schijnt te wesen, dat men zoude willen seggen: datmen nyet en pretendeert ijemandt om zijn gelove te vervolgen, maer datmen nodich vindt eenige orde te stellen tegen de luyden, dije nijet simpelick en geloven, maar oock tselfde haer verstandt onder anderen verstroeijen ende dat men haer daerover behoort te straffen, waeromme...... | |
Bijlage XVI (bij pag. 92, noot 1).Ende hebben oock dije van der religie wel te bedencken, hoe zij de zaecke zouden verstaen zoo verre het tot eenigen thyden daertoe zoude mogen comen, dat dander Provintien van de Nederlanden met ons zouden mogen werden vereenicht ende dat onder anderen zoude mogen worden geconditioneert, dat hijer te lande geen exercitie van de pauselycke nochte in de voorsz. andere Provintien geen oeffeninge van de gereformeerde religie zoude werden toegelaten, maer zoowel aen d'ene als aen dander zijde vryheyt van conscientie zoude toegelaten werden. Ende dat alsoo hyer te lande een papist, Luthersche ofte doopsgesinde met een gereformeerde van tstuck van de religie quam te spreecken; ofte een gereformeerde, een Luthersche ofte doopsgesinde aen dander zijde met een papist van gelycke zaecken quam te communiceren: Of men zoude verstaen dat zodanige luyden, zoo wel papist, gereformeerde als andere, spreeckende van eenige andere religie dan dyegene dye opentlick is toegelaten, daerinne zoude werden verstaen tegen de gemene vrede gedaen te hebben? |
|