Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
I. Redevoering over de huldiging van den Prins als Graaf, gehouden op 9 Juni 1584 in de Amsterdamse Vroedschap.In dit oudste, van Hooft bekende, stuk verzet hij zich ernstig tegen de opdracht der grafelikheid aan. Prins Willem door de Staten van Holland. Amsterdam had zich hiertegen steeds verzet, reeds lang voordat Hooft lid der vroedschap werd, en het schijnt, dat deze zich onmiddellik met overtuiging in de strijd heeft gemengd. De geschiedenis der eindeloze onderhandelingen vindt men uitvoerig bij Bor, Oorsprong enz. der Ned. Oorlogen, en in 't kort bij Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk; ik vermeld dus hier alleen de volgende feiten ter illustratie van Hoofts houding. Reeds 15 Maart 1581 verklaarde Amsterdam, dat het noch in 't geheel noch in onderdelen kon consenteren in de voorwaarden, waaronder men den Prins de overheid wilde opdragen, het moest nog daarover nader delibereren; 30 Mei echter wil de stad wel goed keuren, dat de nieuwe eed van Z. Ex. zal worden afgenomen etc., mits de andere provinciën en de steden, die nu nog tegen zijn, ook consenteren. Omtrent het afzweren van Filips II wil Amsterdam (6 Juni 1581) eerst de schutterijen raadplegen, wat de Prins zelf ten stelligste ontraadt. Een maand later wil zij wel voortgaan met de overdracht der overheid en de eedskwestie, maar brengt nu de satisfactie te berde, aangezien de nieuwe voorwaarden daarmee in strijd zijn (3 Juli). Deze kwestie houdt alles weer slepende, maar uit een enkele uitlating mag men opmaken, dat ook de invloed, die den Prins gegeven is op de magistraatsbestelling, moeilikheden oplevert (Bor, a.w., III, 27). In Januari 1582 gaat echter Amsterdam over tot aflegging van de nieuwe eed, waarin de andere steden reeds 24 Juli 1581 waren | |
[pagina 2]
| |
voorgegaan. 3 Februari 1582 is dan ook deze afgenomen aan burgemeesters, schepenen, 36 raden, notarissen en alle andere ‘officieren’; de magistraat wil echter gaarne, dat in alle steden ook de schutterijen deze eed afleggen, waarna zij dit bij zich zelf ook zou bewerkstelligen. Niettemin bezegelt Amsterdam de overdracht, overeenkomstig de redactie op 26 Maart 1583 opgesteld, maar maakt 4 Juni weer bezwaar dit stuk aan den Prins over te geven. Kort daarna wordt door de Staten zelf besloten, dat men eerst Zeeland moet bewegen met deze overdracht der souvereiniteit mede te gaan (28 Juni 1583). Deze kwestie met Zeeland blijkt dan weer voor Amsterdam een argument om alles op de lange baan te schuiven, maar de andere steden zetten nu door (13 November 1583). Na een half jaar rust, wordt 4 Juni 1584 besloten een bezending te committeren naar de weerspannige stad met de 30 December opgestelde capitulatie. Deze heren doen 6 Juli 1584 rapport, waarbij zij melden, dat Amsterdam nog de capitulatie wil onderzoeken, maar in geen geval zonder Zeeland wil toestemmen en dan pas na ‘mette schutterije ende notabelste van de Burgerije in communicatie geleyt zijnde’. Dit besluit dateert van 8 Juni 1584. Den volgenden dag hield Hooft zijn hierna afgedrukte redevoering, waarin, zoals men ziet, in hoofdzaak alleen datgene wordt aangevoerd, wat reeds eerder, vóórdat hij vroedschapslid was, was gezegd; het is thans echter meer met redenen van staatsrechtelike aard omkleed, die wij uit geen der officiële stukken kennen (Bor, a.w., XVe Boek en de hierna genoemde Authentyke stukken, fo. 16-57). De redevoering (a) komt voor bij P. Bor, Nederlandse Oorlogen en Geschiedenissen, Derde deel, ‘Bijvoegsel van Authentyke stukken .... behoorende tot het tweede stuk’, gevoegd achter Deel III der uitgave van 1679, fo. 56 en 57a; daarachter wordt ook de vroedschapsresolutie afgedrukt (b), die hier eveneens is opgenomen, omdat in de vroedschapsboeken van Amsterdam niets omtrent een vergadering van 9 Juni 1584 staat opgetekend; wel komen daarin resoluties van 4 en 11 Juni voor. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen enz., drukt wel de redevoering af, maar ontleent deze aan Bor en vermeldt, dat | |
[pagina 3]
| |
hij geen vroedschapsresoluties heeft gevonden (Dl. I, blz. 391-393). Waarschijnlik zijn deze verhandelingen in secrete notulen opgetekend. Daarom wordt hier ook afgedrukt de aantekening, blijkbaar van Hooft, omtrent de eigenmachtige toevoeging van de secretaris in het verslag aan de gedeputeerden der stad in Den Haag, eveneens bij Bor, voorkomend. Volgens Bor zelf is dit alles ‘door een voortreffelijk Heer bijeenvergadert’. Is dit misschien Hooft zelf? De uitgever van 1679 zegt niet anders in zijn inleiding, dan dat de bijvoegsels verzameld zijn ‘door een liefhebber der historie’ en dat zij (niet alle?) te danken zijn aan Johan van Julsingha, burgemeester van Groningen, ‘die ze ons toezond’. | |
a. Kort verhael geschreven door den Heer Cornelis Pieterssoon Hooft, toen oudt-schepen ende Raedt der stadt Amsterdam, van 't geen dat syn E. (na seekere voorgaende beredinge) op den 9 Junij 1584, in den vollen Raedt by forme van discours, op de promotie van syne Excellentie tot Graef van 't Landt, voorgelesen hadde.Alsoo ick tot meermalen eenige gequalificeerde Persoonen (die my dochte welgesint te zyn om syne Excellentie te promoveren tot Graflijckheydt van Hollant) gevraecht hebbe, wat voordeel dat sy sagen dattet gemeene Landt daer uyt soude mogen genieten, en ick van alsulcke gansch geen bericht hebbe konnen bekomen, heeft my de saecke te swaerder voor te staen begost, ende te meer suspect te werden, als dat sodanige geen sonderlinge redenen van haer verstandt gevende, haer alleen fonderen op 't advijs van eenige andere, die by avontuyr andere oorsaken ende redenen van haerluyder dryvinge hebben dan sy wel begeren te verklaren. Ick hebbe op gisteren by den Heere van der A.Ga naar voetnoot1) wel hooren allegeren dat syne Excellentie | |
[pagina 4]
| |
hem grotelijcks bevlytigt tot voorstant van de navigatie, ende dat de Gesanten die in Denernareken geweest zijn wonder weten te seggen van de eere die haerluyden aldaer in 't aensien van syne Excellentie is aengedaen geweestGa naar voetnoot1), 't welck wel te geloven staet, maer ick kan niet verstaen dat dat grootelyck dient tot onsen voordele ofte voorspoet; want wy immers dewijle wij onder 't gebiet van syner Excellentie gestaen hebben in Denemarcken wederom hebben moeten betaelen het Last-gelt in de Sondt dat voorhenen was afgeschaft, ja dat meer is, heeft den Coninck van Denemarcken nu kortelyck na dat de Landen den Hartogh van Alanzon hadden aengenomen noch nieuwe groote belastinge ons opgeleyt, als dat wy ballastscheeps een oort dalers moeten geven van soo veel lasten als de schepen groot zyn, sulcks dat my dunckt dat wy die vrientschap die de Gesanten aldaer is geschiedt al ten | |
[pagina 5]
| |
duersten moeten betalen, ende dat de Ondersaten alsulcks weynigh genieten, ende dat die haerluyden niet veel waert en is. Ick hebbe oock bij den Heeren Burgemeesteren wel hooren allegeren, dat de Vyandt in Vlaenderen de Stadt en de Burgerije van GentGa naar voetnoot1) onder anderen daer mede soeckt kleynmoedigh te maecken, dat sij haerluyden op dien van Hollandt niet hebben te verlaten, in 't aensien dat die van Hollandt in hen selven oneens zyn, ende dat zij onder malkanderen ende insonderheydt met de stadt van Amsterdam niet en konden eenigh werden om syne Excellentie te brengen tot den voorgenoemden Staet, welcke occasie van kleynmoedigheydt sy wilde seggen dat weghgenomen soude werden by aldien wy ons met den anderen Steden conformeerden. Dan my dunckt voorwaer dat het wel slecht soude wesen dat die van Gent haerluyden door sulcks souden laeten affschricken, want die van Amsterdam (niettegenstaende dat sy met sommige Steden van Hollandt in 't voorsz. werck niet eenstemmich zyn) allycke-wel haer debvoir tot assistentie van den Bontgenoten wel geneyght zyn te doen soo wel als voorhenen, soo dat de macht van dien van Hollant daerdoor gansch niet af en neemt, 't welck die van Gendt lichtelyck sullen konnen verstaen. Soo nu het Landt in macht toenemen sal door 't voorsz. werck voort te stellen, 't welck ick noch niet kan verstaen; soo heeft men immers die van Gent daer op te vertroosten dat het meestendeel van Hollandt soo men seydt in die saecke al eenigh zyn, soo dat myn dunckt het peryckel alhier desen aengaende voorgewent cesseert, ende geen aensien en heeft. Ende voorwaer souden de Raden van Amsterdam al eenighsins tot dese handelinge willen verstaen, soo obsteert haer mijns bedunckens grootelijck het I. Articule van de Unie tot Utrecht gemaeckt, dicterende dat de Landen ende Steden in deselve Unie begrepen, haerluyden verbinden ten eeuwigen dagen | |
[pagina 6]
| |
by den anderen te blijven in aller forme ende maniere alsof sy maar een Provintie en waeren, sonder dat deselve haer t'eenigen tijden van den anderen sullen scheyden, ofte laeten scheyden by Testamente, Codicille ende als breeder in 't selve Articule verhaeltGa naar voetnoot1). Souden wy nu ons sonder die andere Provintien tot dit werck begeven, wy souden myns bedunckens grootelijcks van lichtvaardigheyt te beschuldigen zijn, ende met der daet bewysen dat wy noch op Eeden nochte verbintenissen niet langer en passen als 't ons wel goet dunckt, 't welck soo wy in meerder noot komen te geraecken ongetwyffelt voor de schenen springen sal. Ja, sullen wy door soodanigen werck de Bondtgenoten van deselve Unie ende allen anderen die tot noch toe met ons geweest zyn bewegen tot de diffidentie waerdoor sy te lichtelijcker souden mogen veroorsaeckt werden mede eenen anderen wegh te nemen die beyde haerluyden en ons te samen in 't verderf voeren sal. Men bevint wel wat laster 't Lant van Hollant door syne nabueren eertyts heeft geleden, sullen wij nu wederom alsoo van haerluyden scheyden, het is te besorgen dat wij metter tijt wederom van gelycken sullen hebben te verwachten, ende dat ontrouwe (naer 't gemeene spreeckwoort) synen eygen Heere slaen sal. Soo die van Hollandt dat (te weten de voorsz. Unie) nu noch al souden willen achterstellen, soo hebben wy te bedencken soo wy die saecke sonder die van Zeelandt doen ende dat daerover onse Schepen die met die van Zeelandt tegelyck op Spangien varen aldaer uyt het voorgeven van deselve oorsaecke (alhoewel die van Spangien wel andere redenen daer van souden weten voor te geven, maer dit alleen souden mogen doen om te meerder scheuringe van de Landen te veroorsaecken) aengehouden, 't volck tot Slaven gemaeckt ofte anders vijantlyck getracteert worden, wat commotie ende beroerte wij onder de gemeenten in de watersteden ende oock ten platten Lande alomme souden hebben. Ende soo die van Spangien dan | |
[pagina 7]
| |
noch een tijt lanck die van Zeelandt vrij lieten vaerenGa naar voetnoot1), voorwaer ick dencke niet datmen haerluyden lichtelijck tot onse meeninge alsdan souden konnen brengen, maer dat de Coninck van Spangien altemets meer en meer haerluyden harten door syn soetschijnende tracteringe van ons soude vervreemden ende t'hemwaerts locken. Degeene die oock met eenige van de Burgerye van dit werck eenige beradinge heeft gehadt, bevint oock wel hoe swaer dat het veelen voorstaet, ja voorsooveel als my dunckt dat veele voorneme Burgeren liever vertrecken sullen dan op soodanige wyse by ons bly ven, 't welck alsdan oock geen kleyne opspraeck ende beroerte onder de schamele gemeente soude veroorsaecken; Ende is myns bedunckens te vermoeden byaldien syne Excellentie in 't beginne van desen Oorloge hem hadde laten verluyen ofte mercken dat syne meninge tot dit werck streckte, dat hy weynigh soude hebben uytgerecht ende dat de gemeenten die de Steden alomme hem hebben geopent tot sulcks niet en souden hebben verstaen. Maer men was toen al doende met het lieve pro Lege, Rege & Grege, ende mette vrijheyt van de Landen het volck voor te beelden, sonder datter eenige mentie werde gemaeckt voor soo veel mijn bekent is, om syne Excellentie ErfHeere van den Landen te maecken: Ende het bevindt hem oock alrede dat meestendeel met dit werck sooveel te wege gebraght is datmen diffidentie ofte mistrouwen op de gemeenten heeft, die haer selfs met haerluyder groote periculen, hebben Syne Excellentie onderworpen, ende oock sommige haere Steden met verlies van veel duysent Persoonen voor 't gewelt der vyanden hebben beschermt, sulks dat wy nu een groot | |
[pagina 8]
| |
deel van onse middelen (die ons wel nodigh waren elders ende tegen den Vyandt te gebruycken) moeten consumeren door het omsien datmen heeft na de gemeente, diemen anders meest behoorde te vertrouwen, als zynde de getrouwste Helbaerdierschap ende bewaernisse van een Prince, die gunste heeft by syne onderdanen, gelyk syne Excellentie deselfde in voortijden oock meermaelen daertoe heeft gebruyckt. Alsoo dat my wel nodigh dunckt op dese saecke te hooren niet alleen de Kapiteynen ende Lieutenanten van de Schutteryen ende wycken, maer oock alle andere Burgeren ende oock het Zeevarende Volck, die te beduchten is het eerste perijckel hebben te verwachten, ende die onse meeste sterckte zijnGa naar voetnoot1). Ick verstae wel het seggen, dat er te veel in der saecke is geprocedeert, dan datmen der nu behoort uyt te scheyden, daer van ick niet weete grootelyck te seggen als voor mynen tijdt geschiedt zynde, maer op wat wijse ende door wat middelen ende oorsaecken het soo verre gebracht is kan ick my qualyck genoegh verwonderen, aengesien ick noch ter tydt niet hooren ofte te weten krijgen kan wat voordeel 't Landt daer uyt soude mogen genieten, 't welck men voorheen immers noch wel soo weynigh heeft mogen weten te seggen, als nu, nae dat de saecke al soo lange op de baen geweest is. Het heeft nu soo langen tydt gestaen, dat de Magistraet alhier ende oock in andere steden in eenen anderen Eedt heeft geweest als de GemeenteGa naar voetnoot2), dat ick wel een sorgelyck dinck achte | |
[pagina 9]
| |
in aldusdanigen gevaerlycken tijdt, ende ick kan niet bedencken dat hetselve alsoo soude hebben blyven staen waer 't saecke datmen moedt gehadt hadde om de Gemeente tot denselven Eedt te brengen. Soo men nu de Gemeente tot dien Eedt niet heeft durven vorderen ofte haerluyden dien afeyschen, veel te qualycker achte ick datmense tot desen nieuwen Eedt sal konnen gebrengen; datmen dan wederom den Magistraeten een tijdt lanck noch soude houden in den nieuwen Eedt ende dat de Gemeente in haren ouden Eedt soude staen, soo geve ick een yegelijck te bedencken wat fondament dat toch die dingen mogen hebben in tydt van noodt, daer de Gemeente (door middel van de welcke de saecke uytgevoert moet wesen ende sonder welckers middel de saecke niet en kan bestaen) gesepareert ende gescheurt is van de Magistraet. Datmen meenen soude de Gemeente soo kleyn te achten datmen haerluyden wel sal dwingen, ofte haerluyden tegen 't gemeene gevoelen alsulcke veranderingen op te dringen, ducht ick dat niet wel sal gelucken, want ick verstae dat de gunst ende liefde vande Gemeente onse saecke heeft opgeholpen ende dus verre meest gebracht, daer te besorgen is soo 't Volck de Regieringe wars ende vyandt wordt, dat het een quaden uytganck sal nemen, dat Godt genaedigh afwende. Heeft Duc d'Alba, die soo groot gewelt hadde met syn Oderint dum metuant, de Landen niet konnen onder syn geweldt behouden, voorwaer ick vreese, dat wy noch veel swacker bevonden sullen werden, soo het gemene Volck een afkeer vande Regenten krygt. Ende soude voor myn advys alsnoch tot dese saecke niet konnen verstaen, soo omdat ick geen reden hoore wat voordeel het inbrengen kan, als oock dat myn obsteert de Unie van Utrecht bovengemelt, ende mede door dien dat die van Zeelandt noch verre achter ons zyn, ende noch syne Excellentie niet voor Hooge Overigheydt hebben aengenomen, van de welcke ons nochtans geen raedt is te scheyden; Ende insonderheydt om dat ick niet verstaen kan datmen de gemeente tot alsulcks mede soude konnen brengen, sonder middel van dewelcke de saecke niet uytgevoert kan werden; dan datmen daer mede andere occasie verwacht op hoop dat | |
[pagina 10]
| |
onse Bondtgenoten ende oock onse eygen Gemeente te beter tot de saecke soude mogen werden gesint, opdat wy die eendrachtelijck byder handt nemende deselve met Godes hulpe te beter uytvoeren mogen. | |
b. Resolutie daerop genomen.Is geresolveert datmen dubbelt sal nemen van de Capitulatie byde anderen Steden gemaeckt, ende datmen die sal examineren offer oock yets is, tegen deser Stede gerechtigheydt strijdende, ende datmen tot approbatie nochte teyckeninge van dien niet en sal komen voor ende aleer dat ons blyckt dat die van Zeelandt soo verre in deser saecke hebben geprocedeert als die van Hollandt, ende soo wanneer dat al blijckt datmen alsdan den Raeden alhier wederom sal vergaderen, ende noch tot teyckeninge vande Capitulatie voorseydt noch tot yets verders in der saecke sal voortvaren, sonder de Schutteryen ende andere notabelste Burgers daer op te hooren.
Dan is in 't extenderen van deselve Resolutie voorts in 't narrée by den Secretaris gestelt, dat de Raeden verstaen, dat het Landt van Hollandt niet mach wesen sonder Graef ende dat de Raeden wel gesint zijn, syne Excellentie daer toe aentenemen, 't welck gantschelick niet in de Resolutie is besloten ofte geaccordeert geweest, maer nae datter op omgestemt waer of die woorden in 't narrée souden blijven, is by meerder stemmen verklaert: Jae. Maer is by Burgemeesteren ende anderen (het effect van deser saecke meest drijvende), uytdruckelick verklaert, dat sy niet en verstonden, dat die woorden waeren obligatoir als simpelick in 't narrée staende ende niet gemeens hebbende met de Resolutie, die daernaer volght, 't welck myn goet gedacht heeft alhier per memorie te teyckenen op avontuyre of men in toekomende tydt die woorden anders wilde drijven. |
|