Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– AuteursrechtvrijVI. Redevoering in de Vroedschap over de korting der renten in Augustus 1605 gehouden.Het volgende stuk is een handschrift uit de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek (976-VI. A. 265), dat reeds vroeger werd afgedrukt in: Dr. W. van Ravesteyn Jr., Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam gedurende de 16e en het eerste kwart der 17e eeuw, Amsterdam 1906, p. 268-271 Daar wordt het echter van een inleiding voorafgegaan, die m.i, onjuist is. | |
[pagina 205]
| |
Zonder in een weerlegging hiervan te vervallen, moet ik daarom een wat uitgebreider toelichting geven en de voorgeschiedenis wat verder ophalen. In de bizondere nood van 's lands financiën hadden de Staten van Holland bij plakkaat van 1584 bepaald, dat een belasting op de inkomsten uit los- en lijfrenten zou worden gelieven, bedragende resp. 18 en 9 stuivers van elke 6 gulden. Men noemde dit een ‘korting’ op de renten, een inhouding dus van een deel der door de staat verschuldigde interest, in één adem behandeld met de verponding der onroerende goederen. In 1585 was dit herhaald, maar 22 Maart 1590 werd zij gereduceerd tot 15 resp. 7 1/2 stuiver en 15 Maart 1596 nog eens, zodat nu van de losrenten de 16e en van de lijfrenten de 32e penning geheven werd (Mr. P.H. Engels, De belastingen en de geldmiddelen van den aanvang der Republiek tot op heden, Utrecht, 1862, p. 123 vg.). Amsterdam had zich in 1589 verklaard vóór het besluit (dat in 1590 genomen zou worden), aangezien hiermee tevens gelijkstelling van land en stad werd beoogd. In 1595 echter kantte de stad zich tegen de ‘moderatie’ der korting tot op de helft (Resolutiën der Vroedschap, 2 Sept. 1595) en weigerde zelfs het plakkaat te publiceren (ibidem, 22 April '96). Wat was het geval? De Staten bedoelden de vermindering als een verlichting voor de rente-trekkers, die immers nu een groter bedrag als lijfrente van de staat zouden krijgen dan voorheen. Maar in Amsterdam hadden vele kleine luidjes huizen op hypotheek gekocht onder conditie, dat zij de verponding op dat huis zouden betalen. Die hypotheekgelden waren een soort losrente, in rentestand zich regelend naar de staatspapieren. Bij hoge korting moesten deze particuliere ‘rentebetaalders’ dus ook een evenredig lagere rente uitkeren; werd de korting verminderd, dan zou de op hen rustende rente met hetzelfde bedrag worden vermeerderd, aangezien als 't ware de rentestand daardoor steeg (ibidem, 2 Sept. 1595). Wat dus in de provincie ‘tot soulagement der rentieren’ werd voorgesteld, werd in Amsterdam als ‘nadeeligh ende schadelick voor d'arme gemeente ende ingesetenen’ afgekeurd. Geheel anders na 1600. In Juli van dat jaar werd in | |
[pagina 206]
| |
de Staten van Holland voorgesteld (alléén voor 't jaar 1601 en met 't oog op de bizondere kosten van de oorlog) op alle losrenten, ten laste van land, stad of particulieren, de 8e penning te heffen te betalen ‘bij de Rentheffers’, en de 16e van de lijfrenten, en dit te doen onaangezien alle ‘beloften van contrarie’ bij 't aangaan der lening gestipuleerd, maar ‘dan en sullen de Rentenbetaalders voor den selven jaare niet moogen inhouden of korten tot haaren profijte of ontlastinge, hetzij of de Brieven vrijgelt houden of niet’ (Res. Staten van Holland, p. 280). Uit de onderhandelingen hierover in volgende jaren gevoerd, moet geconcludeerd worden, dat dit ‘alle’ betekende: ook van de hypotheken. Deze korting zou dus voor degenen, die geld hadden opgenomen op hypotheek, gene verlaging van de rentevoet meer betekenen, maar een belasting op allen: de schuldenaars zouden de volle rente betalen (terwijl zij bovendien de verponding van hun huis moesten opbrengen en daarvan door bovengenoemde korting niet meer een deel door de renteheffers laten dragen), de schuldeisers de belasting. Men verdedigde dit, in de jarenlange strijd hierover gevoerd in de Statenvergadering, o.a. met 't argument, dat ‘gehypothekeerde renten’ zijn te beschouwen als onroerend goed, dat anders(?) onder de verponding viel (Dagvaart van 28 Aug.-15 Sept. 1601, ibidem, p. 345). Daartegenover werden ongeveer dezelfde bewijzen van het tegendeel aangevoerd als door Hooft in de hier volgende rede (idem, 23-31 Oct. .1601, p. 425). In 1603 is men nog aan 't onderhandelen, Amsterdam weigert volstrekt; een bezending had niet gebaat en de Raad verklaarde 17 Maart 1603: dat ‘in de cortinge van de rente nu nochte nimmermeer sal werden geconsenteert’ (Resol. Vroedschap). Het volgend jaar werd wederom ‘de impositie op de renten afgeslaagen en gedifficulteert’. Maar zij komt in de dagvaart van 24 Aug.-17 Sept. 1605 weer ter sprake. Dan houdt Hooft, die als gedeputeerde uit Den Haag was overgekomen de redevoering, die hier afgedrukt wordt, waarop de vroedschap de volgende resolu ie neemt: ‘Grehoort t'rapport vanden Heeren Cornelis Pieterssz. Hooft en d. Dirck Bas, Grecommitteerden deser Stede ter jegenwoordige dagvaert van den Heerea Staten v.H. ende | |
[pagina 207]
| |
W. ende onder anderen verstaen, dat by denselven Heeren Staten omme te vervallen de lasten soe tot betalinge van de soldaten nu onlancx goetgevonden gelicht te werden.... zeer word geinsisteert opt stuck van de combinatie vant uytgaende ende incommende Convoy ende Licent, mitsgaders de cortinge van de Renten, ende dat oversulcx de voornoemde Heeren Staten goet gevonden hadden, de voorn gecommitt. te versoucken den Heeren Burgemeesteren ende. xxxvj Raden by monde te willen voordragen ende induceren int bewilligen van de voorn. twee middelen. Soo is nae rype deliberatie by den voorn. Raden hierop gehouden, verstaen ende geresolveert, dat nyettegenstaende sy wel connen affnemen uyt de tegenwoordige proceduren van den vyandt, dat men in dese coniuncture des tyds tot geene affdanckinge van crygsvolck behore te procederen, ende dienvolgende enige middelen nootelyck sullen moeten werden geconsenteert. Nochtans omme verscheyden merckelycke redenen ende consideratien eensdeels in haere voorgaende resolutien geinsereert, inde voorsz. versochte combinatie ende cortinge van den renten geensins connen verstaen ofte bewilligen’, maar om hun goede wil te tonen, ‘sullen de Gredeputeerden presentatie doen, dat men tevrede is in plaetse van de cortinge van de Renten, te consenteren, dat by de Steden op renten werde gelicht tot laste vandt landt een somme van tweehondert duysent gulden ofte andersins dat gelycke somme over den Steden werde gerepartieert’ (Res. Vroedschap, 5 Sept. 1605). En zo moet de Statenvergadering nogmaals 17 Sept. 1605 onverrichterzake naar huis gaan. Maar 8 Sept. 1606 wordt de heffing ‘onder protest’ geconsenteerd, echter met de bepaling, dat in Amsterdam ‘de braspenning ende halve braspenning.... die alrede gecort worden.... sullen aff moeten gaen’ (Res. Staten van Holland, p. 264). Daar zou dus de belasting niet ten volle gelden: de bepalingen omtrent vrijdom bij het aangaan der schulden, die in de plakkaten telkens uitdrukkelik werden geannuleerd, zouden in deze koopstad, waar men meer dan elders het credietverkeer moest beschermen, gehandhaafd blijven. | |
[pagina 208]
| |
Redenen van beswaer op de cortinge van de rentten, om dye tot behoef vandt gemeene landt te laten comen.Staet voor het eerste te letten, dat dit beswaer van dyen van Amsterdam nyet nieuw en es, maer dat zy ten aensyen van de gesteltenisse van haer gemeente, al in den iaere 1596 metten anderen leden vandt landt int placcaet op tstuck van de verminderinge van de cortinge van de rentten, hen nyet hebben konnen conformeren, doordyen veele van haer gemeente tot vorderinge van haere neringe ende om nyet (ten appetite van anderen) tot haer grote interest daeruyt gesloten te werden, genoodtdruckt zyn huysen te copen, ende de penningen van dyen meest op renten te houden ofte van nieuws te lichtenGa naar voetnoota). Van welcke rentten zy (achtervolgende de costume tot noch toe aldaer geobserveert) de gewoonlycke cortinge van 2 1/2 st. op den guldenGa naar voetnoot1), van de rentheffers hebben genoten, dewelcke zoo haer alsnuGa naar voetnoot2) onttrocken ende by tlandt genoten werden zoude, zouden zodanige eygenaers alleen dragen den last van de verpondinge van zodanige huysen, aen dewelcke zy het minste deel zouden hebben. Twelck insonderheydt in desen tydt ende by dese slappe neringe ende verminderinge van de huyshuyren zeer qualick te passe comen, ende veel goede luyden daermede te zeer beswaert wesen zouden. Soude oock tzelfde wesen van al te zeer groten onderscheydt ende ongelyckheydt metten anderen steden in dewelcke de huysvercopinge geschiet geheel op een ander manier, als namentlick op zeeckere paijen ende terminenGa naar voetnoot3), ende nyet op rentten, dewelcke oversulcks van dese lasten | |
[pagina 209]
| |
nyet dragen, maer dye alleen op.dyen van Amsterdam aencomen zouden. Gelyck mede daerinne te zeer groten ongelyckheydt onder den steden wesen zoude, dat dye van Amsterdam al voor 10 ofte 12 ende meer iaeren, van de penningen op interest opt comptoir van de gemeene middelen aldaer gelopen hebbende, ter ordonantie ende ernstlycke begeerte van den Heeren Staten, grote sommen (ende veel meer naer advenandt als andere steden) onder renuntiatie van cortinge hebben doen converteren in renttenGa naar voetnoot1). Item tusschen dye luyden, dye daernaer ende van tij dt tot tijdt haere penningen aendt landt op renten hebben gedaen, twelcke zij nyet mogen repeteren, ende dengenen, dye haer geldt op interest laten lopen, twelck tot veel meerder beswaer vandt landt dyent, ende den luyden thaerder begeerte, oock alst den lande alderqualickst gelegen mocht wesen, moet werden gerestitueert. Ende alsoo men alle dye penningen, daervan de rentten nu eenige iaeren herwert tot laste van den lande zijn geconstitueert, tot nodige defentie van denzelven lande heeft moeten employeren, van dewelcke geene ofte immers zeer weynich apparentie zoude hebben geweest om dye te becomen, ten waere den luyden vrij geldt belooft, ende dyenvolgende wel solennele renuntiatie van alle cortinge in de brieven waeren geinsereert geweest, soo staet nyet alleen te bedencken, off het breecken van zoodanige solennele beloften den lande nyet tot al te groten oneere ende disreputatie zoude strecken, maer insonderheydt mede, | |
[pagina 210]
| |
oftet schyer ofte morgen in tijden van noodt, het credyt vandt landt nyet zulcks zoude mogen swacken, dat men geene penningen meer zoude konnen becomen ende daerdoor in de uyterste peryculen zoude mogen comen te vallen. Dan het schynt oft ment daervoor hielt, dat aen dyen van Amsterdam nyet en was te verbeuren ende of men (by maniere van spreecken) den goeden nyet te veel en mochte vergen, doordyen nu vele iaeren lanck opdt comptoir van de gemeene middelen aldaer alsulcke ordre es gestelt geweest, dat men daerop geene penningen hoger als tegen acht ten honderdt heeft mogen beleggen, latende middeler tydt den comptoiren ende ingesetenen van anderen steden vrij te handelen tegen negen ten honderdt. Maer genomen dat alle de leden van den lande elck int zjne al waeren van een conditie, ende oversulcks in dese zaecke al schoon met alle oprechticheydt werde geprocedeert ende het ooge daerin nyet meer op dyen van Amsterdam als op allen anderen mochte strecken: soo zoude noch al schijnen van groodt bedencken te wesen, oftet oock geraden zy daerin te consenteren. Alsoo daerdoor bekent gemaeckt zouden moeten werden alle de belastingen, mitsgaders alle incomende rentten, zoo wel den lande, als den steden, oock den collegiën ende particulieren inwoonderen vanden lande concernerendeGa naar voetnoot1). Insonderheydt te meer, omdat men by naerder overlegginge wel kan bevroeden, dat in plaetse van zes ofte zevenhonderdt duysendt gulden, dyemen iaerlycks daervan gemeent heeft te trecken, nyet meer als een honderdt duysendt gulden ofte wadt meer daeruyt zoude werden geconsequeert. Ende off desen allen nyettegenstaende mijn heeren alhyer om eenige andere swaerder ende pregnanter redenen mochten inclineren om hem in dese zaecke met allen den leden van den lande te conformeren, soo schijnt nochtans | |
[pagina 211]
| |
nyet qualick ende buyten propoost wel ripelick te overleggen, oftet zelve al geraden zoude wesen, ten aenseyen van de eere ende reputatie deser stede: doordyen wy tzelfde nu zoo lange hebben gedifficulteert ende daernaer daer van desisterende, zouden schijnen qualick gefondeert geweest te zijn, ende off nyet de andere leden vandt landt daeruyt een vast besluyt maecken ende ten uyteynde een gewisse ende zeeckere overwinninge hen inbeelden zouden in alderleye zaecken, dye van deser stede wegen tegen den anderen leden van den lande gesustineert zouden mogen werden. (Op de achterzijde: ‘Consideratiën int regard van onse stadt vallende op de cortinge van de rentten, by my gestelt in Augusto 1605.’) |
|