| |
| |
| |
XV.
Bedenckinge op de apprehensie vande heeren Oldebarnevelt, Hogerbeets ende Grotius
Ick bedroeve mijn ten hoochsten, dat wij dat gulden spreeckwoordt: ‘Concordia res paruae crescunt’ etc. zoo weynich betrachten, en̄ dye oude goede nabuyrschap zoo weynich bedencken.
Dese landen zijn zoo lange jaren boven allen anderen zeer onderwarich geweest van verscheyden gesintheyden, meestal bestaende van luyden van een goedt burgelick leven, en̄ oversulcks bij Kayser Carel, noch bij zijnen zoon Coninck Phlips, met alle haer wreedtheydt nyet geweert hebben konnen werden, nyettegenstaende datten Hartoge van Alba alleen in den corten tijdt van zijn gouvernement, daerom over de achthyen duysendt menschen door beudels handen hadde doen doden.
Ick weet nyet, dat onder den Regenten vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt, in tstuck vande religie, sonderling eenige ander questie is, als in tstuck vande predestinatie, twelck zoo veel honderdt jaren wel gedisputeert, maer noyt gedecideert is geweest. Ende hebbe daerom mijn heeren alhyer verscheyden reysen vermaent en̄ gebeden, dat zij metten anderen leden van 't landt, dye omtrent drye tegen ons een waren, tolerantie en̄ accommodatie van dyen wilden helpen bevoirderen; maer hebben daertoe nyet begeert te verstaen, twelck onsen staet alrede d'alderongeluckichste maekt van allen dengenen, dye 't pausdoom hebben verlaten.
Sijnde daeruyt alrede dese bedenckelijcke, hoge en̄ periculeuse proceduren ontstaen, dewelcke, mijns bedunc- | |
| |
kens, den staet ende regieringe van Hollandt zwaerlick dreygen.
De Euangelische Keurvorsten, Vorsten, Graven en̄ Republycken van Duytslandt, Zwitserlandt etc. hebben nyet alle eenderleye, maer verscheyden kerckelijcke formulieren, en leven evenwel metten anderen in vreden.
De Harmonia Confessionum, in den jare 1581 tot Geneue gedruckt, hout in elf confessien, daervan alleen vyer zijn, dye daervan oock meestal soberlick handelen, als; een Switsersche, een Baselsche, een Fransche en̄ een Nederlandtsche, en̄ werden dyennyettegenstaende aldaer in den titel van tselfde boeck alle voor zuyver in der leere gehouden.
Dye voors. Regieringen, gelijck oock de kercken van Vranckrijck, trachten oock tot eenicheydt metten Luterschen, twelck oock onse oude Doctoren Saravia en̄ Junius mede hebben gedaen.
Wij ter contrarie trachten tot scheuringe onder ons zelven, ter oorsaecke vande predestinatie. Wat wil dit werden?
Wij hebben nochtans in dese landen zoo onlangs zoo swaere vervolginge geleden, twelck ons wel behoort tot maticheydt te bewegen.
De Lutherschen gaen ons daerin verre te boven, bij dewelcke wij in onse voorvluchticheydt veelal zoo goedichlick zijn getracteert geweest.
De Coningen van Vranckrijck en̄ van Polen hebben zoo veel jaren lanck, in tstuck vande religie, nyet alleen geciuiliseert, maer oock vele van contrary gesintheydt grotelicks gebeneficieert.
Wij ter contrarie houden schyer nyemandt vande regieringe gequalificeert, off hij moet het stuck vande predestinatie driven in den hoochsten grade.
Dye daertoe nyet konen verstaen, werden opdt alderspoedelijckste uytgeroepen, zonder haer, nae het oude recht, d'interpretatie van haer eygen woorden toe te staen.
| |
| |
Alsoo schijnt men oock dese hoge proceduren meest te nemen opdt nieuwe aengenomen krijchsvolck, nyettegenstaende zoo grote excessen en̄ periculen van tgemene volck, zoo hyer ter stede als tot Delft en̄ elders gevallen, tot weringe van twelck d'ordinaris garnisoenen haer zoo onwillich en̄ traech hebben bewesen, als alle man is bekent.
Het zoude, mijns bedunckens, hart wesen, dat de steden insonderheyt bij resolutie vanden Staten respectiue, haer tegen zodanige exorbitantie nyet zouden mogen verzeeckeren.
Sijne Exe, hog. mem., heeft ten tijde hij voorvluchtich was en̄ nyet een vrije voet int landt hadde, bestellingen en̄ comimissien uytgegeven, dye in Engelandt en̄ Denemarcken, Oostvrieslandt etc. goedt wierden gekent.
Verscheyden schippers van mijn eygen kennisse trocken nae Dillenburg, om voor haer geldt pasporten te becomen, om ondert beneficie van dyen de zee te vrijer te mogen gebruycken.
De uytgeweeckene en̄ andere van Hollandt hebben ten zelven tijden, nae mijn onthoudt, ten behoeven van zijne voors. Exe, elck nae zijnen goeden yver en̄ qualiteyt, beloftenisse onder haer handt gedaen van zeeckere somme van pen̄, die zij souden opbrengen, als hij alleenlick drye bemuyrde steden in dese landen zoude inhebben, daervan dat ick mene dat naderhandt noch eenige betalinge door Cornelis Wijnantss. is gedaen, van dewelcke mijns vaders huys oock eenige betalinge heeft genoten.
Ick weet oock nyet anders, dan dat int begin vandt oorloch het krijchsvolck op den name vanden Staten van Hollandt ofte van Zijne voors. Exe hog. me, als gouverneur, ofte op beyder namen te zamen aengenomen is geweest.
Wye zoude dan dencken dat alsnu, nae zoo veel jaren, en̄ naedatten Coninck van Spangien self dese landen voor vrije landen heeft gekent, bij yemandt van onse geallieerden self soude werden gesustineert, dat de landen en̄
| |
| |
steden bij dese regieringe zoo veel vrijheydt nyet soude hebben, als zij tegen den Coninck van Spangien hebben gemaincteneert?
Mijn heeren van Hollandt hebben haer verscheyden reysen beklaecht overt interest, dat de gemeene saecke leet bij het mennichfuldich muntwerck van d'ander provincien; maer zij hebben evenwel tselfde als een souverain stuck gemaincteneert, onder pretext van haer privilegien, nyettegenstaende tgemeene landt daerbrj zoo grote schade leedt en̄ alsnoch lijdende is.
Ende soudet nu zoo swaer genomen werden, dat de provincie van Hollandt staetsgewijse heeft geresolveert, dat haere steden ten aensien van d'onwillicheydt ofte traecheydt van des gemene landts garnisoenen, ander volck zouden mogen aennemen tot haere defensie?
Soo de heeren, op denwelcken dese tegenwoordige swaricheyden uytvallen, haer daerin al eenichsins mochten hebben ontgaen, dunckt mij, onder verbeteringe, dat ten aensyen van haere andere mennichfuldiger onwaerdeerlijcke diensten, tselfde zoo sober nyet behoorde genomen te werden, alsoder nyemandt is dye nyet en doolt.
Hadden zij oock de zaecken zoo swaer ingesyen, zij zouden apparentelijck int stuck vande vergaderinge vanden Staten gevolcht hebben den voet vanden tijdt vanden Grave van Leycester, om een besloten stadt daertoe te gebruycken, om bij middel van dyen te beter op haere verseeckertheydt te mogen voorsyen.
Gelijck zij apparentelick volgende dyen voorgaenden tijdt, haer oock souden hebben voorsyen met besegelde commissien van haere principalen, inhoudende beloften van indemnité van alle tgene tot haer, uyt zaecke van haeren dienst soude mogen overcomen, gelijck ick mene dat mijn heeren alhyer alsdoen tselfde alsoo hebben gepractiseert, en̄ de billickheydt dat oock wel schijnt te vereysschen. Bovendyen heeft men zoo veel exemplen, zoo hyer ter
| |
| |
stede als elders, van goeder luyden kinderen ofte verwanten, dye haer in swaere delicten verlopen hebben, daerin ten regarde van haere ouders ofte andere aensienlijcke patronen, ja van eenigen van mijn heeren zelve (absit inuidia verbo) werdt geciuiliseert, twelck, mijns bedunckens en̄ onder verbeteringe in dese personen vooral wel behoorde plaets te hebben.
Mijn heeren van Amsterdam, als een voornemen lidt van Hollandt, oock bij eede en̄ van nature tot voorstandt vandt recht en̄ vrijheydt van denzelven lande verbonden zijnde, hebben dyennyettegenstaende met haer vyer geassocieerden, maeckende tsamen een weynich meer alst vierdepaert vande stemmen, haer zoo langen tijdt tegen de resolutien vanden heeren Staten van denzelven lande ten naesten bij met drye stemmen tegen een genomen, zoo heftich geopposeert, sonder dat ick hebbe verstaen, dat zij daerover oyt bij den voors. Staten met eenige rigeur ofte violente proceduren zijn gedreycht.
Wadt reden hebben wij dan om ter contrarie te helpen voirderen dye ongehoorde harde proceduren vanden heeren Staten Generael, tegen alsulcke voornemen personen, ter oorsaecke dat zij hebben helpen handthaven een resolutie vande heeren Staten van Hollandt, verre bij meerderheydt van stemmen genomen, omme, bij onwillicheydt van des gemeene landts krijchsvolck, andere tot gerusticheydt en̄ verseeckertheydt bij hare steden te gebruycken?
Wij weten dat in de eendrachticheydt vande regieringe ende int stuck vande eenparicheydt vande gemene middelen, naest Godt de kracht vanden landen is bestaende. Maer hoe dickwils zijn evenwel dese andere provincien vermaent ende versocht, dat zij haer, volgende de naerder Vnie, met dyen van Hollandt in de voors. gemene middelen naerder wilden conformeren; maer hebben dat altijdt daermede geexcuseert, dat de nature van hare landen dat nyet konde lijden. Ende sullen wij hyer nu, in ende tegen het
| |
| |
ingewandt van ons eygen lichaem van Hollandt alsulcke ongelijckheydt van proceduren met zulcken groten yver noch langer helpen dryven.
Tot hyertoe dit bovenstaende op den 8en September anno 1618 alhyer in den Raedt voorgelescn, met breder mondelinge verelaringe op sommige derselver poincten, en̄ naderhandt dit naervolgende noch daerbij gevoecht, overmidts dat den tijdt mijn alsoo te cort viel.
Het minste quaedt is altijdt best, en̄ dat hebbe ick nae mijn vermogen en̄ verstandt gaern helpen naeiagen; maer degene dye self gebreeckelijck zijn en̄ van anderen volmaecktheydt eysschen, nemen groot ongelijck voor.
Ick hebbe van deser stede wegen de vergaderinge vanden heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt, vanden jare 1584 totten jare 1610 mede altemet besocht en̄ oock den tijdt van twee jaren het Collegie vanden Gecommitteerde Raden helpen bedienen.
Sed quot homines tot sententiae, suo enim quisque studio maxime ducitur.
Dan ick hebbe nae mijn kleyn oordel onder gene vergaderinge, noch generael noch particulier, yemandt konnen toescriven zodanigen rijpheydt van oordel, wackerheydt, sorchfuldicheydt, eenparicheydt van gemoedt en̄ beleydt van zaecken, als ick mene gesien te hebben bij den heere van Oldebarnevelt, Aduocaet vanden lande van Hollandt en̄ Westfrieslandt, en̄ dat insonderheydt int besorgen vande betalinge en̄ alle andere behoefticheydt en̄ noottrufticheydt van veelderley soorten, dye onse legers van tijdt tot tijdt, zoo wanneer dye te velde waren, hebben vereyscht, van alle twelcke en̄ vande vruchten van dyen, Zijne Princelijcke Exe mette beste kennisse zoude mogen spreecken. Ende ick mene, onder verbeteringe, dat alle tselfde het principaelste middel ende steunsel is geweest, waerdoor onse voors. legers altijdt in zoo goede ordre en̄
| |
| |
discipline gehouden hebben konnen werden. Dat ter contrarie onsen zoo swaren vijandt in zoo mennichfuldige muyterien vervallen is geweest, dewelcke ick mene dat hem tot zoo grooten verachteringe en̄ ons tot verlichtinge hebben gedient. Van d'ander twe gevangen heren, Hogerbeets en̄ Grotius, als zoo lange in de vergaderinge vanden Staten nyet gebruyckt zijnde, hebbe ick mede wel veel gehoort, maer nyet zoo veel gesyen. Maer hebbe des Hogerbetii vader tot Hoorn, vanden jare 1574 totten jare 1578 familiairlick gekent, nyet alleenlick als Burgemeester derselver stede, maer oock als eenen vanden voornaemsten aldaer, dye haer vaderlandt hadden moeten verlaten.
Gelijck ick oock Grotii vader, als Burgemeester van Delft, wel tusschen twintich en̄ dartich jaren geleden, zoo ick mene, dickwils ter vergaderinge vande heeren Staten van Hollandt hebbe gekent, oock met hem wel in eenige besoignen van 't landt ben geweest. Hoewel zijne zaecken naderhandt, zoo ick mene, door eenen Claes Hals zijn gebracht in verloop, twelck veel meer ander goede luyden, Godt betert, wel wedervaert.
Dan is mijn daerbeneffens, zoo ick mene, wel indachtich, dat ten tijde als de heere Hogerbeets in den Hogen Rade wierdt beroepen, van hem werde geseyt dat hij metten heere Mr Johan van Banchem, eertijdts Rade en̄ daernae President vanden voors. Hogen Rade, de eenige waren, daer men doen ter tijdt van wist, dat, zonder tselfde te ambieren, tot het voors. Raedtsheerschap waren beroepen, twelck wadt meer als gemeen is.
Gelijck mede van den heere Grotius, ten tijde als hij noch zeer jonck van jaren was, en̄ oock daernae, als hij ten Hove wierdt beroepen, gelijck oock als hij het Raedtsheerschap vanden Hogen Rade verliet, en̄ het Pensionairisschap van Rotterdam hadde aengenomen, mede breedt van zijne singuliere en̄ uytnemende gaven, en̄ bynaest als van een miraeckel wierdt gesproocken.
| |
| |
Off nu dese voors heeren vande kracht ende substantie vandt recht vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt een ander insicht en̄ gevoelen hebben, als wel doen de heeren van d'ander provincien, door welcker resolutie zij alsnu in dese swaericheydt zijn vervallen, zoude mijns bedunckens wel grontlijck dienen geexainineert en̄ gerumineert, welcker verstandt van beyden best daerin is gefundeert. Insonderheydt dewijle dese drye lijdende heeren, aen den lande van Hollandt bij eede zijn verbonden, om haer in haer recht voor te staen, gelijck ooek zijn alle dye heeren, dye nyet meer als een reyse in haere E. vergaderinge hebben gecompareert, als medelidtmaet van dezelve.
Mijn heeren alhyer mogen wel wadt kennisse hebben vande privilegien, handtvesten, costumen en̄ keuren deser stede int particulier, maer de volcomen kenniss vandt recht vanden lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt int generael, en̄ van andere verscheyden steden int particulier, mene ick dat bij dese drye lijdende heeren apparent is gevonden te zullen werden, als dewelcke ick, onder verbeteringe, boven allen anderen van haere soorte achte een groot middel te wesen vande grote name en̄ reputatie, dye de regieringe van dese landen wijdt en̄ breedt heeft verkregen. Vrese oock dat nyet alleen tlandt van Hollandt, maer oock onse gehele gemene saecke bij het lang derven van alsulcke drye lichten tseffens onder onsen horizonte zoo swaeren verdonckeringe zal vernemen, dat ment nyet alleen syen, maer oock dapper zal gevoelen. Ja dat daerdoor veel secreten van 't landt, als een verborgen schat, verloren en̄ gedempt souden werden.
Voor mijn wil ick wel belijden, dat mijn kennisse daervan nyet ofte seer kleyn is; maer is mijn wel indachtich dat onder alle dye pampieren, dye onlangs geleden alhyer in den Raedt zijn gelesen, insonderheydt een gestelt was bij forme van betoog voor den heere Dudley Carleton, Ambassadeur van Zijne Mat van Grootbritannien, waerbij
| |
| |
voonemelick het recht van Hollandt in dese kerckelijcke zaecken zoo breedt werde verhaelt ende gededuceert, dat mijn dunckt dat hetzelfde bij mijn heeren in dese coniuncture van tijden wel grondtlick diende verstaen ende erkauwt. Ick late staen, wadt mysterien datter bij den autheurs van dyen noch achter zijn.
Ick hebbe naderhandt noch zoo veel daerom gedaen, dat ick door andere wegen noch eens lecture daervan becomen en̄ alsoo een sommiere memorie daervan gemaeckt hebbe, en̄ mijn heeren gepresenteert deselve voor te lesen, om wadt beter kennisse daervan te mogen hebben; dan werdt hetselfde afgeslagen.
Daer zijn verscheyden personen van qualiteyt, dye langen tijdt zeer smadelick van dese heeren en̄ insonderheydt vanden heere van Oldebarnevelt hebben gesproocken, in allen schijne als off zij langen tijdt wel zeecker waren geweest, dat zij verraders vandt landt waeren geweest. Maer zoo die saecken bij haer alsoo inderdaedt hebben gestaen, dunckt mijn dat zij zelf grotelicks zijn te beschuldigen, dat zij de heeren Burgerm̄r̄n deser stede daervan en̄ van de redenen van dyen nyet overlange hebben onderrecht. Maer alle den tijdt, dye dese heeren alsnu gevangen zijn geweest, hebbe ick evenwel nyet met allen meer daervan gehoort, dan dat zij, volgende zeecker billet in druck uytgegeven, bij den heeren Staten Generael werden beschuldicht, nyet van zodanigen ouden verraedt, maer dat door haer verscheyden steden vande geunieerde provincien zouden hebben geweest in peryckel om in een bloedtbadt te vervallen. Twelck alhoewel het voorwaer meer als te swaer soude hebben geweest, nochtans in tselfde billet geen verraedt werdt genoemt, veel min dat daerbij werdt geseydt, dat zij langen tijdt daermede swanger souden hebben gegaen, gelijck men haer daervan over lange heeft geinsimuleert.
Soude oock daer wadt aen wesen, zoo zouden voorwaer
| |
| |
oock nyet alleen mijn heeren van Amsterdam, maer oock het hele Collegie en̄ Vergaderinge vanden heeren Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt wel van grote slapericheydt en̄ sorgeloosheydt te beschuldigen wesen, dewijle ons allen immers wel is bekent, datten heere van Oldebarnevelt tot velen verscheyden reysen grote instantie heeft gedaen om van het advocaetschap van tlandt ontslagen te wesen, maer dat de heeren Staten hem telckenmael ernstlick hebben versocht, om alsnoch daerin te continueren, ja, dat haere E. Mog. noch in Junio deses jaers 1618 hebben geordoneert, tot justificatie van zijne actien, gedruckte billetten alomme gepubliceert en̄ geaffigeert te werden, onder anderen inhoudende, dat haere Ed. Mog. zijnen persoon al voor lange hadden genomen en̄ alsnoch waeren houdende in hare speciale sauveguarde en̄ protectie. Dan dyennyettegenstaende mene ick wel onderrecht te wesen, dat hij totte selve continuatie alsdoen nyet langer soude hebben verstaen, ten ware dat hij hem alsnoch door den beswaerlijcken staet vandt landt daertoe hadde laten bewegen. Dat is immers danckens waerdt.
Het is oock verscheyden heeren van desen Raedt, zoo ick mene, al van over veel jaren en̄ oock daernae wel indachtich, datten voors. heere Advocaet uyt het beleydt, ofte uytte propoosten van d'een of d'ander bedencken hebbende, dat se tot veranderinge vande forme van tslandts regieringe waren geneycht, gevraecht en̄, zoo mijn dunckt, oock wel in bescrivinge gebracht heeft, dat ingevalle yemandt van zodanigen advys was, tselfde zoude willen bekent rnaecken, opdat bij gemeen advys en̄ rijpe deliberatie daerop zoude mogen werden gelet, ten eynde dat tot vermijdinge van alle desordre en̄ confusie in dye saecke, als zijnde van zoo grooter importantie, met behoorlijcke ordre ende volkomen kennisse zoude mogen werden geprocedeert, ofte andere dyergelijcke woorden in substantie. Dan dat men alle tijdt heeft verclaert, dat men dye forme
| |
| |
van regieringe, dye nu zoo lange hadde geduyrt en̄ bij dewelcke de landen haer zoo wel hadden bevonden, de beste was, en̄ dat men daerom geen veranderinge soude maecken.
Ende alsoo mene ick oock, dat de heeren Hogerbeets en̄ Grotius, als van te voorn van goede, eerlijcke, profitabile en̄ geruste staten voorsyen zijnde, haer voornemelick uyt eenen goeden yver en̄ christelijcke mededogentheydt hebben laten bewegen om haere voorseyde bedieningen te verlaten en̄ haer in desen bedroefden, miserabilen en̄ periculeusen staet vanden landen, derselver vrijheyden, rechten en̄ privilegien voor te staen en̄ defenderen naer haer vermogen, ten minsten zoo veel den lande van Hollandt en̄ Westvrieslandt aengaen mach.
Dat nu deselfde vrijheyden ofte eenige van dyen van sulcker nature souden mogen wesen, dat eenige heeren van d'ander provincien deselfde gaern souden syen geabrogeert, dunckt mijn, onder correctie, dat mijn heeren van Hollandt haer daeraen nyet behoren te keren, maer ter contrarie alle deselfde nae haer vermogen te mainteneren, alsoo alle dit langdurich oorloch tot bescherminge van dyen tegen den Coninck van Spangien self heeft gestreckt, en̄ de verseeekertheydt derselver in allen tractaten en̄ contracten onder den provincien, als oock metten voorgaenden princen en̄ souverainen respectiue, gelijck mede met buytenlandtsche princen nu binnen vijftich jaren herwerdt, mijns erachtens, nootlick behoort uytgedruekt te wesen, ofte soude anders daerin grotelicks wesen geabuseert bij dengenen, dyen de sorge daervan bevolen is geweest.
Men syet immers, dat de geringste leden en̄ dorpen van Hollandt soo sorchfuldich en̄ curieux zijn over haere gerechticheydt, dat zij bij haren wille, haeren voorneemsten naebuyrsteden ten gevalle, nyet eenen criminelen gevangen souden laten volgen, om exemplare straffe daerover te doen, zonder acte van non praeiudicie, gelijck ick oock
| |
| |
mene dat nyemandt hem soude derven onderwinden, haer daerin tegen haren wille yedts over den hals te dringen; houde oock voor zeecker, dat d'ander provincien daerin nyet min sorchfuldich souden wesen.
Gelijck oock mijn heeren deser stede alle tijdt seer sorchfuldich zijn geweest, om bij arresten alhyer jurisdictie te funderen, twelck dye van Middelburch en̄ Rotterdam zoo ernstlick hebben gepoocht tegen te staen. Alsoo hebben wij oock met eenen groten yver staende gehouden het privilegium de non evocando, item het privilegium van geen burgers in gevancknisse te mogen houden, als zij vermogen borge te stellen de judicio sisti en̄ dyergelijcke meer, dye bij de zaecken, dye alsnu passeren, nyet en̄ zijn te vergelijcken.
Dyen goeden Moses heeft ons oock een goedt exempel daerin naegelaten, dat hij nyet alleen geen vreemdelingen plaetse in zijn regieringe heeft ingeruymt, maer heeft oock over elck geslacht int particulier gestelt hoofden, dye uyt de respectiue Stammen waren geboren.
Ende daerom dunckt mijn, onder verbeteringe, dat mijn heeren, volgende haeren eedt, aen den lande van Hollandt gedaen, mitsgaders onser aller natuirlijeken plicht, daerin nyet minder mogen doen, en̄ binnen haere palen geen uytheemschen eenige jurisdictie behoren in te ruymen; wandt anders doende, zouden zij haer eygen naturellen vanden lande van onvermogen en̄ onbequamicheydt int bedienen van publycke ampten schinen te beschuldigen, twelck een grote infamie medebrengen soude.
Sijn dye van Hollandt en̄ Westvrieslandt de eerste en̄ meeste yveraers voor de religie en̄ voor de vrijheydt van tlandt geweest, doort groot behulp van dewelcke, naest Godt, d'ander provincien mede tot vrijheydt zijn gecomen, - Soudet dan nyet al te beklaechlick wesen, dat zij, de meeste hetten vanden dach geleden hebbende, haer selven alsnu soo onbequaem souden houden, om haer eygen vaderlandt
| |
| |
te regieren, en̄ alsulcks haer zelven onder voogdye van haere naeburen zouden moeten stellen? Wye van d'ander provincien zoude dyen van Hollandt zoo veel willen inruymen? Souden alsoo nyet de laetste de eerste en̄ d'eerste de laetste werden? Het dunckt mijn een onnatuirlijcke zaecke te wesen. Ick hebbe oock alsnu in een goedt deel jaren van 't slandts regieringe nyet veel gesyen, waerom ick te min gissinge kan maecken, waert ons mach schorten, maer mene lijckwel, zoo yemandt vanden onsen zelf gelijcke swaericheydt waer overgecomen, dat daerin op een ander maniere soude werden geprocedeert.
Wij hebben vant begin deser oorlogen grote oorsaeck gehadt, om de Spaensche regieringe, en̄ insonderheydt d'inquisitie en̄ het ondersoeck van der luyden gemoet, hatelick te maecken. Een dinck mene ick evenwel, dat ick daervan wel hebbé verstaen, dat aenmerckens- en̄ prijsens - waerdich is, te weten: Dat degene dye aldaer werden gevangen, op haer eerste verhoor ofte examinatie werden gevraecht, off zij oock weten, datse yemandt hebben dye haer vijandt is, ende dat bevonden werdende, dat zij doort bedrijff van zodanigen, als zij voor haren vijandt noemen, zijn beschuldicht ofte gevangen, hetzelfde tot hare verlichtinge is dienende.
Soo dye manier van doen alhyer mede in gebruyek waer, zoude dye bij avonture desen lijdenden heeren nyet ondienstich wesen, als bij denwelcken mogelick mede wel eenigen souden konnen werden genaemt, denwelcken zij, ampts- ende eedtshalven, gedrongen zijn geweest in eenige haere eygen zaecken tégen te spreecken, dewelcke daerover souden mogen wesen geoffenseert, en̄ in plaetse van haere saecken met redene en̄ recht staende te houden, bij andere wegen haer zoecken te vengeren, twelck Godt almachtich en̄ nyet ons is bekent.
Den ouden Prince van Orangien, vader van zijne Exe tegenwoordich, oock mede vader en̄ fundateur van onse
| |
| |
viijheydt, hog. mem., heeft zijn leven met al zijn vermogen daervoor opgeset.
Sijne Exe tegenwoordich, wesende ten tijde vandt overlijden van zijn voors. heere vader een jonck helt van ontrent xviij jaren, heeft van dyen tijdt aff dye selfde voetstappen gevolcht en̄ hem zelven mede daertoe geconsacreert, waerover hij oock veel sware periculen heeft uytgestaen.
Ende daerom dunckt mijn, dattet qualick is te geloven, dat hij alsnu uyt hem selven een anderen cours soude nemen, dye hij zoude weten dat tegent recht vant landt zoude strijden, twelck hij lichtelick soude hebben konnen verstaen, zoo hem alleenlick ware gecommuniceert de andtwoordt vanden Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt voor den heere Ambassadeur Carleton beraemt, van dewelcke hyervoorn is geseyt.
Alsoo geloue ick oock, dat degene, dye dese gevangen heeren, mitsgaders de Regenten vanden steden, dye in dese droevige geschillen met haer van één verstandt zijn geweest, kennen, denzelven mede nyet zullen mogen toescriven, dat zij oock willens en̄ wetens eenige zaecken van importantie tegent recht vant landt zouden hebben willen voornemen ofte attenteren, alsoo haere langdurige mennichfuldige voorgaende actien het contrarie wel uytwijsen.
Sij zijn immers degene dye, ten dele vanden beginne aen, de zaecken bij der handt hebben helpen nemen, dye oock van tijdt tot tijdt hebben besorcht dat in plaetse vande Regenten, dye quamen te overlijden, na de rechten vanden landen en̄ priuilegien vanden respectiue steden ter behoorlijcker tijdt wederom andere goede patriotten zijn gesurrogeert en̄ gesuccedeert, nyet bij aduys van twee, drye ofte vyer personen in elcke stadt, maer bij gemeen aduys en̄ bij meerderheydt van stemmen vande respectiue hele vroetschappen, tot dyen eynde nae ouder gewoonte solennelick aengesproocken en̄ vergadert zijnde, daerbij de
| |
| |
landen haer oock zoo wel hebben bevonden. Daer ter contrarie zeer weynich luyden souden weten te seggen, wadt en̄ hoeveel en̄ bij wyen daertoe beroepen zijn dye personen, die Zijne Exe tot dese ongewoonlijcke veranderinge geraden ofte hem daerin van aduys gedient hebben mogen, alsoo een ygelijck dye gissinge wel maecken kan, dat Zijne Exe bij hem zelven alleen ende sonder instigatie en̄ aenwijsinge van anderen, hem zulcks nyet onderwonden soude hebben.
Sij zijn oock degene, dye zoo verscheyden aenbiedingen van vredehandelingen, als haer suspect zijnde, ten besten dat het doenlick was, datelick hebben doen stuyten, eer datse oydt waren geentameert. Ende alsoo in den jare 1575 oock dyergelijcke handelinge binnen Breda, en̄ in den jaere 1577 binnen Ceulen zoo heftich wierden geurgeert, dat men de beginselen daervan nyet zoo heel konde dempen, zoo hebben zij haer nochtans zoo voorsichtelick stantvastelick en̄ getrouwelick voort vaderlandt daerin gequeten, als den uytganck zelf daervan heeft geleert. Maer alsoo lange daernae wederom, als in den jaere 1587 noch veel swaerder tempeest van gelijcke nature hem op de custe van Vlaenderen openbaerde, hebben zij met groter voorsichtichheydt tzelfde mede ontweecken, en̄ over thooft laten waeyen, nyettegenstaende dye hoochloffelijcke Elisabeth, doen ter tijdt Coninginne van Engelandt, soo ernstlick daertoe was geresolveert, datse ons dreychde haer secours t'onttrecken, in gevalle dese landen haer tot dye handelinge nyet wilden verstaen.
Sij zijn immers degeene, dye met zoo groten yver, swaericheydt en̄ peryckel hebben helpen vinden en̄ int werck stellen zoo veelderleye soorten van gemene middelen, zonder haer zelven eenichsins te verschonen, daerin zij zoowel als anderen goede gemene luyden, haere quote goedtwillichlick hebben gedragen, om daeruyt de lasten vander oorloge, hoe langer hoe swaerder vallende, te mogen vinden.
| |
| |
Sij zijn immers dye, nevens den Aduocaet van Hollandt, zoo lange jaren int heetste vander oorloge te water en̄ te lande, allen voorraedt zoo van gelde als van andere nootlijckheyden van alderley soorten, voor het krijchsvolck en̄ den aenkleven van dyen, met zoo groten naersticheydt en̄ sorchfuldicheydt hebben te wege gebracht, dat in allen goede ordre en̄ krijchsdisciplyn hebben gehouden konnen werden. Van alle twelcke Zijne Exe zelf de beste kennisse heeft, ende ick mene, dat men nauwelicks eenich dyergelijcke exempel van honderdt jaren herwaerts en langer zoude konnen vinden, oock nyet vanden aldergrootsten en̄ vermaertsten Monarchen van Europa.
Sij zijn oock de principaelste, dye dye treffelijcke alliancien met dye machtige hoochvermaerde coninckrijcken van Vranckrijck, Engelandt en̄ Sweden, mitsgaders den Henschen steden van Duydtslandt en̄ Oostlandt, opgerecht en tot noch toe zoo loffelick uytgevoert, oock bij middele van dyen en̄ tgoedt en̄ treffelick beleydt van Zijne Exe, bij allen omleggenden Princen en̄ Republycken zoo groten reputatie verkregen hebben.
Sij zijn oock dyegene, dye, nyettegenstaende contrarie voorgaende stipulatie, zoo ick mene, zoo lange jaren zonder alle omsyen en̄ met meerder confidentie op den persoon van Zijne Exe, als eenige andere provincien hebben gehandelt, zoo met het ontfangen en̄ veranderen vande garnisoenen in den steden van Hollandt en̄ Westvrieslandt als anders.
Sij zijn mede dyegeene, dye vandt begin aen dat zij de wapenen tegen de Spaensche regieringe aengenomen hebben, zoowel voor als na de pacificatie van Gendt, en̄ namentlick oock bij de regieringe vanden Eertshartoge Mathias, als oock daernae, nevens de voirderinge en̄ verseeckertheydt vande Gereformeerde religie, oock andere goede ingesetenen deser landen, zoo Doopsgesinden als Lutherschen, de oeffeninge van haere religien hebben toe- | |
| |
gelaten, en̄ alsnoch gaern bij denselven voet blijven zouden, als wesende, naest de vrijheydt, rechten en̄ privilegien vanden landen en̄ steden, het principale hooftstuck, waerom de wapenen oorspronckelick zijn aengenomen, alsoo deselve twee soorten van gesintheyden, en̄ insonderheydt de Doopsgesinden, een zeer groot, zoo nyet het meeste deel waren, dye met sulcke schrickelijcke wreet-heydt voor het begin vande troublen vanden jaere 1566 hyer te lande omgebracht waren.
Sij zijn oock degene, dye den steen vanden grave hebben moeten leggen, zoo dickwils alsser geduirende d'oorloch zoo verscheyden swaericheyden en̄ periculen zijn voorgevallen, om dewelcke tontgaen en̄ voor te comen nootzaeckelick prompte middelen en̄ extraordinaris omslagen wierden vereyscht, waertoe als d'ander provincien voor hare quote geen raedt wisten nochte credyt hadden om te lichten, dye van Hollandt haer credyt daervoor hebben moeten verstrecken, om het een mettet ander te furneren, twelck, zoo ick mene, tot op desen tijdt te zamen wel monteert ter somme van omtrent vijftich tonnen schats. Waerover, als over andere dyergelijcke swaericheyden meer, oock dickwils bij d'een en̄ d'ander vande vergaderinge van Hollandt groot misgenoegen en̄ swaericheydt is vertoont geweest, dye ick den Advocaet van denzelfden lande tot verscheyden reysen zoo dextre en̄ gelimpelick hebbe syen en̄ horen declineren en̄ excuseren met dese ofte dyergelijcke woorden: Als dat mijn heeren van Hollandt mosten de wijste wesen; dat wij mosten dencken, dat wij met dyen van Zelandt alleen d'oorloge int eerste hadden aengenomen; dat wij alsnu d'ander provincien tot onse voorschansen hebben, waerdoor wij ons landt in vrijheydt besitten en̄ voor foulen bewaert zijn, en̄ daerenboven noch temmelijcke subsidien van d'ander provincien trecken, en̄ dattet al winst was dat men daervan kreech, etc.
Alsoo zijn zij mede degene, dye zedert de schorsinge
| |
| |
vande betalinge van Vranckrijck voor de Fransche troupen, alhyer in dyenst zijnde, dye betalinge oock langen tijdt hebben besorcht, twelck ick mene verstaen te hebben dat oock wel acht ofte thyen tonnen goudts importeert.
Wij weten hyerenboven, dat alle Collegien vander Admiraliteyt vandt begin aen vander oorloge, door de dagelijcksche verswaringe van d'equipagie, van tijdt tot tijdt zoozeer in schulden zijn verdiept geweest, datse totte kele daerin hebben gesteecken, zulcks datse haren aessem qualick langer hebben konnen scheppen, maer dat door de grote wackerheydt van dengenen, dye zoo lange aent roer hebben geseten, 't landt nyet alleen van een deel, maer van alle dye schulden is ontlast, bij d'eerste occasie, dye nae het sluyten van onse trefues heeft mogen verschijnen. Gelijck oock dye selfde stuyrluyden met de meeste naersticheydt haer doenlick zijnde, hebben bearbeydt en̄ waergenomen d'eerste gelegentheydt, bij dewelcke zij het landt van Hollandt en̄ Westvrieslandt int particulier van alle dye renten en̄ obligatien, tot laste vanden comptoiren van denzelven lande staende, met bewillinge ende goedt genoegen vanden schuldteysschers zelfs, bij reductie vanden penninck twalef totten penninck sesthyen, het hele vyerdepaert hebben verlicht.
Ende eyntelick, zij zijn immers dyegene, door welcker beleydt Godt de Heere dese landen alsoo heeft gesegent, datse tegen de nature vanden oorloge, waerdoor alle coninckrijcken, vorstendommen, republycken etc. in veel corter tijdt plegen gedepopuleert, verarmt, uytgeput en̄ geruineert te werden, dese landen alsnu in den tijdt van veertich ende meer jaren herwerts, van tijdt tot tijdt in aenwas van volck, van neringe, welvaert, oock met verscheyden grote wateren met excessiue costen tot vruchtbaer landt te maecken, dye alleen menich graefschap in waerdye passeren, en̄ insonderheydt van verbeteringe van tslandts incoomsten grotelicks zijn toegenomen. Hoe sou- | |
| |
den d'onderdanen van Coningen, Princen ofte Republycken meer affectie, billicheydt, trouwe ofte sorchfuldicheydt mogen verwachten van hare souverainen, wye zij oock waren.
Maer desen allen nyettegenstaende heeft men alsnu langen tijdt gesyen, dat nyet alleen der voors. Staten actien bij fameuse libellen, pasquillen ende anders openbaerlick en̄ ongestraft voor alle de werldt zeer zijn gelastert, en̄ als zij gaern eenige ordre daertegen hadden gestelt, tselfde bij ons en̄ anderen nyet alleen is gedifficulteert; maer is oock grote moedtwille van openbaer geweldt op verscheyden plaetsen, en̄ insonderheydt mede hyer ter stede bij schonen lichten dage van rooven en̄ plunderen, ten aensyen van veel duysendt menschen int werck gestelt en̄ etlijcke uyren lanck gecontinueert, sonder dat ick oyt hebbe vernomen, dat immers hyer ter stede yemandt daerover eenige exemplare straffe opgeleyt is geweest, ofte dat daervan op den predickstoel voor den volcke eenich misgenoegen vertoont ofte bestraffinge gedaen is geweest, gelijck als men somtijdts wel gewoon is te doen van andere particuliere kleyne saecken, van danserijen en̄ dyergelijcke, bij d'een off d'ander in particuliere vergaderingen, bruyloften ofte andere vrolijcke maeltijden gepleecht.
Ende hoewel gedurende desen tijdt de voors. Staten, mijns wetens, nyet aen Zijne Exe, maer Zijne Exe aen den Staten, als souverainen van dese provincie, bij eede is verbonden, zoo hebben nochtans eenige Zijne Exe zoo verre konnen bewegen, dat hij ondert benificie van des gemene landts krijchsvolck, zoodanigen veranderinge in de regieringe vanden steden heeft gemaekt, als al de wereldt is bekent, waerdoor veele vande voorneemste van verscheyden steden, dye wel ter vergaderinge vanden Staten plegen gebruyckt te werden, zijn verlaten, en̄ andere in haerluyder plaetse werden gebruyckt. Waerdoor het corpus vanden
| |
| |
voors. Staten alsnu van een groot deel van ander personen is bestaende, en̄ alsoo wel een ander gedaente heeft, sonder dat ick vande wisselinge, alhyer ter stede gevallen, alhyer meer woorden zal maecken, als ons altsamen wel bekent zijnde.
Maer dyegene, dye alsnu alsulcke vrome, versochte, kloeckmoedige, vaillante helden van schippers en̄ stuyrluyden, dye men dye treffelijcke Argonautis Jasonis wel gelijck mocht stellen, dye vandt begin aen en̄ voorts successiue van tijdt tot tijdt het gemene schip onses vaderlandts zoo veel jaren lanck in zoo veel periculen, stormen en̄ tempeesten geregeert en̄ eyntelick, door Godes wonderlijcke genade en̄ zegen, in zoo onverhoopten geluckigen haven gebracht hebben, alsn u meestal tseffens en̄ op eenen bot vandt roer gestoten ende over boort geworpen, ende andere, meest onbedrevene en̄ onbevarene luyden wederom in haerluyder plaetsen gestelt willen hebben, - Ist nyet grotelicks te duchten, dat dye een quaden cours setten, ende het costelijcke gemene geborgen schip aen een blinde klip, ofte aen de wal verseylen sullen?
Eenige dye wel dese veranderingen meer schijnen tegen te wesen als te behagen, pogen tselfde nochtans t'excuseren met het gemene spreeckwoordt: ‘Inter arma silent leges.’ Maer ick mene, dat hetselfde spreeckwoordt op dese onse zaecke nyet wel en̄ past, doordyen dat wij, zoo door Goods sonderlingen zegen, als oock door de goede betalinge en̄ goede krijchsdiscipline daeruyt gevolcht, en̄ voornementlick de goede debuoiren en̄ sorchfuldicheydt van Zijne Exe, het volck van oorloge alsnu veertich en̄ meer jaren hyer binnen tslandts alsoo in toom is gehouden, dat zij int passeren en̄ repasseren, nyet alleen in ende door den steden, maer oock ten platten lande, mijns wetens, nyemandt hebben beschadicht dat klagens waert is geweest.
Gelijck oock al de werldt is bekent, dat door dye mid- | |
| |
delen (in plaetse daer de nature vandt oorloch doorgaens is, landen en̄ luyden ten uyttersten te verderven) dese landen ter contrarie daerbij merckelijck zijn verbetert. Ende daerom dunckt mijn, dattet te meer is te beklagen, dat degene, dye naest Godt de principaelste autheurs en̄ conservateurs daervan zijn, het recht en̄ vrucht van dyen alsnu self nyet mogen genieten, om nae de rechten van Hollandt getracteert te werden.
Hebben zij haer buyten kennisse ende tegen d'ordre vanden Staten vanden lande van Holland en̄ Westvrieslandt, zulcks als dye ten tijde van haere bedieninge waren gecomposeert en̄ geformeert, in eenige zaecken van importantie verlopen, mijn dunckt, onder correctie, dat dye zelfde daerin ordre behoren te stellen, ende nyet dyegeene, dye naderhandt, op een ongewoonlijcke maniere van doen, in haerluyder plaetse zijn gestelt.
Wandt datter werdt geseyt, dat Zijne Exe int veranderen vande voors. Regieringe van d'eene stadt off d'ander, nyet zonder peryckel zoude zijn geweest, dunckt mijn, dat tot laste van dese luyden nyet behoort gebracht te werden; alsoo het geen wonder zoude wesen, dat d'een off d'ander door ongeduldicheydt hem daerin zoude hebben mogen misgripen. Wandt mijn van contrarien yver vanden naturellen deser landen wel gedenckt, als wanneer in den jaren 1575 ofte 1576 ofte daeromtrent, den ouden heere Prince van Orangien, ho. m., zijne lijfwacht was gecomposeert uyt kloecke jonge gesellen, alle kinderen vanden voorneemsten en̄ notabelsten luyden van denzelfden landen, 't welck wel te wenschen waer dat alsnu mede plaets mocht hebben.
Hoe groten mennichte van menschen van verscheyden gesintheydt, en̄ nochtans altemael van een vroom, eerlijck en̄ goedt burgerlick leven, zijn zedert den jaere 1540 zoo onder de regieringe van Kayser Carel als onder zijnen zoon Coninck Phlips van Spangien, in de Nederlanden, gelijck
| |
| |
oock in Vranckrijck omgebracht, onder den naem en̄ titel van ketters, wesende een naem, onder dewelcke men de alderquaetste, vuylste en̄ snootste soorte van menschen, zoowel ten tijde vande primitiue kerck, als tot onsen tijden gewoon is te begripen, gelijck als men se oock opdt alderonmenschelijckste ende alderwreetste heeft doen doden.
Maer evenwel bevint men bij de martelaersboecken van dye verscheyden gesintheyden, dat zij onder dye alderswaerste tyrannien noch vrijheydt hebben gehadt, dat zij alles wadt haer in der gevanckenisse was wedervaren, bij geschrift stellen en̄ onder den luyden bekent maecken hebben mogen.
Als nu daertegen overwogen werdt, dat dese gevangene, wesende luyden van zulcken qualiteyt, nu zoo langen tijdt hebben geseten, zonder eenige kundtschap (zo men voor de waerheyt seyt) aen vrouwen, kinderen ofte yemandt anders van haer te mogen geven, ofte van dezelve te ontfangen, - Soudet nyet voor boven maten hart aengesyen werden en̄ zouden nyet vele menschen zeer daeraen geergert wesen?
Dominus Calvinus, dye tot onsen tijden hyer te lande en̄ elders bij velen hoochgeleerden luyden zeer is geestimeert, dye heeft den Princen ende andere hoge Overicheyden daervan vrij wadt ander raedt en̄ instructie gegeven in zijn Commentarien, dye hij in Latijn, in folio, op Clementiam Senecae heeft laten uytgaen, op de paginas van dewelcke ick alhyer eenige derselver plaetsen zal aenwijsen, soo als ick dye uytgetrocken hebbe.
Pag. 14, col. 2. In Magistratibus eligendis, in conferendis dignitatibus debet habere Princeps prae oculis ius illud analogum, ne sit iniqua distributio.
18, col. 2. Jure salutem suam commendat omnibus, qui omnium salutem in curam suam ac fidem recipit.
20, col. 2. Concordia ciuium alitur imperii dignitas.
| |
| |
21, col. 1. Publica priuatis potiora sunt sanis hominibus.
26, col. 1. Principes iuxta legem naturalem tales esse debere subditis suis, quales sibi esse deos velint.
27, col. 2. Quemadmodum praecisae arbores plurimis ramis repullulant, et multa satorum genera, ut densiora surgant, reciduntur, ita regia crudelitas auget inimicorum numerum tollendo.
42, col. 2. Sua quemque fraus, et suus quemque terror maxime vexat: suum quemque scelus agitat, amentiaque afficit: suae malae cogitationes, conscientiaque animi terrent, hae sunt impiis assiduae domesticaeque furiae. Magna est res conscientia, et magna in utramque partem: ut neque timeant qui nihil commiserint, et semper ante oculos poenam versari putent, qui peccarint.
Utrumque Principi obseruandum, ut quod aequum est, non aegre a se impetrari permittat, et ne tantam suis licentiam indulgeat, ut possint in alios plus quam aequum est usurpare.
44, col. 2. Nomen patris patriae non esse impositum Caesaribus ab assentatoribus, sed ut populus ostenderet nihil plus in se licere Principibus, quam parentibus in liberos.
50, col. 1. Excogitare nemo quicquam poterit, quod magis decorum regenti sit quam clementia, quocunque modo is, et quocunque iure praepositus caeteris erit. Eo scilicet formosius id esse magnificentiusque fatebimur, quo in maiori praestabitur potestate, quam non oportet noxiam esse, si ad naturae legem componitur.
Vnum est inexpugnabile munimentum, amor ciuium.
Hoc affectare, hoc imitari decet, maximum ita haberi, ut optimus simul habeatur. Vt supra columna 2.
51, col. 1. Timet omnes, qui omnibus est causa timoris.
Hac lege poterit sibi Princeps ab omnibus securitatem polliceri, si omnes securos reddat. Vt supra col. 2.
| |
| |
Regi nihil fide ac beneuolentia firmius aut munitius esse potest. Et Plinius de Domitiano loquens: Ille tamen quibus sibi parietibus et muris salutem suam tueri videbatur, dolum secum et insidias et ultorem scelerum Deum inclusit.
Ecquid non discimus experimento, fidissimam esse custodiam Principis ipsius innocentiam? Non exercitus, non thesauri praesidia Regni sunt, sed amici, quos neque armis, neque auro parare queas: officio et fide parantur. Vera et stabilis civium beneuolentia, optima Principis custodia est. Vt supra columna secunda.
55, col. 2. Non minus principi turpia sunt multa supplicia, quam medico funera. Senecae sententia est.
61, col. 2. Hoc in primis curae debet esse Principibus, qualem famam, ac quale nomen habituri sint apud posteros.
Ick mene vastelick, dat suspicie van corruptien in geen Collegien van Justicie min plaetse mach hebben als hyer ter stede. Mijn heeren weten oock zelf wel, dat zij nyet gewoon zijn in dagelijcksche, lopende, particuliere en̄ gemene zaecken vonnissen te wijsen, zonder eerst en̄ alvoorn alle documenten van wederzijden wel naerstelick en̄ sorchfuldelick overwogen te hebben, en̄ dat het haer dan noch wel schijnen kan te missen, alsoo de zaecken bij den Rade provinciael, bij den Hogen Rade en̄ bij de Revisie, als gewoon zijnde dye voors. documenten zelff te doen recoleren, anders en̄ anders werden verstaen.
Het zoude oock konnen wesen, dat Zijne Exe van eenige zaecken nyet wel ten vollen ofte na der waerheydt zoude mogen wesen geinformeert, maer daerin zoude mogen hebben gevolcht het advys van d'een off d'ander, denwelcken hij daerin meerder kennisse mocht hebben toebetrouwt, als zij wel hebben gehadt, wandt daer nyemandt en̄ is, dye nyet en̄ doolt.
Men bevindt mennichfuldelick, dat d'aldergrootste Monarchen en̄ Princen door eenige weynich personen dickwils
| |
| |
groffelick werden geabuseert, daervan wij tot onsen tijden de regieringe van Kayser Caerl en̄ vande Coninckrijcken van Vranckrijck en̄ Spangien voor exemplen hebben. Singuli decipere et decipi possunt, nemo omnes, neminem omnes fefellerunt.
Ende daerom dunckt het mijn zeer bedenckelick te wesen, zoo heel op eens anders kunde en̄ compas te vertrouwen, en̄ alles te approberen wadt het laetste wijl in verscheyden andere steden is gepasseert, zonder eerst en̄ alvoorn wel te weten, off zij oock eenich recht ofte privilegien hebben mogen, tegen dewelcke tzelfde zoude mogen strijden.
Wadt soudet lijcken dat wij sonder kennisse, zoowel vande privilegien en̄ rechten vandt landt int generael, als vanden steden int particulier, souden approbeeren tgeene anderen wedervaert, en̄ dat anderen alsoo, vice versa, op gelijcke voet soùden toestemmen en̄ lauderen, alles wadt ons zoude mogen beiegenen, waerdoor onse bondelken pijlen, tegen de meninge van Zijne Ee zelf aen, enckel eentgens uytgetrocken, geswackt en̄ te nyete gemaeckt zoude mogen werden?
Wij weten dat de Staten van Hollandt en̄ Westvrieslandt in dese questieuse zaecken langen tijdt bynaest drye stemmen tegen eenen vanden onsen hebben gehadt, en̄ dat wij dyennyettegenstaende onse zaecken met zoo groten yver en̄ vehementie daertegen hebben gedreven, sonder dat zij nochtans ons met onse medegenoten daerover met eenige apprehensie ofte andere rigeur hebben gedreycht.
Alsoo weten wij mede ter contrarie, dat alsnu laetstelijck ter contemplatie van velen, dye onlangs in de regieringe vanden Steden en̄ Staten zijn ingevoert, nyet alleen sonder voorgaende aenklacht ofter verandtwoordinge uyt deselfde regieringe zoo onwaerdelick zijn verstoten veel personen, dye door d'ordinairis wettelijcke beroepinge langen tijdt in de regieringe zijn geweest, maer die oock
| |
| |
veel ter vergaderinge vanden Staten zijn gebruyckt, en̄ dat tegen eenigen vanden voorneemsten van dyen met alsulcken groten precysheydt en̄ hardicheydt werdt geprocedeert. Hoe souden wij dese proceduren approberen ofte justificeren mogen, off wij zouden ons zelven in noch veel swaerder penen moeten condemneren, als dewelcke ons met zoo kleynen gedeelte vande vergaderinge vanden Staten tegen deselve met zulcken groten yver en̄ vehementie hebben geopposeert?
Mijn heeren alhyer hebben gedurende den tijdt van veertich jaren herwert, veel meer als eenich ander stadt van Hollandt, tot verscheyden reysen, om redenen haer moverende vele oude ingeboren burgers sonder figure van proces uytter stadt doen vertrecken, en̄ hebben evenwel nu een jaer ofte twee herwerts soo smadelick gesproocken en̄ zoo qualick genomen, dat de Regenten van d'ander steden van Hollandt eenige weynige uyt hare steden hebben geset, dye geen oude ingeboren burgers, maer meest nieuwe aencomelingen waren. Is dat nyet wel een splinter in eens anders oge, en̄ den balck in zijn eygen oge nyet gesyen? Mijn heeren gelieven zelfs eens te overleggen, off dese dingen in billickheydt mogen bestaen, en̄ of men met zulcken groten ongelijckheydt vredich huys houden mach. D'ouden hebben verstaen, dat men zijn overwonnen vijanden nyet onbillicks behoorde op te leggen, maer het is noch veel groter onbillickheydt, zelfs te willen doen dat men in anderen laeckt, insonderheydt onder dengenen, dye als lidtmaten van een regieringe zijnde, d'een over d'ander nyet hebben te gebieden.
Wij weten alle te zamen wel, dat de gansche godlijcke scrifture overvloeyt van getuychnissen van 's menschen swackheydt en̄ gebreeckelickheydt, en̄ als men alle d'actien van alle de voorneemsten en̄ vermaertsten, dye de werldt zoo int stuck vande geestelijcke als werltlijcke regieringe, gelijck oock in alle andere soorten van handelingen, den
| |
| |
tijdt van twintich, dertich ja veertich jaren hebben gehanteert, opdt scharpste zoude willen naespeuren, het waer te duchten, dat den alderbesten bevonden zoude werden veel te veel te ontbreecken.
Mijn gedenckt het begin vande troublen deser landen vanden jare 1566, en̄ oock ten dele hoe oneffen het dickwils hyer en̄ daer is toegegaen; maer alhoewel het verschil tusschen den Roemschgesinden ter eender en̄ den Gereformeerden, Luterschen enz. ter anderen zijde heel veel groter is, als het verschil tusschen dengenen dye alsnu Remonstranten en̄ Contraremonstranten werden genaemt; dat mede ter oorzaecke van zodanigen groten verschil de Romanisten grote mennichte van dye verscheyden andere gesintheyden, onder den schijn als van haer afgevallen, als verlochende Christenen, zeer wredelick hadden doen ombrengen, waerdoor men zoude menen dat den haet tusschen dye partijen heel dootlick zoude hebben geweest, - Soo is mijn nochtans nyet indachtich, dat ter plaetse daer de Gereformeerde ofte Lutersche den ouden Roomsgesinden Regenten in starckheydt ofte met practijcken quamen te prevaleren, deselfde hebben gepoocht te doden ofte om den hals te brengen, maer hebben haer laten genoegen, dat zij tegen dye voorgaende wreedtheydt van doen voortaen waren verzeeckert.
Ende daerom dunckt het mijn nu een zeer beklaechelijcke zaecke te wesen, dat onder den voors. Remonstranten en̄ Contraremonstranten, als wesende alle beyde vande outste, getrouste en̄ vermaertste patriotten, dye oock zoo wel d'een als d'ander, d'eerste fundamenten zoo vande religie als vande Regieringe met zeer grote periculen hebben helpen leggen, en̄ oversulcks oock daernae tot bedienders vande hoochste ampten vande Regieringe deser en̄ andere steden zijn beroepen geweest; - dat men, segge ick, alsnu onder denzelfden voornemelick ofte genoch alleen ter oorzaecke van 't verschil in tstuck vande predesti- | |
| |
natie, daervan de kercke haer zelven alleen het oordel aenneemt en̄ den Magistraten geen kennisse toestaet, zoo dotelijcken bitterheydt heeft te wege gebracht, dat men elckander opdt alderyverichste nae lijff en̄ leven syet trachten, uyt zaecke dat d'een off d'ander, oock buyten suspicie van eygenbaet, maer alleenlick om eenige besondere insichten, hem ergens in wadt anders zoude mogen hebben gedragen, dant anderen wel gaern zouden hebben gesyen.
Soude voorwaer mijn heere de Prince van Orangien, h.m., doen hij in den jare 1572 eenigen voet int landt kreeg, d'ordinaris bancken van Justitie voorbij gegaen hebben, en̄ een groot getal vande alderyverichste en̄ meest geoffenseerste van degene dye bij de voorgaende Regieringe op den hals gebannen en̄ voorvluchtich, ofte eenige vanden heuren wredelick om den hals gebracht waren geweest, hebben laten tot rechters stellen, om den ouden Regenten, zoo van den steden als van hoger ampten, voor denzelven te doen verandtwoorden? Off zouden mijn heeren van Amsterdam int particulier in den jare 1578, doen zij in plaetse vande oude Regenten waren gecomen, derselver oude actien, als off zij van oudts her haere onderdanen en̄ haere wetten onderwurpen hadden geweest, willen censureren en̄ zodanige hare censuren executeren; ick duchte dat het een swaere uytcoomst genomen soude hebben. Men is gewoon te mogen volstaen met het onderhouden vande wetten, dye ten tijde als men yet doet, bekent en̄ in observantie zijn, en̄ nyet nae die wetten, dye naderhandt en̄ nae veranderinge vanden Regenten zouden mogen werden ingevoert.
Het is een gemeen seggen, dat het landt een weeskint is, twelck oversulcks, als hem zelven nyet konnende regieren nochte beschermen, door menschen moet werden geregeert, tot welcken eynde onse voorsaten van ouden tijden plegen te gebruycken een persoon, dye den naem en̄ qualiteyt als Advocaet vandt landt voert.
| |
| |
Wadt last dese eygentlick hebben gehadt, is mijn nyet ten vollen bekent. Soo andere van mijn heeren alhyer geen beter kennisse daervan hebben, dunckt mijn wel nodich te wesen dat men daervan ten vollen mocht werden onderrecht, wadt haren eedt en̄ instructie medebrengt. Wandt deselfde nae alle apparentye moet wesen van groter importantie, doordyen dat desen laetsten Aduocaet alle tijdt bijeen vergadert heeft de materien vande poincten van bescrivinge, op denwelcken de vergaderingen vanden Staten van Hollant mosten werden geleyt, daerop dan voort de bescrivinge bij advys vanden Gecommitteerden Raden gewoon is geweest gedaen te werden. Ende ick mene wel van over veel jaren verstaen te hebben, dat int begin vande troublen een treffelick man, vanden Eynden genaemt, Advocaet van denzelven lande is geweest, en̄ dat denzelven ten tijde vanden Hartoge van Alba en̄ van zijnen bloedtraedt tot Bruyssel in de gevanckenisse zoude wesen gestorven.
Daernae hebbe ick in tzelfde officie gekent eenen Mr Pauwels Buys, denwelcken den eersten steen vandt fundament van de landtsregieringe hadde helpen leggen, en̄ is daermede bij den tijdt vanden Graef van Leycester tot Vtrecht gevangen geworden, maer door tgoedt debuoir bij dyen van Hollandt, tot dyen eynde gedaen, noch eyntlick ontcomen.
Desen derden Mr Johan van Oldenbarnevelt heeft hetzelfde Advocaetschap vanden jaere 1586 totten jaere 1618 bedient, totdat hij in Augusto int zelfde jaer in den Hage in strickte gevanckenisse is gestelt en̄ aldaer geseten heeft totten xiijen May deses jaers sesthyenhondert negenthyen, als wanneer hij aldaer openbaerlick is onthalst, hoewel ick tot op den tijdt van zijne gevanckenisse nyet anders hebbe konnen bemercken, dan dat zijn persoon en̄ dienst al doorgaens verre het meestedeel vanden leeden vande vergaderinge vanden Staten van Hollandt zeer aengenaem
| |
| |
is geweest. Wadt voet van regieringe van 't landt alsnu voortaen zal werden genomen, zal den tijdt leeren.
Dan alsoo het landt bij den tijdt van Kayser Caerl den vijfden en̄ van zijnen zoon Philippus, Coninck van Spangien, en̄ apparentelick oock lange te voorn, een besonderen Advocaet heeft gehadt, denwelcken, mijns erachtens, als patroon en̄ voorstander is geweest vande zaeken en̄ gerechticheydt van tlandt; soo ist wel te dencken dat daertoe doorgaens voornemen en̄ treffelijcke begaefde luyden gebruyckt zijn geweest, gelijck uytten bovengemelden ten dele mach werden verstaen.
Dan dewijle alle voornemen ingeboornen luyden van onsen tijdt alsnu de voetstappen van dese drye voorgenoemde personen zijn bekent, staet, mijns bedunckens, al te besorgen off zodanige luyden daerdoor nyet schuw sullen wesen, haer in gelijcken peryckel te begeven, en̄ alsoo het landt nae zijnen eysch qualick zal konnen werden gedient.
Soo het dan daerenboven gevalt, dat zijne Exe door eenige personen zoude mogen werden geport, om bij dese occasie na de souverainiteyt vandt landt te staen, - Soo is evenwel te duchten, dat middelertijdt het landt nyet vrij zal blijven van verscheyden andere swaricheyden, dye gewoon zijn van tijdt tot tijdt op te comen.
D'ander provintien, dye ick mene dat gedurende veel jaren herwaerts zeer jelours op dyen van Hollandt zijn geweest, zullen apparentelick middelertijdt, doort middel van meerderheydt van stemmen, baes, en̄ in haer regieringe in haer geheel blijven, en̄ tot verschoninge en̄ voorderinge van haer zelven de zaecken vanden lande van Hollandt ende Westvrieslandt nyet zoo zeer ter herten nemen.
Het is in dese tegenwoordige maent van Mey een en̄ veertich jaren geweest, dat dese stadt haer metten anderen leden van Hollandt en̄ Westvriesland heeft vereenicht,
| |
| |
alle welcken tijdt gedurende ick bevinde dat, saluo iustiori calculo, nyet meer als een en̄ dartich personen tot het Burgermeesterschap derselver zijn beroepen geweest, dye mijn alle te zamen familiaerlick zijn bekent geweest en̄ ten dele alsnoch zijn bekent. Ende dese hebben deselve stadt, door Goods genade, bij advys vanden successiue gerechtsbanken en̄ den heeren ses en̄ dartich Raden, met zulcken harmonie en̄ onderlinge lieftallicheydt geregeert, datse boven allen anderen haer hooft opgesteecken heeft, uytgeseyt dat wij, helaes, nu eenige jaren herwerdt ons tot dese droevige gedeeltheydt hebben laten bewegen, om zulcken poinct van religie dat ick vastelick meene datter in de eerste vyer- ofte vijfhonderdt jaren vande Christelijcke kercke nauwelicks een is geweest vanden aldervermaertsten Oudtvaderen vande kercke, dye nyet met meerder feylen en̄ smetten is beladen geweest, derwelcker personen en̄ scriften nochtans bij alle de voorneemste gedeeltheden vande kercken van onsen tijden nyet alleen in groter waerden, maer schyer voor heylicheydt gehouden werden, met verschoninge en̄ conniuentie van zoo veel feylen, daermede dat men wel weet dat zij beladen zijn geweest.
|
|