Memoriën en adviezen (2 delen)
(1871-1925)–C.P. Hooft– AuteursrechtvrijXVII.
| |
[pagina 332]
| |
Dat doende, zullen wij wel bevinden dat men tot velen saecken moet conniueren, om tot geen scheuringe te comen, dye Augustinus zoozeer ontraedt. De huydensdaechsche questien zijn over veel honderdt jaren bekent geweest. De primitiue kerck is daervan zeer onderwarich geweest. Dat wij dye nu t'enemael willen dempen, compt uyt misverstandt ofte uyt quaedtwillicheydt. 'Tis oock misverstandt, dat wij de remedien daertoe uyt d'andere provincien willen halen, en̄ het ‘compelle intrare’ invoeren. Hadde Holland en̄ Zelandt vandt begin aen, nyet meer als zij, na de waerheydt en̄ vrijheydt geyvert, wij waren apparentelick noch wel onder de tyrannie gebleven. Maer zijluyden zijn naderhandt meest door de middelen van Hollandt daeruyt gereddet. Wadt heeft men evenwel daernae swaricheydt met haer gehadt? Zoo mette grote defecten van haer consenten, zoo met het leggen van zoo costelijcken casteel etc. Hoe dickwils is in de vergaderinge van Hollandt overt misgenoegen, dat daerover werde vertoont, bij den heere Advocaet van tlandt geandtwoordt, dat dye van Hollandt de wijsten mosten wesen? Hoe dickwils heeft men, om de saecken buyten confusie te houden, en̄ in geen muyterijen te vervallen, gelijck zoo mennichmael aen tsvijandts zijde is geschiet, sware extraordinaris consenten moeten dragen, dye altemael opdt credyt vandt landt van Hollandt hebben moeten werden genegotieert; dye oock, zoo ick mene, met dye lasten blijven sitten, met kleyne apparentie van remboursement van d'anderen. Men heeft haer ten gevalle nu lestelick oock zoo langen tijdt de Fransche troupen aen de handt gehouden; maer zij laten Hollandt meest voor de betalinge sorgen, dye daertoe oock grotelicks int verschot zijn. | |
[pagina 333]
| |
Alsoo mene ick oock, dat zijne Exe nyet gewoon is geweest te velde te gaen, sonder hem meest op Hollandt, en̄ weynich op d'ander provincien te verlaten. Hoe dickwils zijn zij tot verstarckinge vande gemene saecke en̄ verbeteringe vande gemene middelen van dyen ernstlick versocht geweest, om met dyen van Hollandt tot eenparicheydt van verpachtinge der gemene middelen te willen comen, maer zij hebben dat altijdt afgeslagen, onder pretext dat de nature van haer landt tzelfde nyet mocht lijden. Ende zullen dye van Hollandt alsnu moeten lijden, dat dye luyden, tegen 't recht ende de nature van tlandt van Hollandt, ons den wet sullen stellen in saecken, dye over veertich en̄ meer jaren tegen den paus, tegen Spangien ende tegent concilium van Trenten zijn gemaincteneert? Is dat den goeden nyet te veel gevercht? Is dat nyet een quade vergeldinge van zoo grote ontfangene weldaden? Ick en̄ wete niet wadt recht zij haer zelven hyertoe mogen inbeelden, meer dan men dye voorschreven groten heeft konnen toestaenGa naar voetnoot1). Sij hebben zelver ten dele kerckenordeningen gemaeckt tot haer genoegen, al een goedt deel jaren geleden. Soo behoren zij immers Hollandt van geen quader conditie te maecken. Niemandt vande particuliere leden vande Generaliteyt zoude eenigen inbreck in hare priuilegien, rechten ende oude costumen begeren te gedogen. Hoe dickwils heeft men gesyen, dat eenige van d'alderminste leden van Hollandt int maincteneren van hare jurisdictie zoo sorchfuldich zijn geweest, dat zij haer te | |
[pagina 334]
| |
soecken maecken om aen voornemen steden te laten volgen criminele gevangenen, sonder daervan te hebben acte van non praeiudicie. Ja de steden van d'ander provincien, dye ons ten dele dese swaericheydt veroorsaecken, ende haer vandt recht vandt muntwerck beroemen, weet men immers wel dat tot voirderinge vande buytenlandtsche handelinge ende trafycke van hare eygen naturelle ingesetenen, tselfde nyet behoeven te gebruycken. Ick mene oock dat de leden vande Generaliteyt, en̄ insonderheydt dyen van Hollandt, dye de meeste handelinge buyten t'slandts driven, van dat verstandt zijn, dat den staet van 't landt int generael en̄ insonderheydt de coopmanschap over zee en̄ elders buyten slandts daerdoor onwaerdeerlijcke veel meer werdt gekrenckt, als bij den handthavers van dat werck daerdoor werdt geprofiteert. Ende nochtans heeft men wel meermalen bevonden, zoo ick mene, dat zij in gene wegen tot schorsinge ofte provisionele stilstandt van dyen zouden konnen werden gebracht, behalven dat ick mene datter bij haerluyden in andere dyergelijcke zaecken meer wel swaericheydt is gemaeckt geweest, daervan anderen met meerder kennisse als ick, zouden konnen spreecken. Soude dan het landt van Hollandt int gemeen hem zelven onder de voochdye van hare zodanige bontgenoten alsoo moeten onderworpen, dat zij, tegen haer recht en̄ oude gebruyck, den wet van d'aldergewichtichste zaecken van haerluyden souden moeten ontfangen? Hoe vele sware oorlogen onder den grootsten Monarchen en̄ andere Princen werden eyntelick geaccommodeert, met behoudenisse van hare staten ten wederzijden? Hoe ist dan te verschonen, dat degene dye het licht des wereldts en̄ het sout der aerden behoren te wesen, haer zoo onversoenlick bewijsen, dat zij haer met haer volcomen vrijheydt nyet alleen nyet laten genoegen, maer oock noch daerenboven haren evennaesten, vrunden en̄ | |
[pagina 335]
| |
magen, ja geloofsgenoten willen doen aennemen alsulcken verstandt, twelck zoo veel euwen wel gedisputeert, maer nyet gedecideert is geweest? Wij weten wel datter in den jare 1581, en̄ alsulcks 37 jaren geleden, tot Geneue self is gedruckt een Harmonia Confessionum van elff der vermaertste kercken van Europa, en̄ dat van alle deselfde nyet meer dan vyer vande praedestinatie handelen: twelck immers geen bewijs is van zoo volcomen eenstemmicheydt in dat poinct, en̄ werden evenwel alle deselfde kercken aldaer, in den titel van tzelfde boeck, genaemt zuyver in der leere. Maer desen nyettegenstaende houde ickt daervoor, dat d'onse dese hare sware proceduren zullen bekleden metten name ofte titel van Goods woordt, in allen schine off zoo verscheyden andere treffelijcke geleerde luyden van onser zijde, dye daerin veel gematichder zijn, haer dye zaecken nyet en̄ verstonden, daervan eenen van denzelfden, dye nyet vanden minsten is en̄ noch onlangs geleeft, oock veel ondersocht en̄ veel gescreven heeft, rondelick verclart datter geen ander oorsaecken zijn, waerom huydensdaechs zoo veel kercken zijn gescheurt, dan de hatelijcke begeerte van hovaerdige heerschinge ofte sommiger luyden sotten yver, daeraen hij meent dat geen godtvruchtich mensch mach twijfelen. Ende om de waerheydt te seggen, dunckt mijn, dat mijn heeren, als zij de zaecken wadt beter naedencken willen, oock bijnae daeraen nyet mogen twijfelen. Men siet dagelijcks, dat verscheyden kinderen van gemene en̄ weynich ervaren luyden dickwils heel vroech, en̄ eer dan zij selfs ten aensyen van haere jonckheydt eenige kennisse ofte oordeel daervan hebben, op de beloftenisse van eenige jaerlijcksche subsidie, haer aen dese stadt verbinden, om haer studien te voirderen, en̄ tot nodige bequamicheydt gecomen zijnde, theologie te studeren en̄ tselfde studium te continueren, totdat zij tot het predick- | |
[pagina 336]
| |
ampt, op den voet alhyer geobserveert, bequaem werden gevonden, sulcks dat zij alle haer werck daervan moeten maecken, zonder eenich ander verstandt aen te moeten nemen in eeniger manieren. Alsoo gaet het apparentelick oock toe, nyet alleen met andere onse naebuyrsteden van gelijcke gesintheydt, maer oock aen de zijde vanden Remonstranten, en̄ van gelijcken oock op andere plaetsen bij den Luterschen, zoo Wittenbergsche, Jenesche als Flacciaensche, en̄ oock alsoo metten Jesuiten en̄ andere Roomschgesinden, elck na den aerdt en̄ gesintheydt van hare respectiue mecaenaten en̄ patronen, aenwendende alle haren arbeydt en̄ vermogen, om tselfde opdt uyttertste staende te houden, sonder dat men veel siet dat yemandt van haer allen eenigen anderen cours daerin neemt. Schijnende alsulcks, dat in gevalle zij elck van joncks op, om een eerlick onderhoudt te genieten, haer tot contrary partij hadden begeven, dat zij met gelijcken yver daerbij oock mordicus haer leven lanck, gelijck een ambachtsman bij zijn ambacht, zouden hebben gebleven, ten waere dat d'een off d'ander tot temmelijcken ouderdoom en̄ rijpheydt van oordel gecomen zijnde, door meer als gemene naersticheydt en̄ meer als gemeen verstandt, tot eenich ander als tgemene gevoelen in eenige poincten mocht comen. Twelck alsoo vallende, zij dat oock qualick souden durven openbaren, om nyet alle d'ander van minder ervarentheydt op den hals te krijgen en̄ alsoo uyt haer broodtwinninge gestoten te werden; ten ware zij met Zwinglio, met Luthero ende andere vande eerste Reformateurs, oock elck een besondere kerck oprechten wilden, twelck dan mede zijn swaricheydt hebben zoude. Dit werck, dunckt mijn, vrij wadt anders te wesen dan of men den jongen luyden liet studeren en̄ alles wadt daerop loopt wel te overwegen, om alsoo tot vrijheydt van verstandt gecomen zijnde, met oprechticheydt en̄ sonder | |
[pagina 337]
| |
vooroordel aen te nemen alsulcken verstandt, als zij konden begripen der waerheydt naest te wesen. Hoewel ick wel bemercke dat zij oock op dyen voet al te zamen mede tot geen een eynde souden comen; maer nochtans zoudet op dyen voet doorgaens met meerder oprechticheydt toegaen als anders. Wandt alsnu een ygelick zijde kiest sonder oordel en̄ poocht alle menschen op verlies van haere zalicheydt tselfde te doen aennemen, twelck mijn dunckt al te groten ongerijmtheydt te wesen, om daerop thele landt in zoo swaren peryckel te brengen. Ende daerom dunckt mijn oock dat wij (volgende dye vermaerde spreucke: Mutua defensio tutissima) tot bescherminge nyet alleen van ons zelven en̄ vrouwen en̄ kinderen, maer oock van verder naecomelingen en̄ tot mainctienement vande religie self, tot beydersijdts verzeeckertheydt, ons tot vrede en̄ onderlinge vrundtschap en̄ verdraechsaemheydt behoren te disponeren. Het is een gemeen seggen: Dulce bellum inexpertis. Ende alsoo duchte ick dattet mijn heeren alhyer ten dele mede gaet. Maer zoo zij alleen de elenden, dye in den lande van Hollandt vanden jare 1572 totten jare 1578 zijn gepasseert, nae het leven hadden gesyen, ick mene dat zij de zaecken beter souden naedencken en̄ dat zij wel zouden verstaen, dat de saecken alsnu noch veel swaerder zouden vallen, zoo verre men tot scheuringe en̄ gedeeltheydt begint te comen. Elck mach uyt voorgaende bevindinge van zijn eygen quartier best oordeelen, en̄ wij alsoo vandt onse. Hoe haest zal tlandt gedeelt, Suydthollandt van Noorthollandt gescheyden wesen, daerdoor stracks alle binnenlandtsche handelinge ende trafycke, oock op Vlaenderen, Brabandt en̄ opwaerts op de rivieren zal moeten cesseren, den zeevaert grotelicks verminderen, en̄ met eenen het incomen vande licenten en̄ convoyen meestal ophouden zouden moeten, ten waere dye met een groot deel vande | |
[pagina 338]
| |
neringe naer Zelandt verhuysde, daerop zij mogelick aldaer het oge hebben. Dit aldus geschiedende, zullen apparentelick vele van degene dye haer alsnu zeer uytterlick daerin dragen, de hielen lichten en̄ ons metten anderen in de swaericheydt laten sitten, en̄ alsoo de laetste dwalinge de quaeste vallen. In d'eerste oorlogen ist verderf wel gegaen over de platte landen, tusschen den Sparendamschen en̄ den Maesdijck gelegen, mitsgaders over heel Waterlandt en̄ Kennemerlandt, maer wierdt het hele Noordtquartier behouden, daerdoor de gemeene zaecke alsdoen zeer werde gestijft. Dit is te duchten dat nu heel anders zal vallen: want alsoo de steden aldaer nu alrede zijn gedeelt, zullen dye ten wederzijden, om peryckel van belegeringe en̄ ander overval te beter te ontgaen, apparentelick nyet alleen dye oude landen, maer oock dye van nieuws bedijckt zijn, als de Zyp, Beemster ende andere onder water setten, dye daerdoor alle vruchteloos en̄ bedurven zouden werden. Alst dan in ander quartieren van Hollandt mede naer aduenant alsoo toeginck, ten is immers nyet te dencken wadt elende daeruyt volgen zoude. Dat de steden voor alsulcken mennichte van menschen als ten platten lande zijn geseten, haer poorten souden sluyten, zoude immers al te onredelick wesen. Soo zij dye oock innemen, zonder dye te konnen onderhouden, zullen dye goede luyden apparentelick gedrongen worden, op den voet van d'eerste oude fluwelen geusen haer profyt alomme ten platten lande vande naeburige afgeweeckene provincien te soecken, ofte haer andersins te generen zoo zij best konnen. In allen gevalle zouden de steden van Hollandt meestal neringloos moeten sitten, en̄ de gemene lopende middelen t'enemael vervallen, waerdoor zij langer geen subsidie souden mogen doen tot bescherminge vande steden vande | |
[pagina 339]
| |
provincien, dye alsnoch met haer bij de Vnie zijn gebleven; veel min tot dye provincien, dye dyen van Hollandt alle dese swaericheydt veroorsaecken en̄ dit verderff op den hals dringen, omdat zij haer beswaert vinden alsulcken religie en̄ kerckordeninge aen te nemen, als zij luyden, ofte immers hare geestelijcken door haerluyden, dyen van Hollandt willen opdringen. Soude den Coninck van Spaengien wel eenigen bequaemeren wech mogen vinden, om de landen wederom opdt spoedichste onder hem te brengen, als hem bij dit middel werdt bereydt? Alle d'ingeboornen vandt landt zijn van naturen, en̄ alle degene dye alleenlick eenmael in de vergaderinge vanden Staten van Hollandt zijn gecompareert, zijn daerenboven bij solemnelen eede tot mainctienement vande gerechticheydt vandt landt verbonden, gelijck oock desen Raedt aen dese stadt als een lidtmaet van tlandt is verplicht. Ende daerom sach ick zeer gaern, dat wij nae d'oude vrundtschap, noch bij den anderen metter woon mochten blijven. Twelck nyet geschieden mach, als wij elkander in religionszaecken nyet vrij wadt veel ten goede willen houden. Wandt ick tdaervoor houde, datter nyet een van allen den voorneemsten Oudtvaderen, ja oock nyet een van allen den voortreffelijcksten eersten Reformateurs van honderdt jaren herwerdt is geweest, dye nyet eenige berispingen vanden naecomelingen subiect is. Wandt heeft den lieven Apostelen en̄ Discipulen des Heeren Christi zelfs, dye nochtans zoo hoochlick begaeft en̄ extraordinaerlick verlicht zijn geweest, zoo veel ontbroocken als men claerlick bevindt, wadt willen wij dan van onsen tijdtgenoten zoo volcomen kennisse verwachten? Vele, als onervarene en̄ oversulcks als in haer eygen ongeluck lachende, en̄ merckent nyet; maer dye daerop let, kant wel syen, tot hoe groten schande, blame en̄ opspraeck, dese goede stadt binnen zoo corten tijdt is ver- | |
[pagina 340]
| |
vallen, dye zoo mennich goedt mensch in huysen, erven ende anders zeer druckt. Onse voorsaten hebben haer ten dele bij onser ouderen, ten dele oock bij onse eygen memorie, in den jaren 1535 ende 1577 respectiue, d'eerste int wederstaen van dye rasende, ontsinnige Munstersche wederdoperen, en̄ d'andere in dyen periculeusen en̄ onvermoeden inval vanden Colonel Helling, met zeer kleyne middelen en̄ nochtans met eenen groten yver en̄ kloeckmoedicheydt, tot bescherminge van hare burgerye gequeten. Mijn heeren gelieven selfs eens daerop te letten, off wij nyet alrede, verre van deser luyden voetstappen sijn afgeweecken. Mijn heeren zijn nu voorsyen van vyer schouten met haer dienaers, mitsgaders van starcke ruyterwacht en̄ ratelwacht. Item, van drye starcke, brave en̄ dappere compaegnien soldaten, en̄ noch daerenboven insonderheydt met achthyen ofte twintich voortreffelijcke en̄ aensienlijcke compaegnien schutters. Maer desen allen nyettegenstaende heeft men immers gesyen, dat in Februario anno 1617 een groten hoop vande slechtste soorte van tgemene volck, op een Sondach voor den middach, een grote spycker ofte packhuys, daer eenige Remonstrantsgesinde vergaderinge ende predicatie was, aengevallen en̄ bestormt, de luyden met swaere comminatien daeruyt geiaecht, zeer smadelick getracteert en̄ noch veel swaerder gedreycht hebben. Ende hoewel dat men daeruyt en̄ insonderheydt oock uytte tsamenrottinge van zodanigen geselschap, dat men dyen naervolgende weeck hyer en̄ daer bij der straten sach omswermen, wel grote oorsaecke hadde om te vresen, dat dyergelijcke meer soude mogen gebeuren. Sulcks dat dyezelfde weeck den Raedt deser stede om andere saecken vergadert zijnde, oock van dit voors. werck werde gesprooc- | |
[pagina 341]
| |
ken en̄ versocht dat daertegen behoirlijcke ordre mocht werden gestelt, gelijck dat oock werde belooft. Soo heeft men nochtans ter contrarie mede gesyen, dat den naestvolgenden Sondach, smorgens tusschen acht en̄ negen uyren, hetzelfde ofte dyergelijcke, meest, zoo mijn docht, uytheemsch geselschap, aengevallen, bestormpt, opgebroocken, berooft en̄ geplundert hebben een huys van een oudt ingeboorn burger, dye oock veel jaren te voorn professie vande religie hadde gedaen, daer gansch geen vergaderinge van volck ofte predicatie was ofte yedt dat daernae geleeck. Sonder dat zoowel tegent een als tegent ander eenigen wederstandt werde gedaen, voor en̄ aleer zij haer voornemen hadden volbracht, nyettegenstaende veel duysendt menschen zoowel het een als het ander hebben aengesyen. Soodat ick met waerheydt wel mag seggen, dat ick bij mijn leven van dyergelijcke in alle dese Nederlanden noyt hebbe gehoort, gelijck ick oock noyt hebbe gehoort, nochte oock van anderen hebbe konnen vernemen, dat daerover eenich misgenoegen ofte bestraffinge vanden predickstoel is gedaen geweest. Ick zoude nyet gaern met onwaerheydt yemandt te nae spreecken. Maer wadt souden wij doch seggen, als yemandt vanden onsen alsulcks elders wedervoer? Is dit wel te vergelijcken bij dye dingen, over dewelcke wij altemet zoo zeer hebben geclaecht, dat hyer ofte daer yemandt van onser zijde yedts onbillicks was bejegent van d'overheydt van andere gesintheydt? Dese zijn in haer quartieren bij een ygelijck bekent, en̄ konnen oversulcks nyet ontgaen van haer doen en̄ laten te verandtwoorden, en̄ schuldich bevonden zijnde, haer straffe daerover te dragen. Daer ter contrarie alle onse vier schoutten, zoo ick mene, van dit volck alhyer den thienden persoon nyet souden weten aen te wijsen, als men dye al zoude willen hebben. | |
[pagina 342]
| |
Daerder twee kijven, hebbense, nae tgemene seggen, beyde schuldt, hoewel d'een somtijdts wel wadt meer als d'ander. Ende daerom bidde ick mijn heeren, dat zij haer van passien nyet zoozeer willen laten innemen, dat zij haer self en̄ al wadt zij lyeff en̄ waerdt hebben, en̄ oock insonderheydt zoo ontallijcke mennichte van andere vrome luyden int uytterste verderf zouden laten brengen. Wij hebben gesyen dye grote daden, dye Godt de Heere door tmiddel van d'eenicheydt van dese kleyne landen heeft uytgerecht. Soo dese alsnu door ons toedoen, en̄ door 't middel van oneenicheydt, weder onder den Coninck van Spangien gebracht, en̄ met d'ander Nederlandtsche provincien verheelt en̄ alle zijne bij andere landen gebracht werden, soude hij, bij maniere van spreecken, nyet al de werldt doen beven? Soudet nyet al te ontijdtlijcke yver wesen, dat dyegeene dye alsnoch soo goede memorie hebben vanden elendigen standt deser landen, onder het wrede vervolch vande Spaensche regieringe, nu alrede zoo begerich zouden wesen om over haers evennaesten conscientie in gelijcken maniere te heerschen, dat wij om tselfde te wege te brengen 't hele landt, en̄ dyenvolgende de gehele Christenheydt in zoo groten perickel brengen zouden? Men weet, dat soo in Duytslandt als in Switserlandt, zoo veel religionsverwanten, elck in den heuren, souverain en̄ nochtans in noodt d'een d'ander te assisteren verplicht zijn, gelijck oock dese landen met Vranckrijck, Engelandt, Sweden en̄ metten Henschen steden alliancien hebben gemaeckt. Maer dat yemandt daerdoor zijn souverain recht binnen zijn eygen palen afgestaen zoude hebben, dat mene ick dat nyemandt van allen oydt gedacht heeft; veel min, dat yemandt daerdoor het recht zoude hebben verkregen, om een ander van zijne bondtgenoten alsulcken religie en̄ alsulcken kerckenordeninge en̄ disciplyn op te dringen, als hij zoude goedtvinden. Wandt zoo dat de meninge | |
[pagina 343]
| |
zoude wesen, zoo zouden degeene dye daerin de voorbarichste zouden wesen, om tegen anderen alsulck recht te gebruycken, wederom ter contrarie tselfde recht oock van dezelfde en̄ oock van andere hare bondtgenoten, onderworpen moeten wesen, daeruyt, mijns bedunckens, een oneyntelijcke confusie zonder uytcoomste zoude moeten volgen. Ende daerom dunckt mijn, onder verbeteringe, nodich, dat gelijckt tot noch toe zoo in Duytslandt als in Switserlandt is geobserveert, een ygelijck bondtgenoot in den zijnen daerin blijve in zijn geheel, sonder dat yemandts recht ofte hoocheydt daerin, ofte in andere dyergelijcke zaecken, door andere zijne medebondtgenoten werde gevioleert; wandt anders doende, zodanige alliancien en̄ verbintenissen meer tot verswackinge, als tot onderlinge verstarckingen zouden dyenen. Ick weet wel dat Dominus Beza al in tijdts, en̄ nyet verre vandt begin, als pag. 85 van zijn eerste volumen vanden tractaten vande theologissche zaecken, een wijdtluftich en̄ scharp stuck vande ketterstraf heeft gescreven. Dan alsoo buyten twijfel de pausgesinden nyet vande minste ketters zijn geweest, dye hij daermede heeft gemeent, soo schijnt nochtans, dat hij met zijnen straff tegen deselfde, zonder allen tegenstandt alsoo ten vollen nae zijnen wille, nyet wel heeft mogen voortvaren, maer dat ter contrarie dye voors. pausgesinden altemet denselfden wet oock tegen den zijnen hebben int werck gestelt. Soodat het nyet qualick schijnt, dat hij daerdoor, ofte oock om andere redenen en̄ oorzaecken, metter tijdt wadt bedaerdt en̄ tot ander verstandt gecomen is, waerdoor hij naderhandt in zijne naervolgende gelijcke voluminibus van zijne tractaten wadt soetelijcker daervan heeft gescreven als volcht: ‘Eenige omdatse haer zelven hebben vroedt gemaeckt, dat men in religionszaecken moet volgen tgeene bij den meesten hoop plaetse heeft, menen dat d'andere met | |
[pagina 344]
| |
scharpheydt ofte strafheydt van wetten ofte, des noodt zijnde, mette wapenen gedwongen zouden moeten werden. Welck gevoelen, alsoo het bij hem zelven hardt en̄ straff is (wandt wye en̄ syet nyet dat, op dyen voet, verre het meestendeel van menschen t'enemael vernielt en̄ omgebracht zoude moeten werden?), soo ist oock onnut en̄ onbequaem om dit quaedt wech te nemen, gelijck de bevindinge zelfs claerlick leert. Ja het is vande aldermeeste en̄ notoirste onbillickheidt, alsoo de zaecke self spreeckt, dat noch uytte mennichte des volcks, noch uyt een langdurige gewoontte, d'oprechticheydt van een religie nyet bewesen mach werden etc.’Ga naar voetnoot1). Item: ‘Wij hebben vertoont, dat van huyden noch van gisteren bij den Turcken vele verscheyden religien zijn, ende dat evenwel het Turcksche rijck met geen binnenlandtsche beroerten werdt gequelt. Wij hebben bewesen, datten paus nyet alleen de Joodtsche religie zonder schade, maer oock met profyt toelaet, ende dat de Joden, zoowel als de Griecken tot Venetien, en̄ tot Mantua de Moren, in stillicheydt leven. Dat oock zodanigen vrede in Duytslandt is opgerecht tusschen den genoemden Catholycken en̄ Protestanten. Wij hebben oock geseyt, dat in Switserlandt veel steden en̄ oock veel dorpen zijn, daer beyde de religien sonder beroerten werden geleert’Ga naar voetnoot2). Item: ‘Dat alle tijdt geweest is en̄ blijven zal dese swackheydt des menschelijcken verstands, zelfs onder dengeenen dyet blijckt dat Godt metten Heyligen Geest begaeft heeft, dat nyet een van haer allen alles, oock nyet in de noodtsaeckelijckste stucken, verstaen heeft, dye alleen uytgenomen, dye geensins tegengesproocken mogen werden, te weten de Propheten en̄ Apostelen etc.’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 345]
| |
Item: ‘Het is der Christelijcker Overheydts ampt, de geschillen alsoo te beteren, dat zoo wanneer zij zyen dat eenige treffelijcke geleerde luyden en̄ van derwelcker godtvruchticheydt en̄ goedt leven blijckt, metten anderen in geschille comen, dat zij benaerstigen datse elckanderen horen en̄ door onderlinge conferentie haer questien verdragen etc.’Ga naar voetnoot1). Ende Doctor Adrianus Sarauia aldus: ‘Daer waren onder den volcke Goods veel dwalingen en̄ ketterijen, verscheyden grote misbruycken int leven en̄ lere der priesteren; nochtans heeft de Heere hem van haer nyet afgesondert, nochte elders een ander kerck opgerecht. Hij is ter bestemder tijdt in den tempel verschenen; hij heeft de vyerdagen, de gewoonten en̄ ceremonien onderhouden; hij heeft in den tempel Goods aengebeden, dewelcke door de giericheydt der priesteren tot een moordtkuyl veranderdt was. Nochtans, dewijl hij aldaer aenbidden en̄ sonder godtloosheydt en̄ afgoderye in de vergaderinge des volcks wesen mocht, zoo heeft hij gemeenschap, vrede en̄ eenicheydt metten gehelen volcke gehouden, onder denwelcke veel meer quade als goede waren etc.’ Ende dyergelijcke plaetsen meer zoude ick myn heeren haest in goeden getale kunnen aenwijsen uyt verscheyden voornemen theologen. Dese dingen ende meer andere, en̄ insonderheydt oock de bovengemelde andtwoordt voor den heere Caerleton, naedenckende en̄ overwegende, kan ick nyet anders bevroeden, dan dat mijn heeren van Hollandt tegen haren getrouwen yver voor de gemeene zaecke bewesen, het grootste ongelijck werdt gevercht, door dengenen dye zoo groote weldaden van haer hebben ontfangen. Ende ben noch meer verwondert dat eenige aensienlijcke leden van Hollandt, ende oock onder denzelven eenige lidtmaten van desen Raedt haer daerin toestemmen. Wandt ick nyet | |
[pagina 346]
| |
en weete oyt gehoort te hebben, dat yemandt van alle d'ander ses provincien eenige hoocheydt ofte jurisdictie in Hollandt soude competeren, ofte dat dye van Hollandt haerluyden int minste bij eede ofte andersins zouden wesen verplicht, gelijck zij van oudts aen den Coninck van Spangien zijn geweest. Denwelcken zij dyennyettegenstaende in gelijcke zaecken hebben wederstaen. Maer zoo ter contrarie dye van Hollandt en̄ Zelandt, tegen een groot deel van d'ander provincien nae het recht vander oorloge, zoo veel tzelfde mijn is bekent, hadden gehandelt, zouden zij geen paert nochte deel in de regieringe, veel min eenige sessie onder de Staten vanden landen gehadt mogen hebben, gelijck ick mene dat zij zelve met Bergen op den Zoom, met Bredae, Steenbergen en̄ de veroverde plaetsen van Vlaenderen helpen handelen; en̄ dit poocht men nu dyen van Hollandt alsoo betaelt te setten, welck mijn dunckt d'aldergrootste wederwaerdicheyt ende ondanckbaerheydt vande werldt te wesen. |
|