| |
XVIII.
Op Lichtmis anno 1619. Naerder bedenckinge opt naestvoorgaende.
Het is een gemeen spreeckwoordt, dat men qualick alle tijdt lachende mach huyshouden; hoe zal men dan hebben te verwachten, dat men landen en̄ steden met volcomen eenstemmicheydt zoude mogen regieren?
Ick hebbe hyer ter stede zelfs een strijdicheydt van sommige dagen lanck gesyen, dat vyer Burgemeesteren, vyer Schepenen en̄ twee Pensionarien te samen in een zaecke vanden lijve tegen d'ander vijf Schepenen in geschille waren.
| |
| |
Hoe weynich zaecken werdender in desen Raedt met volcomen eenstemmicheydt geresolveert.
Hoe swaere strijdicheyden zijnder dickwils ter vergaderinge vande Generaliteyt, alsmede van Hollandt gevallen, zonder dat oyt yemandt eenich peryckel van zijn persoon daeruyt heeft gevreest?
Hadden dese gevangen heeren eenich peryckel te gemoet gesyen ofte gevreest, sij souden apparentelick daertegen hebben voorsyen, gelijck zij deden ten tijde vanden Grave van Leycester, dye een buytenlandts heere was.
Wij hebben ons hyer met noch vyer ofte vijf andere leden van Hollandt zoo langen tijdt tegen d'ander xij ofte xiij leden met zulcken groten yver geopposeert; men heeft ons evenwel (mijns wetens) noyt met eenigen rigeur nochte scharpe gevanckenisse gedreycht.
Soo den onsen oock eenige swaericheydt daerover waere gemoet, wij zouden ons oock buyten twijfel zeer qualick gehouden en̄ de zaecke heel anders dan nu verstaen hebben.
Ick hebbe noch noyt eygentlick verstaen, waerop dese apprehensie is gefundeert. Dan hebbe wel van over lange te voorn gehoort, dat eenige haer wel hielden verzeeckert, dat eenige van dese heeren verraders vandt landt ende Spaensgesint waren; maer ick hoore daervan alsnu nyet meer gewach.
Mijn dunckt groot onderscheydt te wesen tusschen dyen van Hollandt en̄ d'ander provincien, en̄ dattet geen wonder waer, dat eenige van dyen wadt jelours waren op den voorspoet van Hollandt, nyettegenstaende zij gedurende d'oorloge en̄ oock noch ter tijdt daerdoor zoo grotelicks zijn gebeneficieert ende verlicht.
Maer evenwel dunckt mijn, onder verbeteringe, dat ons incumbeert behoorlijcke sorge te dragen, ten eynde dyen van Hollandt geen ongelijck werde gedaen, also men tot allen tijden wel luyden heeft gevonden, dye haer autoriteyt en̄ gesach pogen te verbreyden; maer wij sijn
| |
| |
specialick tot den voorstandt vandt recht van Hollandt verbonden.
Ende daerom dunckt mijn oock dat wij daerop behoren te letten, off dese heeren oock yedt hebben gedaen, dat tegen 't recht vandt landt van Hollandt ofte tegen de resolutien vanden Staten van denzelven landen soude mogen strecken.
Men heeft alle desen tijdt zoo veel periculeuse beroerten hyer ende daer gesyen.
Daertegen is bij d'ordinaris garnisoenen zoo weynich debuoirs gedaen.
Ick mene oock, dat den eedt, dye zij aen den steden, daer se werden geleydt, plegen te doen, al voor lange in ongebruyck is gecomen.
Hollandt ende Zelandt hebben int begin vander oorlogen de wapenen tegen den Coninck van Spangien, wesende souverain Prince vanden lande, offensiue gebruyckt.
Mijn heere den Prince van Orangien, hog. me., vader ende fundateur van onse vrijheydt, naedat hij gedrongen was het landt te verlaten en̄ geen gebiedt meer daerin hadde, heeft evenwel bestellingen en̄ commissien te water ende te lande uytgegeven, dye bij den nabuyrlanden van waerden wierden gehouden.
Wye zoude dan dencken, dat de Staten van Hollandt, alsnu zelfs souverain in haer provincie zijnde, bij onwillicheydt vander Generaliteyts krijchsvolck, haer zelven en̄ haere ingesetenen door ander volck van wapenen ter defensive nyet zouden mogen verzeeckeren?
Dan, helaes, wij hebben ons oude symbolum van ‘Eendracht maeckt macht’ al te zeer vergeten.
Soo lange als wij dat wel hebben gepractiseert, zijn wij alomme wel geacht ende gesyen geweest.
Vranckrijck en̄ Engelandt, dye naest Godt onse principale steunselen zijn geweest, hebben (zoo tschijnt) nu een afkeer van ons. Anderen zullent apparentelick nyet min doen.
| |
| |
Wij weten, met hoe groten lijdtsaemheydt en̄ mededogentheydt de Heere Christus zoo grote gebreeckelickheydt, smetten en̄ vlecken van zijne Apostelen en̄ discipulen zelf heeft verdragen.
Wij weten, met hoe groten gebreeckelickheydt en̄ onverstandt alle dye voorneemste Oudtvaderen, van des Heeren Christi tijdt af, hyer op der aerden, tot opdt Concilium Nicenum en̄ van doen oock voortaen, zoo veel honderdt jaren beladen zijn geweest.
Dye harde Romanisten civiliseren en̄ conniueren zelfs in de strijdicheydt vande questie vande praedestinatie, dye d'oorsaeck van alle dese onheylen is.
Die grote Coningen van Vranckrijck en̄ Polen conniueren in verscheyden strijdicheyden van veel meerder gewichte.
Wij zijn zoo onlangs de tyrannie in geloofszaecken ontvloden, en̄ stellen alrede het landt in zoo swaren peryckel, om zoo hogen verborgen zaecke vande praedestinatie. Hoe is dat te excuseren?
Justum atque rectum sedulo sectare quisquis ciuibus praees regendis, neque in hanc illamue partem deuium pravus affectus te trahat. Dit les is ons bij onsen voorsaten, den Regenten deser stede, voorgeschreven, hoewel zij tselfde qualick hebben gepractiseert, twelck ons toestaet te verbeteren.
Ick mene immers, dat dese gevangen heeren nochte den gedeputeerden vanden steden, dye nu onlangs zijn gedeporteert, nyet toegescreven mach werden, dat zij willens en̄ wetens yedts tegen 't recht vandt landt hebben voorgenomen.
Ende zoo zij al eenichsins eenen misslach mochten hebben gedaen, gelijck daer nyemandt is dye nyet en̄ doolt, behoren dan noch haere voorgaende mennichfuldige diensten daertegen nyet in consideratie te comen?
Daer vallen zoo veel sware delicten bij geringe personen,
| |
| |
dye in faveur van eenige patronen, dye voor haer intercederen, werden geexcuseert; behoort alsulcks in dusdanige personen nyet veel meer plaets te hebben?
Hoe langen tijdt en̄ hoe mennichwerff heeft den Advocaet hem van zijnen dienst gepoocht te excuseren, sonder dat hij daertoe heeft konnen comen?
De Staten van Hollandt, zijne meesters, hebben hem noch zoo onlangs voor zijn gevanckenisse wederom van nieuws in haer protectie genomen, weynich wetende dat hem met noch twee andere zoo begaefde mannen nevens hem dye gevanckenisse, en̄ zoo groten deel van̄ Staten zelf zulcken ongewonen deportement zoo naebij was.
Dese luyden zijn nochtans een groot deel dyegene, dye bij haer zelfs en̄ eenige dye door haer ouders de gemene zaecke vandt begin aen in de meeste hetten, met groten yver en̄ met geen minder peryckel hebben helpen handthaven.
Haere ouders ende zij selfs, als goede patritii, hebben oock vanden beginne aen helpen bevoirderen, dat de plaetsen van degene dye uyt de Regieringe vande respectiue steden zijn comen te overlijden, van tijdt tot tijdt wederom met andere goede patriotten zijn bekleedt geweest.
Sij zijn immers degene, dye eerst met Engelandt en̄ naderhandt met Vranckrijck dye treffelijcke alliancien hebben te wege gebracht, dye met Godt het principale steunsel van onse zaecke zijn geweest.
Sij zijn degene, dye met zoo groten moeyten en̄ peryckel zoowel tot haer eygen beswaer, als vander gemeente, de middelen en̄ incoomsten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, in den tijdt van xxxij ofte xxxiij jaren tot zulcken ongelooffelijcken somme hebben gedaen aenwassen.
Sij zijn degene, dye zoo veel wervingen en̄ beseyndingen ofte tractaten van vrede, dye haer suspect waren, afgewesen en̄ doen stuyten hebben, gelijck zij oock dye swaere indignatien en̄ dreygementen vande Coninginne Elisabeth
| |
| |
van Engelandt, h.m., vande handelinge tot Borborch in Vlaenderen, zoo gelimpelick hebben gedeclineert.
Sij zijn degene, dye zoo lange jaren, zijne Exe te velde zijnde, zoo sorchfuldelick in alles hebben gesecundeert, dat onse legers alle tijdt in goede ordre gehouden en̄ van alle nootlickheyden voorsyen zijn geweest, dat ick mene dat in veel jaren geen Monarchen daervan beter zijn gedient geweest, gelijck oock de grote defecten en̄ muyterijen vande Spaensche zijde wel zijn bekent.
Sij zijn degene, dye te wege hebben gebracht dat wij nyet alleen, zoo onlangs nae 't besluyt van onse trefues, met grote vrundtschap van dye grote schulden van Vranckrijck en̄ Engelandt, met restitutie vande plaetsen van asseurantie zijn gelibereert, maer dat wij oock zoo haest door al dye schulden vander admiraliteyt zijn geredt, en̄ alle de penningen op interest en̄ op renten tot laste van Hollandt lopende, een vierdepart zijn verlicht.
Ick mene oock dat geen provincie met meerder confidentie opdt beleydt van zijne Exe int ontfangen en̄ veranderen vande garnisoenen heeft gehandelt, als dye van Hollandt.
Sij zijn oock dyegene, dye tot verscheyden reysen, in tijdt van noodt, haer credyt voor d'andere provincien hebben moeten strecken, twelck oock geen kleynen penninck importeert. Daerover oock dickwils bij dyen van Hollandt misgenoegen is vertoont, twelck den Advocaet zeer gelimpelick heeft geexcuseert.
Ick mene oock dat bij deser luyder Regieringe bij dyen van Hollandt oock tot onderhoudt vande Fransche trouppen veel meer als haer contingent is betaelt.
Ende eyntelick, zij zijn immers oock dyegene, door welcker beleidt God de Heere dese landen alsoo heeft gesegent, datse tegen de nature vanden oorloge, waerdoor alle Coninckrijcken, Vorstendomen en̄ Republycken in veel corter tijdt plegen gedepopuleert, verarmt, uytgeput ende
| |
| |
geruineert te werden, dese landen alsnu in den tijdt van veertich en̄ meer jaren herwerdt, van tijdt tot tijdt in aenwas van volck, van neringe, welvaert en̄ insonderheydt van verbeteringe van 't slandts incoomsten grotelicks zijn toegenomen. Oock zulcks, dat zij al in den jaere 1581 met zulcken kloeckmoedigen resolutie, bij openbaeren gepubliceerden placate, den Coninck van Spangien ter oorzaecke van zijne tyrannie en̄ violatie vande rechten vanden landen hebben verclaert ipso iure vervallen te wesen van zijne heerschappie, gerechticheydt en̄ erffenisse deser geunieerde provincien. Welcken volgende, denzelven Coninck ofte zijnen zoon oock bij onse treves, deselfde landen voor vrije landen heeft erkent, waerdoor ons gemenelandts schip door de genade Goods in zoo geluckigen haven is geraeckt, tot grote verwonderinge van al de werldt. Hoe zouden onderdanen meerder affectie, billickheydt, trouwe en̄ sorchfuldicheyden van haere Overheyden mogen verwachten?
Ende nochtans siet men, datter zoo veel luyden zijn en̄ oock onder denzelven vele van name en̄ aensyen, dye in dese grote veranderinge vande regieringe, en̄ insonderheydt mede in dye grote swaricheydt, dye den Advocaet met dye andere twee gevangen heeren is overgecomen, haer verheugen. Maer met wadt kennisse dat zulcks geschiedt, kunnen best verstaen, als men de zaecke wel examineert.
Sijne Exe, zijnde een jonge heldt van ontrent xviij jaren, heeft evenwel stracks na den doodt van sijn heer vader, hog. me., en̄ volgende desselfs voetstappen, hem zelven mede voorden dienst en̄ vrijheydt van tlandt opgeoffert en̄ geconsacreert.
Ick hebbe zelf verscheyden reysen dye eere gehadt, dat ick op zijn versoeck met andere gedeputeerden meer van dese stadt, en̄ anderen, aen zijn tafel hebbe gegeten.
Sijn affabiliteyt en̄ humaniteyt met groten en̄ kleynen is alle man bekent, en̄ insonderheydt sijn mededogentheydt
| |
| |
en̄ gratie over veel menschen, dye haer bij noodtweer ofte andere onvermoede toevallen, en̄ nyet uyt pure malitie nochte voorbedachte moedtwillicheydt, in sware delicten hebben verlopen. Hoe zoude men hem dan, als uyt hem zelven, mogen toescriven zoo harden voornemen tegen dese gedeporteerde heeren van dese stadt, zoo hij hadde geweten dat het tot zoo groten smaet en̄ peryckel soude strecken van dengenen, dye zoo langdurige en̄ mennichfuldige proeven van haere getrouwicheydt en̄ oprechten yver voor den welstandt van dese stadt en̄ van theele landt hebben bewesen? Daervan hij door dengenen dye sulcks incumbeert, van te voorn wel hadde behoort onderrecht te wesen, alsoo hij zelf buyten twijfel dagelicks met zoo veel sware zaecken werdt geobrueert, dat hem nyet mogelick is alles na den eysch vande saecken te bedencken.
De steden en̄ gemeenten van dyen zijn nyet alle van een nature en̄ conditie. Daer zijn verscheyden steden, dye met goeden ogen hebben aengesyen, dat zoowel de Remonstranten als Contraremonstranten haere religie ten beyden zijden hebben geexerceert.
Maer zoo haest als de Remonstranten hyer eens ofte tweemael vergadert hadden geweest, en̄ dat Rem Egbertss. Bisschop hem oock daerbij hadde laten vinden, zonder dat hij bij den heere Officier, mijns wetens, meer als andere zijne consorten, daerover gecalangeert is geweest; sonder dat ick oock oydt hebbe verstaen, dat hij eenige dyergelijcke vergaderinge tzijnen huyse heeft toegelaten, - Soo ist nochtans alle man bekent, dat hij alleenlick regent vandt tuchthuys zijnde, uyt allen anderen als uytgepickt en̄ onlangs daernae zijn huys int schoonste vande stadt en̄ bij schonen lichten dage, ten aensyen van vier duysendt menschen, bij een grote mennichte van̄ slechtste soorte van tgemene volck bestormt, met langdurich grooten geweldt opgebroocken en̄ alles geplundert is geweest, dat zij hebben weten te becomen. Sonder dat mijns wetens
| |
| |
daerover eenige exemplare correctie bij de justitie, ofte bestraffinge vanden predickstoel, gedaen is geweest, gelijck wel altemet werdt gedaen van zaecken van veel minder gewichte. Ist nyet grotelicks te vresen, dat bij gebreck van beter ordre tegen zodanige proceduren, dese heeren, van zoo veel meerder qualiteyt als Rem Egbertss. voorn̄, dye elck een weet dat met sulcken groten solenniteyt bij zijne Exe zelf zijn gedeporteert, mede dyergelijck zoude mogen wedervaren. Soude dat nyet wesen meer door faute van degene dye zijne Reg. daervan beter hadden behoren te onderrechten, als van zijne Exce zelfs, dye zoo weynich kennisse heeft vande particuliere personen vande regieringe deser stede?
Dat gemene volck draecht geen verder kennisse dan van tgene dat zij horen en̄ syen, sonder veel te dencken dat zijne Exe, als zijn Hoff in den Hage houdende en̄ meer als te veel in andere wichtige saecken te doen hebbende, door onderrechtinge ofte aenporringe van anderen tot zulcken werck moet wesen beweecht.
Soo veel nu den drye gevangen heeren aengaet, mene ick dat alle degene, dye met genochsame kennisse daervan spreecken, zullen toestaen dat zij alle drye zodanige luyden zijn, bij denwelcken alleman, en̄ zij zelf bij nyemandt gewoon zijn wadt te soecken, daerdoor zij oock in zoo groten aensyen en̄ reputatie zijn gecomen. Ende is, mijns bedunckens, daerom geen wonder dat zij, hebbende verre het meeste deel vanden leden van Hollandt en̄ Westvrieslandt op haere zijde, in zoo swaerwichtige zaecken, dye alsnu langen tijdt zijn verhandelt, haer van haer verstandt nyet hebben konnen laten dimoveren door eenige gedeputeerden van d'ander provincien, dye meestal in zodanige zaecken van minder ervarentheydt zijn als zij zelve. Ende daerom dunckt mijn, onder correctie, dat men tegen haer op dusdanigen maniere nyet behoorde te procederen, ten waere dat men zeeckerlick wiste, dat
| |
| |
zij tselfde deden met correspondentie vanden vijandt, ofte andersins particulier profyt daeruyt hadden te verwachten. Maer zoo zij sinceerlick nae haer verstandt daerin hebben gehandelt, zulcks als zij, volgende haeren eedt, verstaen tot voorstandt vande gerechticheydt vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt te behoren, zoo kan ick nyet begrijpen dat zij haer daerin zouden mogen hebben ontgaen. Van welcke gerechticheydt temmelijcke brede deductie is vervaet int concept vande andtwoordt bij den voors. Staten beraemt voor den heere Dudley Carleton, Ambassadeur van zijne Mat van Grootbritannien, dewelcke in Mayo lestleden alhyer in den Raedt is voorgelesen.
Hoe waerdt en̄ in wadt achtinge oude getrouwe en̄ lang beproefde vrunden bij den verstandigen behoren te wesen, leren ons de bibelscbe en̄ oock de werldtlijcke exemplen overvloedelick, sonder dat ick voor dees tijdt meer daervan zal seggen.
Dyen treffelijcken Epaminondas, zoo als hij nae zijne treffelijcke diensten noch euentwel aen den hals werde aengeclaecht, versocht alleenlick, dat sijn rechters alle de diensten dye hij hadde gedaen aen een columne souden willen laten scriven, sonder meer te seggen. tWelck bij haer verstaen zijnde, zijn zij terstondt van ander beraedt geworden en̄ vanden anderen gescheyden. Maer daer ontrouwe mede gemengt is, dat is een ander zaeck.
Men schijnt hyer voortaen schyer int precys maincteneren vande praedestinatie en̄ andere dyergelijcke meer, de hele zuyverheydt vande religie te stellen, en̄ dat degene dye deselve poincten alsoo nyet konnen toestemmen, voor geen gesonde lidtmaten, veel min leeraers, vande kercke gehouden mogen werden.
Maer mijn heeren gelieve eens te gedencken, hoe en̄ in wadt maniere de Regieringe van 't landt, en̄ insonderheydt van dyen swaren lastdragenden esel van Holland
| |
| |
en Westvrieslandt, haer in alle dyen tijdt vanden afval van Spangien int stuck vande religie heeft gedragen.
Ick hebbe zelf, als jonckgesel zijnde, mijn vanden jaere 1569 totten jaere 1574 gestadelick met sobere middelen, gelijck oock veel ander goede luyden, buyten tslandts moeten behelpen. Waernae ick oock den tijdt van vyer jaren, als totten jaere 1578, in Noordthollandt, en̄ voornemelick in de stadt Hoorn, mijn hebbe gesocht te generen.
Aldaer zijnde, ben ick berecht, dat bij zeecker placaet alle d'uytgeweeckene vanden lande, zonder aenschouw van religie, op zeeckere penen waeren verdaecht, binnen zeeckeren tijdt weder int landt te comen. En̄ alsoo ick doen ter tijdt een ouder broeder hadde, dye met vrouw en̄ kinderen zijn woonplaets tot Dantsick, in Pruissen, hadde begrepen, en̄ aldaer zoo schielick nyet mocht opbreecken, soo hebbe ick tot Hoorn voorseyt de burgerschap voor hem versocht, onder dispensatie ofte stipulatie vande Regieringe aldaer, dat hij aen den voorgestelden tijdt vanden voors. placate zoo precys nyet zoude wesen gebonden, zijnde ten zelven tijde aldaer predicant eenen Clement Maertss., dye ick wel hebbe gekent, en̄ soo ick mene een geboorn burgers zoon, en̄ in tstuck en̄ predestinatie van tverstandt der Remonstranten was.
Ende van dyen tijdt af, gelijck oock van te voorn, van tbegin van haer revolte aff, is wel de Gereformeerde religie, maer nyet met alsulcken precysheidt als nu ter tijdt, voor de hooftreligie van 't hele landt gehouden, daervan de ministers oock bij tlandt betaelt en̄ bij haer oock de gemene kercken zijn gebruyckt geweest; maer hebben oock alle dyen tijdt, tot nu toe, verscheyden andere gesintheyden haer vrije oeffeningen gebruyckt sonder wederseggen, gelijck alle tzelfde al de werldt is bekent; waerom het mijn, onder correctie, oock zeer bedenckelick zoude duncken, dat daerin alsnu eenige veranderinge zoude werden voorgenomen. Insonderheydt dewijle wij daerin oock
| |
| |
verscheyden coninckrijcken en̄ anderen tot exemplen voor ons hebben, dye dat met haer eygen schade hebben geleert.
De bloedige placaten van dyen groten Kayser, Caerl den vijfden, vanden jare 1540, behoren ons mede alsnoch nyet zoo heel vergeten te wesen. Immers daer zijnder noch eenige van desen Raedt, en̄ ick oock onder dengeenen, dye de miserien en̄ elendicheyden daervan mennichfuldich hebben gesyen.
De historien getuygen oock daervan, dat de Regieringe van Straetsburch, van Brabandt int gemeen, van Andtwerpen int particulier, van Venetien, van Napels en̄ Milaen, zeer weynich jaren daernae daertegen hebben beginnen te opposeren.
Vrouw Maria, Coninginne van Hungarien, Kayser Caerls eygen suster, en̄ doenmaels Gouvernante van alle de Nederlanden, is daerom zelf na den Kayser, haren broeder, tot Augsburch op den Rijcksdach getrocken. Ende dye mennichfuldige moorderijen van zoo veel eerlijcke luyden van verscheyden gesintheydt hebben ten laetsten groot en̄ kleyn geparst, om daertegen uyt te barsten; twelck het begin van onse zoo langdurige binnenlandtsche oorlogen is geweest.
Ende daerom sach ick oock gaern, dat wij ander goede, eerlijcke luyden, ja onse eygen vrunden, magen ende goede bekenden, nae het voors. exempel van ses- ofte seven en̄ veertich jaren herwerdts, voortaen oock mochten gunnen, dat wij zelven gaern souden genieten. Te meer, omdat ick mene datter nauwelicks eenich geslacht van name is, onder den ouden Hollanders, of men heeft eenige daeronder, dye de Gereformeerde religie in alles nyet konnen aennemen in alsulcken precysheydt, als men nu ter tijdt toe contendeert.
Dat uytvercoren Joodtsche volck, twelck zoo wonderlycke veel voor de bescherminge van haer vaderlijcke wetten hadde geleden, en̄ daer voor zoo uyttermaten zeer waren
| |
| |
yverende, hebben nochtans nyet onderlaten met dyen van Sparta ofte Lacedemonien (wesende immers genoch heel heydensch geworden) verbintenisse en̄ alliancie te maecken, tot beydersijdts verzeeckertheydt en̄ mutuele bescherminge.
Het is wel waer, dat dye voors. Spartianen ofte Lacedemoniers voorhenen der Israeliten broederen waren gereeckent geweest, en̄ haere afcoomst zoowel als d'Ysraeliten van Abraham hadden, oock zulcks dat zij haer voors. stadt van Lacedemonien al omtrent den jaere 2240 nae de scheppinge der werldt, ende omtrent den tijdt dat Patriarch Jacob in Egypten is getogen, hebben gesticht en̄ gebouwt gehadt. Maer zij waren nochtans in haren goodsdienst zoo verre afgeweecken, en̄ in zulcken verloop van regieringe gecomen, dat se omtrent den jaere 3180 na de scheppinge, en̄ oversulcks 940 jaren na de fundatie derzelver stede, haere wetten van Lycurgo hadden ontfangen, zulcks dat het verschil, zoowel in religionszaecken als andere polytycke regieringe tusschen den voors. Lacedemoniers en̄ dyen van Israel, mijns bedunckens, al veel groter schijnt geweest te zijn, als het verschil van onse tijden tusschen zoo veel verscheyden gesintheyden onder den Christenen wel schijnt te wesen.
Ende hebben nochtans dyennyettegenstaende dye van Ysrael uyt haer zelven omtrent den jare 3820 met dyen van Lacedemonien voorseyt dye voorverhaelde broederschap vernieuwt, wesende omtrent 640 jaren naedat se haere wetten van Lycurgo hadden ontfangen, gedurende welcken tijdt, immers wel te geloven is, datse zeer weynich ofte nyet van Goods wetten hebben gehoort, en̄ oock veel meer in gemeenschap en̄ onderlinge vrundtschap vanden Ysraeliten zijn vervreemt geweest, als de Christenen noch ter tijdt vanden anderen zijn vervreemt, alleenlick uyt verscheydenheydt van eenige poincten der religie.
Ende is oock gelijcke gevoechlickheydt in de primitiue kercke ten tijde Cypriani in Concilio Cartaginensi, mede
| |
| |
gepleecht, alwaer de geestelickheydt van Itallen ende van Aphrica, zijnde van verscheyden gevoelen over den doop dergener, dye van ketters gedoopt zijnde, haer totte rechtgevoelende kercken quamen te begeven, dyennyettegenstaende haer andersins in de gewoonlijcke eenicheydt hebben gehouden, sonder ter oorzaecke van zodanige differenten haer vanden anderen te scheyden, ofte alszulcken vijandtschap tegen den anderen voor te nemen, als men huydensdaechs (Godt betert) om gelijcke zaecken syet verrijsen, dat men noch mate noch regel kan houden.
De mennichte van menschen is immers schier ontelbaer, dye vanden jare 1540 herwerdt onder de Spaensche regieringe tot opdt begin van dese oorlogen onder den tytel van ketterije en̄ oproermaeckers zoo elendelick zijn vermoort; maer evenwel geven de martelaersboecken van verscheyden gesintheyden te kennen, dat zij alsdoen noch middel hebben gehadt om al tgene dat haer inder gevanckenisse was wedervaeren, bij gescrifte te stellen en̄ den menschen bekent te maecken. Behalven dat noch daerenboven de stockmeesters ofte cypiers vander gevanckenisse d'een en̄ d'ander toelieten zodanige gevangenen te gaen besoecken, zonder dat men daertoe verder consent behoefde, twelck mijn zelf binnen Andtwerpen is wedervaren. Ist dan nyet al te beklaechelick, dat wij alrede zoo verre comen, dat men dese drye bovengemelde gevangen heeren zoo scharp houdt, datse, nae tgemene seggen, noch bij monde, nochte mette penne met nyemandt vanden heuren yedts mogen communiceren? Nyettegenstaende dat zij alle te zamen en̄ elck besonder (boven den groten ouderdom haerder tween) met haere langdurige en̄ gestadige studien en̄ andere sware besoignen, de krachten van haere tedere lichamen van te voorn meest hebben uytgeput en̄ geconsumeert.
Ick meen dat ick voor zeecker ben berecht, dat zijn Exe meer dan een reys verclaert soude hebben, dat het
| |
| |
tegen zijn gemoedt ofte zijn naturel zoude strijden, dat hij zulcke veranderinge in de regieringe heeft moeten doen; hoe soude men dan oock konnen geloven, dat hij d'oorzaecke soude wesen van dese scharpe proceduren?
Is hij dan geen oorzaeck daervan, zoo moet immers dye swaericheydt uyt anderen voortcomen, zij zijn dan geestelick ofte waerlick: wandt het nergens volmaeckt is; en̄ daerom mene ick oock dattet ons van daer compt, dat wij zelver het voors. werck van zijne Exe verder trecken en̄ interpreteren dan zijn eygen woorden luyden.
Maer wij weten immers wel, dat het begin van alle dese binnenlandtsche beroerten zijnen oorspronck uytten geestelijcken van dyen tijdt heeft genomen, en̄ dattet alsnu mede zoo toegaet; 't welck ick te meer mene alsoo te gebeuren, omdat tot dye geestelijcke bedieningen, zoowel uytheemschen als ingeboornen werden beroepen, daer ter contrarie de politycke regieringe alleen aen naturelle ingeboornen vanden landen is gebonden, dewelcke oock dye verkiesinge doen, daertegen zij in de verkiesinge van̄ geestelijcke ampten geen seggen hebben, onder denwelcken oock alrede zoo veel droevige fauten van bankerotten zijn gevonden.
Ick wil nyemandt int particulier te nae spreecken, maer met alle menschen gaern vrede houden zoo veel mijn mogelick is. Ick kenne oock nyemandt dyen ick nyet gaern nae mijn vermogen vrundtschap zoude willen doen, alst op mijn werde versocht. Dan zal alleen int corte eenige aenwijsinge doen van tgeene, dat mijn dunckt tot onser aller waerschuwinge te dienen.
Onder Israel was nyet alleen de politycke regieringe aen den Israeliten, maer oock bij limitatie aen haere respectiue stammen, en̄ het priesterschap alleen aen de stamme Leui gebonden. Wadt hebben zij evenwel swaere fauten en̄ gebreecken, nyet alleen bij de gemene soorte van dezelve stamme Leui, maer oock bij dengenen dye
| |
| |
door speciale verkiesinge Goods, totte voornaemste ende hoochste bedieninge zijn beroepen geweest?
Ende vooreerst van dyen schrickelijcken moordt, bij Simeon en̄ Leui zelfs aen dyen van Sichem begaen, daervan haeren ouden vader Jacob zoo groten gruwel hadde.
Dat oock dye van denzelfden geslachte Leui dyen goeden Mosi zoo veel moeyten maeckten, dat hij tegen haer seyde: ‘Ghij maeckt het te veel, ghij kinderen Leui.’
Item dat dyen treffelijcken Aäron, in dye corte absentie van Moses, zoo groten gruwel met het gulden kalff aenrechte, en̄ zijne zonen vreemt vuyr voor den Heere offerende, zij zelfs daerover van tvuyr zijn verteert geweest.
Item van dyen vermaerden Heli, met zijne zonen, dye zulcke bose boeven waren en̄ haer zoo qualick droegen.
Nae desen is Samuel gevolcht, dye zijne zonen tot Rechters over Israel stelde, dye nyet in zijne wegen wandelden, maer haer tot giericheydt neychden, geschencken namen en̄ het recht bogen etc.
Ende hoe vol van klachten zijn onse vyer grote ende twaleff kleyne propheten, over den valschen propheten ende priesteren van haren tijden?
Wadt isser oock al van zodanigen geselschap geweest ten tijden vanden Machabeen, dat eenen grouweldt dye daeraen gedencken!
Ende om nyet al te langh te maecken, maer veel van zodanige dingen over te springen, 't is immers oock al te droevich met eenigen vanden voorneemsten eersten Reformateurs toegegaen, dat zij elckander zoo vuyl en̄ schandelick hebben overgehaelt en̄ gescholden, dattet voor eerlijcken ooren al te argerlick is te horen, schijnende dat zij haer selven in zodanigen vrijheydt nyet hebben konnen matigen; hoe zouden zij dat den anderen leren?
Niet dye hem zelven prijst, maer dye den Heere prijst, dye is bequaem, seyt Paulus; en̄ noch: Ondersoeckt u zelven off ghij int gelove zijdt, beproeft u zelven etc.
| |
| |
Ten is met seggen nyet te doen, men wil altemet anderen eenen wech wijsen, dye men zelf minst wandelt.
Het en̄ gebreckt den onsen immers nyet daeraen, off zij wetent zeer wel, dat van allen ouden tijden zoo veel vanden voorneemsten leraren vande kercke zoo veel aen de volmaeckte kennisse van godtlijcken zaecken heeft ontbroocken, en̄ dat zij d'een d'ander veel ten goede hebben moeten houden; zoo ist immers een grote faute, dat wij het in dese laetste tijden zoo volmaeckt willen hebben. Ick segge in dese laetste tijden, van dewelcke de Heere Christus zelver schijnt getwijfelt te hebben, off hij oock gelooff op aerden zoude vinden. Ende daerom dunckt mijn, dat wij ons tot vrede, vriendtschap, ende verdraechsaemheydt tegen elckander behoren te disponeren, ten zij dat wij de hele kercke t'enemael aen stucken willen scheuren, gelijck men daervan zoo veel exemplen syet aen verscheyden soorten van Doopsgesinden. Maer d'onsen willen haer daeraen nyet keren, nochte oock aendt exempel van dyen van Geneve zelf, alwaer de ministers int aennemen van haren dienst een bondigen en̄ treffelijcken eedt moeten doen, begrepen in vyer articulen, wel breedt geextendeert, twelck haer immers wel is bekent.
Sij hebben oock voor haer zoo veel exemplen en̄ leringen van onderlinge tolerantie en̄ verdraechsaemheydt, om tot eenicheydt te mogen comen en̄ deselfde te mogen onderhouden. Maer neen, het mach al nyet helpen, en̄ ick zoude wel eenige extracten, daertoe dienende, uyt verscheyden voorneme geleerder luyden scriften hyer verhalen; maer alsoo het mijn wadt te veel tijdts zoude nemen, zal ick alleenlick de plaetsen aenwijsen, opdat degene dye de texten gaern zelf zouden willen lesen, deselfde lichtelick konnen vinden. Als namelick bij
Augustinum den oudtvader zelve, in zijn Epistolis, Epistola 48, heel breedt, libri mei fol. 36. Item Epist. 163 libri mei fol. 143.
| |
| |
Item tomo 6, de haeresibus ad quod vult Deum Ne 86.
Item tomo 7, contra literas Petiliani cap. 8 et 9.
Item tomo 10, de verbis domini in Euangelio secundum Mathaeum, sermone 18. Item bij
Caluinum in Epistolis et responsis, pag. 24, 28, 222, 409, 410, 449, 450, 538, 648, en̄ noch denzelven in Tractatibus Theologicis, pag. 128 ad Iacobum Sadolotelum cardinalem. Item
Melancthon in Epistola locis suis communibus praefixa en̄ noch
In ipsis locis communibus, titulo de afflictione et cruce tollenda, libri mei pag. 309.
Idem ibidem, titulo de Magistratibus ciuilibus, libri mei pag. 341.
Idem in Tractatu suo de Ecclesia Wittenbergae, excuso ao. 1550 litera B, facie 2, et litera C, facie 2.
Beza in Epistolis theologicis, pag. 7, 23, 155, 156, 184. Idem in
Tractatibus theologicis, volumine primo, pag. 31, 38, 40, 44, 128. Item
Volumine secundo, pag. 113, 115, 118, 120, 125, en̄ noch
Volumine tertio, pag. 46, 73, 139, 265, 385. Ende
den heere van Plessys in zijn Tractaet vande kercke, doorgaens op veel plaetsen, gelijck oock
Adrianus Sarauia in Defensione Tractatus sui de diuersis Ministrorum gradibus, pag. 57, 62, 76, 81, 199, 200, 206, 303, 346, 348, 537. Ende
Franciscus Iunius in zijn Amiable confrontation op veel plaetsen vandt eerste deel, als 133, 141, 146, 162, 197, 399, 416, 496, 530, 556, 656, 667, 698. Ende int tweede deel pag. 212, 213, 222 en̄ 223. Van gelijcken nature is oock het gehele boeck desselven Iunii van zijnen Irenico ofte gematichden Christen, twelck altemael wel lesenswaerdich is, gelijck oock mede dye Stratagemata Iacobi
| |
| |
Acontii ao. 1610, in Latijn bij Coenraet Walkirch tot Bazel gedruckt, en̄ insonderheydt pag. 166, pag. 276 en̄ pagina 291. Daerbij ickt voor dees tijdt hyer zal laten, en̄ alsoo besluyten mette woorden, dye dyen vermaerden Rodolphus Gualtherus, Predicant tot Zurich, in zijne Apologia ao. 1545 voor Zwinglio heeft gescreven, luydende als volcht:
‘Onder dengenen dye Christi name belijden, onder den dienaren des Woordts, ja onder den theologen vande meeste vermaertheydt, is tot onsen tijden het licht der liefden zulcks verstorven, dat nyet een voncksken meer daervan werdt gespeurt. Oock alsoo, datse door ongematichtheydt van haren besonderen haet en̄ haer eygen eergiericheydt overwonnen zijnde, nyet alleen in des godtsaligen mans (Zwinglii) onderganck haer verheugen, maer datse oock haer vermaeckelickheydt scheppen, om den overleden te bespotten, hem te laste leggende, dat hij nyet alleen is een bevechter der religie en̄ eenen dye de Sacramenten verontheylicht, maer dat hij hem zelf met sijn eygen getuychnisse heel tot een heyden heeft gemaeckt.’ Ende noch int eynde van dezelfde apologia: ‘O ghij gelouige naecomelingen, wilt u doch spiegelen en̄ exempel nemen aen tgene dat tot onsen tijden met onderling twisten is gepasseert; wilt u aen nyemandt alsoo verbinden, dat ghij denzelven daernae nyet en̄ zoudet mogen ofte durven tegenspreecken, wandt het is al menschen werck aen allen kantten, oock metten aldervernaemsten en̄ treffelijcksten van onsen tijden. Wilt zelver alles naerstelick ondersoecken en̄ metten woorde Goodts overwegen, en̄ dyen volgende voor goedt houden tgene ghij bevinden zult daer mede overeen te comen; houdende voor goedt, nyet hetgene dat uyt eenige scharpsinnicheyt ofte eergiericheyt van disputeren bij yemandt voortgebracht werdt, maer tgene uytter waerheydt is voortcomende, en̄ dat ons van alle vertrouwen opdt uyterlijcke gebaer ende wesen
| |
| |
afwijsende, voornemelick op tgelove in Christum aenwijsende is, tot beuoorderinge der liefden en̄ verbeteringe des levens. Dit doende zult ghij nimmermeer vanden wech der waerheyt afdwalen.’
Item, noch eenige weynich woorden vanden Keurvorst Paltzgraeff Frederick, deses tegenwoordigen Keurvorsten vader, zoo ick mene luydende als volcht: ‘Vande religie mijns vaders ben ick nyet afgeweecken; wyens religie was gegrondt op de scriften der propheten en̄ apostelen, dye terwijle hij leefde, nyet in Martinum ofte Jacobum, maer in Christum geloofde etc.’ Ende noch een weynich lager aldaer: ‘Docter Luthers scriften houde ick in geen minder waerden dan mijnen loflijcken vader gedaen heeft; maer te rechte houde ick zulcke voor onwijse, dye alles wadt hem als oock andere menschen ontvallen is, gelijck goudt en̄ perlen achten en̄ houden.’
Het achtste Capittel vanden propheet Ezechiel dunckt mijn oock van zeer groten insichte te wesen, dye metten selven propheet een gadt door den wandt ofte muyr vanden tempel breecken, daer door gaen en̄ alle dye vertrecken en̄ hoecken wel doorsyen mocht, alles wadt daerin (gelijck voor desen in sommige cloosteren), zoo wel bij den oudtsten des volcks, dye de gemeente te rechte stuyren en̄ leyden zouden, als bij het vrouvolck en̄ den gemenen volcke int verborgen, met haren Thammuz, Adonis, Oziris etc. werdt bedreven. Ick duchte dattet hem alrede wel vreemt zoude vertonen, dient belieft Caluinum en̄ Lauatherum daerop te lesen, ick mene dat hij zijnen tijdt daerin wel zal besteden, wandt Lauatherus meent dat Godt de Heere noch al sommige godtvresende herten onder al dat quade gezelschap heeft behouden, gelijck het ten tijden van Elias is toegegaen etc.
|
|