Theseus en Ariadne
(1972)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
1.1. Thema, motieven, figuratie | |
1.1.1. Thema: het wankele geluk in de liefdeAls wij spreken over thema, motieven en figuratie, bedoelen we dat men bij een taalbouwwerk (toneelstuk, roman, lyrisch gedicht, wetenschappelijke studie, betoog enz.) kan onderscheiden: - Het thema of de oerkonceptie, het oeridee, de mentale synthese, de vizie, intuïtie van datgene waarover een auteur een taalbouwwerk wil samenstellen. - De motieven, de inhoudselementen, de vormen waarin de auteur het thema wil realiseren. - De figuratie, de plot-bedenking, de karakters, de typeringen, de figuren waarmee in feite het taalbouwwerk wordt gebouwd of afgebouwd.Ga naar voetnoot(1) Wat zou nu Hooft voor een oeridee in zijn bewustzijn gehad hebben? We moeten dit soort achternapluizen van hoe een taalbouwwerk tot stand is gekomen niet zien als: ten eerste dacht Hooft dit en enige tijd daarna dacht hij dat. En zo zal het welbekende verhaal van Theseus en Ariadne, dat hij hoogstwaarschijnlijk nog vóór het tot stand komen van het toneelstuk gelezen had in Catullus, Ovidius en anderen, wel gelijktijdig of vrijwel gelijktijdig vanaf het begin aanwezig zijn geweest. Maar toch meen ik dat het Theseus en Ariadneverhaal primair hoort bij een konkretisatie, symbolisatie, bij een tot uitbeelding brengen met een feitelijk verhaal en met feitelijke figuren, hoort bij een figuratie van iets diepers, verders, dat Hooft nader aan het hart lag. Zelfs deze jonge Hooft van twintig of een paar jaar ouder heeft al definitief het wankele Fortuin ontdekt en wil reeds dat we ten aanzien van dat Fortuin een stoïcijnse levenshouding aannemen. Het Choor van het Derde Deel handelt over het ‘Wankel Aventuir’ (707). Als iemand door het Avontuur, het Geluk of het Fortuin begunstigd of zogenaamd begunstigd wordt, mag hij er best blij om zijn, maar hij moet wel zo verstandig zijn daardoor niet hoogmoedig te worden. Want het kan best later blijken dat wat het grootste geluk toescheen de oorzaak wordt van zijn lijden en ondergang, zodat hij de goden gaat smeken hem maar te geven datgene wat hij voorheen zag als een groot nadeel. Het Choor van het Vierde Deel spreekt over ‘het valsch geluck’ (977). Als men in voor- | |
[pagina 8]
| |
spoed leeft, moet men bedacht zijn op tegenspoed, opdat men die het hoofd kan bieden. Het leugenachtige Geluk immers staat nooit stil, velt de hoge lieden en verheft de gewone mensen. De niet dom hoogmoedige, maar wijze mens zal steeds op zijn hoede zijn. Hij laat zich niet verrassen door het ongeluk en weet zich staande te houden, terwijl hij blijft hopen op een wending ten goede. Reeds in het Choor in de 5e Handelinghe van Achilles en Polyxena had hij gesproken over de ‘zinloze godin 't Geval’ (Fortuin, Geluk), die haar ‘zotte gaven in de wind strooit zonder bescheidenheid (= verstandelijk oordeel)’ (1725-1734). Het is wel dom deze Godin te aanbidden en alle andere goden te vergeten. In deze beschouwingen over voorspoed en tegenspoed in het 3e en 4e Choor wordt niet over God gesproken. In het Choor van het Vijfde Deel, dat het toneelstuk besluit, worden voor- en tegenspoed in verband gebracht met God, die ‘om beter alle quaet laet schieden’ (1371, 1372). Te meer moet men met lijdzaamheid zijn tegenspoed verdragen en altijd hoop blijven koesteren. Het wankele Fortuin was een belangrijk thema in de Renaissance en reeds toen hij nog zeer jong was, behoorden de beschouwingen daarover tot het verworven ideeënbezit van P.C. Hooft. Als we echter het wankele Fortuin alleen als het thema, het oeridee, de mentale synthese van dit toneelstuk zouden beschouwen, zijn we in onze analyse wel erg abstrakt aan het werk. Toen Hooft dit stuk schreef, verkeerde hij in zijn jonge amoureuze leeftijd en produceerde vele erotische gedichten. Gezien ook de voornaamste inhoud van het stuk zou ik willen zeggen: het thema is het wankele geluk in de liefde. Het is een spel over het veranderende geluk in de liefde. Overdiep, Van Tricht en Knuvelder wijzen ook op het fatum als het thema of voornaamste motief en verbinden dat tegelijk met het fatum in een liefdeskwestie.Ga naar voetnoot(2) | |
1.1.2. Motief 1: de onstandvastigheid van de minnaarDe motieven zijn de vormen waarin de auteur het thema, zijn vizie, zijn zijn oerkonceptie wil realizeren, het zijn de elementen van de inhoud. Het 1e motief is volgens mij de onstandvastigheid van de minnaar. Die on- | |
[pagina 9]
| |
standvastigheid is de voornaamste oorzaak van het wankele in het liefdesgeluk. Men kan zich afvragen of dit eigenlijk niet een gedeelte van het thema is. Dat ik het niet in het thema heb binnengebouwd, komt hieruit voort dat bij Hooft het Wankele Fortuin zo'n voorname plaats in zijn oeuvre inneemt dat hij het wankele liefdesgeluk tengevolge van de onstandvastigheid van de minnaar hoogstwaarschijnlijk zal gezien hebben als een speciaal geval wat betreft het oeridee over het wankele Geluk en het wankele liefdesgeluk. Er bestaan ook diep verbonden gelieven, zonder ontrouw bij allebei, terwijl toch door tragische situaties het liefdesgeluk onmogelijk wordt (Othello). Het liefdesgeluk is niet persé wankel, omdat de minnaar ontrouw wordt. Maar ik kan me indenken dat iemand toch liever de onstandvastigheid van de minnaar in het thematische wil verplaatsen. We zijn bezig de voornaamste gedachten van dit toneelstuk te analyseren en zo helder mogelijk uiteen te zetten. Daar gaat het om. De onstandvastigheid of ontrouw of gemakkelijke ontrouw of gemakkelijk overgaan naar een andere geliefde of minnaar is het duidelijkst bij Theseus. Hij had blijkbaar een liefdesverhouding met de nimf Aegle, maar vergeet haar gemakkelijk voor een nieuwe liefdesverhouding met Ariadne. Hij ontvoert haar zelfs, maar door het slimme spel van Aegle laat hij Ariadne weer in de steek om zich opnieuw aan Aegle te wijden. Eigenlijk is Ariadne ook niet zo standvastig in de liefde, want haar wanhoop om het vertrek van Theseus wordt heel gemakkelijk weggevaagd door de liefde van Bacchus. Het motief van de onstandvastige minnaar kan ook voortgekomen zijn uit de persoonlijke ervaring van Hooft dat hij zich bedrogen voelde door de onstandvastige Deianira, terwijl hij daarna weer zijn nieuwe geliefde Julietta ontmoette. Zoals Hooft werd verlaten door Deianira en daarna troost vond bij Julietta, zo werd Ariadne verlaten door Theseus en kreeg troost van Bacchus. Als dit zo zou zijn, zal de Ariadnefiguur nog dichter bij de kern van de kreatie present zijn geweest en kan men zich met een nog sterker argument afvragen of de onstandvastige minnaar niet bij het thema behoort. Zie voor deze Julietta en de studie van W.A.P. Smit, verderop 2.3.6.; ook 1.1.4., 2.3.3. | |
1.1.3. Motief 2: de deugdvolle PrinsHet 2e motief is de deugdvolle Prins of Vorst. Het eerste gedeelte vooral tot vs. 520 verkondigt geregeld een vorstenleer. Blijkbaar was de jonge Hooft reeds goed op de hoogte met de boeken over staatkunde uit zijn tijd. Geeraardt Brandt vertelt ook wat betreft zijn grote reis: Met wat op- | |
[pagina 10]
| |
merkinge en naaspooringe der geheimen van Staat, die reize volbraght zy, met wat leerzucht, in 't opspeuren en onderzoeken der beste boeken van ieder volk, in 't stuk van regeerkunde, Poëzye en andre weetenschappen, geeven zyne schriften genoegh te kennen.Ga naar voetnoot(3) Deze uiteenzettingen over de goede Prins passen natuurlijk goed bij de vorstenzoon Theseus en zijn grootmoedige daad terwille van zijn volk, het doden van de Minotaurus, maar het is duidelijk dat de schrijver zo vervuld is van de regeerkunde, dat hij elke kleine gelegenheid aangrijpt om zijn kennis daarover te verkondigen. Het vreemde in de synthese van het toneelstuk is dat het type van de grootmoedige heros en Prins die de Minotaurus doodt heel moeilijk te rijmen is met het type van de ontrouwe minnaar op het eiland Naxos. De voornaamste plaatsen over de Prins zijn: 1-69 (de inleidingsmonoloog van Theseus); 129-168 (1e Choor); 217-220; 257-270; 289-296; (liever niet het 2e Choor 443-498); 499-520; 521-529; 589 (en omgeving); 740-748; 993-1000; 1231-1236 (de goede Prins Bacchus!); 1439-1442 (slot). De goede Prins wordt ook geregeld tegen de slechte Prins geplaatst, die zich hoogmoedig zo hoog waant dat hij vervalt tot schelmerij. Dan verliest hij overigens wel het geloof van zijn onderdanen. De edele vorst gaat zijn volk voor in de deugd en leeft voor het welzijn van zijn land en volk, en dat alles niet in schijn, maar naar de werkelijkheid. Dan zal hij ook het vertrouwen genieten van zijn landslieden. Een ijder borger is een dienaar van sijn heer,
Maer ijder heer is knecht van sijn gemeente weer. (167, 168)
Grootmoedigheid, rechtvaardigheid, dapperheid en verstandigheid zijn echte vorstendeugden. Wanneer een wijze Prins een volk onderwerpt, moet hij dat volk niet te hard regeren; zo komen er weer rust en vrede. | |
1.1.4. Motief 3: de minnegril van het verwende prinsenkindVolgens ons kunnen we nog een 3e motief onderscheiden. Het hoort eigenlijk bij het motief over de Prins, men zou het daarom een submotief kunnen noemen. Maar het groeit toch wel uit tot iets speciaals: de minnegril van het verwende prinsenkind. De eerste helft van het 2e Choor (443-470) handelt over ‘der Princen kindren teer’ (447). Die worden met pleziertjes opgevoed, die pleziertjes worden om zo te zeggen dagelijks brood. Ze raken daardoor zo verwend dat ze telkens iets nieuws zoeken. En in hun grillen worden ze hoe langer | |
[pagina 11]
| |
hoe gekker, want ze vervelen zich dood. Omdat ze alles krijgen waarop ze hun zinnen hebben gezet, zijn ze niet sterk van karakter en als er eens een echte tegenslag komt en aan hun gril niet wordt voldaan, kunnen ze er niet tegenop en vervallen tot grote smart en wanhoop. Deze ideeën worden ook al hier toegepast op Ariadne, die liefde heeft opgevat voor haar held Theseus en het Choor volgt op de samenspraak van Ariadne en haar voedstermoeder Corcyne (391-442). Zij vertelt hierin dat ze een hopeloze liefde heeft opgevat voor Theseus en, als Corcyne haar daarvanaf probeert te brengen door haar te wijzen op de feiten dat Theseus voor haar geen liefde heeft betoond en of zal sterven of naar Athene zal gaan, verklaart Ariadne dat ze tegen het gebruik in volgens hetwelk een meisje niet haar liefde verklaart hem in een brief haar liefde zal meedelen en zal sterven met hem of zal vertrekken met hem naar Athene. Het gebeurt allemaal. Corcyne brengt het beroemde koord om uit het doolhof de weg terug te vinden en geeft hem de brief waarin Ariadne haar liefde bekent. Theseus wordt hevig ontroerd. Hij doodt de Minotaurus. Ariadne komt met haar vrouwen hem tegemoet gezongen en het liefdesavontuur wordt definitief. Ariadne trekt mee naar Athene. Zij overnachten op Naxos. Maar daar speelt de vorige geliefde Aegle haar slimme liefdesspel en lokt Theseus weg van Ariadne. Theseus komt na het avontuur tot zichzelf en doorziet de gril van het verwende prinsenkind: Ayme vervloekte tijt, dat ghij Cretenser maecht mijn eerst verschenen zijt. (1071b-1072). Theseus wordt er wat minder onsympathiek door, het maakt zijn ontrouw voor Ariadne wat minder schuldig (toch wel zo dat zijn wens dat zijn vader moge sterven als hij Ariadne, die bij het vertrek uit Kreta vol aarzelingen is, ontrouw zou worden, realiteit wordt. Dat gebeurt, als hij met zwarte zeilen de haven van Athene nadert en de vader meent dat zijn zoon door de Minotaurus is verslonden). Wanneer Ariadne bemerkt dat Theseus verdwenen is, ontstaat er vooral van vs. 1111-1179 een scène die men hysterisch zou kunnen noemen. Zij raast en scheldt en wil zich van het leven beroven. Dat gaat zo door tot Bacchus haar benadert en haar uitkiest tot zijn hemelse gemalin. Dan is het leed om Theseus' ontrouw blijkbaar weer spoedig verkeerd in nieuwe vreugde. Ik zou dit motief van de minnegril van het verwende prinsenkind een onderstroommotief willen noemen. De hoofdstroom is: de prins Theseus en zijn heldhaftige daad, de vanzelfsprekende verering en liefde van prinses Ariadne voor zo'n heros, de ontrouw van Theseus, de smart van de verlaten Ariadne, het medelijden, van liefde vergezeld, van Bacchus en de nieuwe status van Ariadne als hemelse gemalin van deze god. Maar daar- | |
[pagina 12]
| |
onderdoor stroomt dat Ariadne een verwende prinses is en ook Theseus een verwende prins en dat ze haar avontuur met deze held wel eindeloos interessant vindt, maar dat haar liefde niet zo diep wortelt als ze zelf wel denkt, dat ze bij zijn ontrouw zich vooral ook beledigd en gekompromitteerd acht, dat ze zich door haar gril lelijk in de nesten heeft gewerkt en de konsekwenties niet aankan. Dit onderstroommotief leert ons weer Hooft en de jonge Hooft kennen. De reeds jong wijze Hooft moet niet veel hebben van dit soort grillige vrouwen. Hij is heus wel behoorlijk amoureus, maar zijn voorkeur betreft anders geaarde meisjes en vrouwen. Ariadne als het prinsenkind met minnegrillen hoort niet bij Ariadne als de verlatene en bij het motief: Theseus = Deianira, Ariadne = Hooft, Julietta = Bacchus (Zie 1.1.2., 2.3.3. en 2.3.6.). Het idee dat Hoofts ervaring met Deianira en Julietta tot het thema zou behoren, wordt er zwakker door. Het kan ook zijn dat in dit punt weer blijkt dat de kompositie van het stuk zeer zwak is. Het viel ons op dat vanaf de klassieke schrijvers tot de moderne tijd in de geschriften over Ariadne geregeld parodie-elementen optreden. Vooral mannen beginnen blijkbaar gauw te lachen om zo'n prinsesje dat eindeloos verliefd raakt op haar held, maar hem niet blijvend aan zich kan binden: ‘Er komt wel weer een ander, zus’. Onze eigen tijd is vol verwende ‘prinsenkinderen’, kinderen van ‘dure ouders’. Met de tragiek van dien. | |
1.2. Handelingsvoortgang | |
Eerste deel (1-312)Theseus (1-69) Dit eerste gedeelte is een monoloog van Theseus, die tegelijk de proloog van het stuk is. De situatie wordt geschetst met tussendoor reeds de leer over de vorst. Wegens de leer over de goede vorst is Theseus naar Kreta getrokken om daar zijn zware taak te gaan vervullen. Deze proloog is tegelijk retrospektief, simultaan en prospektief.
Deucalion + Theseus (70-128). Deucalion verwelkomt Theseus namens zijn vader, koning Minos. Theseus wenst allereerst met de koning te spreken. Naar het koningshof gaande keuvelen zij hoofs over de waarde van Gnosus en Athene.
Het Choor-1 (129-163) handelt over de rechtvaardige Prins of vorst: Maer een rechtvaerdich Prins verstaet te sijn geboren,
Tot dienste van sijn volck ofte daer toe gecoren.
| |
[pagina 13]
| |
Een ijder borger is een dienaer van sijn heer,
Maer ijder heer is knecht van sijn gemeente weer. (165-168)
In het gehele stuk wordt niet duidelijk uit wat voor wezens het koor bestaat. Horen ze te Athene thuis of in Kreta? Of zijn het objektieve toeschouwers met kommentaar?
Deucalion, Theseus, Minos (169-312) Een grote prospektieve monoloog van Theseus (188-256) met de vraag de Minotaurus te mogen doden (als Minos dit niet toestaat, zal Athene niet meer de jonge mensen sturen). N.B. Nergens staat een uiteenzetting over het probleem van het onmenselijke van de eis die Minos bij de opgedrongen vrede Athene oplegde. Minos geeft zijn toestemming. Tussendoor verkondigen zowel Theseus als Minos belangrijke princiepen voor een goede vorst. | |
Tweede deel (313-630)Ariadne (313-390) In deze lange monoloog zet Ariadne uiteen dat zij innerlijk in de war is door haar plotselinge liefde voor Theseus. Zij staat in eindeloze bewondering voor deze heros, en is tegelijk hartsbang om hem. Zij vreest dat Theseus na het doden van de Minotaurus niet de uitgang uit het labyrint zal vinden. Als hij sterft, zal zij ook moeten sterven. Zij wil met Theseus spreken over haar min, maar volgens de slavernij die de vrouwen is opgelegd, mag een vrouw haar liefde niet bekennen aan een man (De Dolle Mina's zijn niet alleen van vandaag, ze zijn ook van gisteren). Ze zal hem met een brief benaderen en roept Corcyne, haar voedster, bij zich.
Ariadne + Corcyne (391-442) We bevinden ons hier in een climax van de handeling. In grote ontroering bekent Ariadne aan haar voedstermoeder haar liefde voor Theseus, die zij niet meer uit haar hart kan wegbannen.
Corcyne
Eer dat de Minne wast treckter u sinnen van.
Ariadne
Te laet ist, ghij gebiet dat ick niet doen en can.
Corcyne
Ghij cunt indien ghij wilt dees raserije stillen.
Ariadne
Indien ghij wilt, dats waer, maer ick en can niet willen. (407-410)
| |
[pagina 14]
| |
Het thema gaat over de stoïcijnse houding tegenover het Fortuin of het Geluk in feite in een liefdessituatie. In 407-410 gedraagt Ariadne zich niet volgens stoïcijnse beginselen (overigens in een liefdessituatie ook heel moeilijk!) en zo zit hierin de fout met grote gevolgen van een tragische figuur. De zich tegen de liefde verzettende Corcyne verklaart prospektief: Belooft hij u sijn Min, hij sal sijn woort niet houwen (421). Zoals gewoonlijk is de voedster toch weer inschikkelijk en zal een brief aan Theseus brengen voordat hij het doolhof binnengaat.
Het Choor-2 (443-498) zegt onaardige dingen over de opvoeding van de prinsenkinderen aan een vorstelijk hol. Zij worden zo verwend dat ze aan rare grillen toegeven, terwijl ze niet krachtig genoeg zijn om de gevolgen ervan te verdragen. Dat is nu ook aan de hand met Ariadne en die liefde van haar voor Theseus. Dus - het Choor ziet hier ook prospektief een tragische lout. Als 3e motief behandelden we reeds: de minnegril van het verwende prinsenkind Ariadne; zie nog aldaar. Verder wordt retrospektief verteld dat de Zon (van wie Pasiphaë, de vrouw van Minos en de moeder van Ariadne, een dochter is) het overspel van Mars en Venus heeft verraden. Venus heeft zich gewroken en Pasiphaë verliefd doen worden op een wonderlijke stier, uit welke verbintenis het monster, de Minotaurus, half stier half mens, is geboren. Dit is de achtergrond van de Theseus en Ariadne-mythe. Het Choor geeft ook nog een vermaning dat men zijn tong moet bedwingen wat betreft de kuisheid en verzoekt tenslotte prospektief de godinnen Venus en de Kuisheid hun wraak ten aanzien van het huis van Minos en Pasiphaë te beëindigen. Weer stelt zich de vraag uit wat voor wezens het Choor bestaat. In ieder geval bekijken ze de zaken objektief, met een kritische ethiek. Het moeten wel de geesteskinderen van de auteur zijn.
Theseus (499-520) In deze naar de vorm geforceerde rederijkerige en retorische, maar overigens goed geschreven klausule roept Theseus de Atheense godin Pallas Athene aan hem te helpen in de felle strijd tegen ‘het woede dier’. Hij spreekt zijn rechterhand toe en zijn gramschap, aan wie de Rede nu toestaat uit de band te springen: de heros Theseus staat klaar voor zijn grote daad. Dit is voor de tweede maal een prospektieve klimax.
Corcyne + Theseus (521-544a) Het is maar goed dat Corcyne namens Ariadne een koord komt brengen, | |
[pagina 15]
| |
opdat hij na het doden van de Minotaurus niet zou verdwalen in het labyrint, want daaraan had Theseus nog niet gedacht. Hij is zeer dankbaar. Corcyne geeft hem ook nog een brief van Ariadne.
Theseus + Brieff (544b-630) In de brief verklaart Ariadne ronduit haar liefde voor de held. Als de goden haar gebeden en offerande voor de overwinning van Theseus niet aanvaarden, zal zij hem spoedig volgen in ‘Plutoos duister rijck’. Als hij overwint, zal Ariadne hem volgen waarheen hij ook gaat (prospektief). Theseus is zeer ontroerd door haar liefde en de vondst en het kostbaar geschenk van het koord, en gaat definitief de doolhof in. | |
Derde deel (631-808)Theseus (631-660) Met dank aan de goden treedt Theseus uit het labyrint en vertelt zijn hevige kamp met het ondier.
Theseus + Ariadne (661-706) Ariadne met haar vrouwen treedt hem met een lofzang tegemoet (de maat bestaat uit een afwisseling van 2 jambevoeten en 2 jambevoeten + 1 amfibrachus ) en voert hem naar koning Minos.
Het Choor-3 (707-766) Het koor beschrijft wel het heldenstuk van Theseus en de lof die hem wordt toegezwaaid en die hem in Athene wacht, en ook de vreugde van Ariadne (het koor zegt overigens dat zij zichzelf niet voldoende beheerst en te veel haar liefde toont), maar is toch eigenlijk vooral vervuld van het ‘wankel Avontuir’ (707) van ‘s'werelts luck, dat is een bloem/ Schoon opgedaan van swacker struicken’ (711-712). Men mag aan dat geluk niet te veel waarde hechten en daarom is het koor vol sombere prospektieve voorgevoelens over Theseus' geluk en vooral dat van Ariadne.
Theseus + Ariadne (767-808) Theseus heeft aan Ariadne voorgesteld heimelijk naar Athene te vluchten. Ariadne maakt er zich ongerust over of hij haar wel trouw zal blijven. Hierover wordt Theseus zeer geprikkeld: eerder zullen er de gekste onmogelijkheden gebeuren dan dat hij haar ontrouw zal worden (prospektief). Als hij haar zou verlaten, wenst hij dat zijn vader hem niet meer zal terugzien (nieuw prospektief tragisch element, want Theseus zal vergeten bij zijn thuiskomst de zwarte zeilen in witte zeilen te veranderen, zodat de vader, menend dat alles verloren is, zich van de rotsen werpt). Ariadne stemt toe en zij zeilen weg. Dit is een fel gedeelte vol onheilsdreiging. | |
[pagina 16]
| |
Vierde deel (809-1092)Aegle (809-858 en 859-944) Het liedje van Aegle, ‘Ick schouw de werelt aen’ waarmee het Vierde Deel begint, heeft nogal opgang gemaakt en is in liedboeken opgenomen. Op een toen bekend wijsje huppelt het voort met regels van 3 jamben. Het is een echt liedje over bergen, dalen, de zon, het gewas, het gedierte, nimfen en saters van een liefelijke veldgodin als Aegle is, maar zij is toch droevig gestemd: Maer jck draech leijde (droeve) Min, / En canse niet genieten (849-850). Uit de daarnavolgende alleenspraak blijkt al spoedig waaruit de droefheid voortkomt: Theseus heeft haar in de steek gelaten en is in liefde ontstoken voor een sterfelijke vrouw, die Ariadne. Ze wordt nu ook behoorlijk woedend: Een sterffelijcke vrouw onthout mij mijn geneucht,
Maer sij en sal niet lang genieten deze vreucht,
Indien jck Aegle ben enz. (875-877a)
Het merkwaardige is dat bij de ontmoeting van Theseus en Ariadne de verhouding van Theseus met Aegle helemaal niet ter sprake is gekomen - dat is wel een grote zwakheid in de intrige. Aegle is bekwaam in allerlei kunsten en met behulp daarvan gaat ze Hecate en Hades (905) oproepen en eist de dienst van de wraakgodin Alecto (940)
Aegle + Alecto (945-976) Van Alecto verneemt Aegle dat Theseus met Ariadne de nacht zullen gaan doorbrengen op het eiland Naxos. Zij gebiedt Alecto in haar gedaante, ‘maer mager, ende bleeck, en bitterlijck betraent’ (968), voor het bed van Theseus te verschijnen en te zorgen dat hij zichzelf van ontrouw aan haar beschuldigt en zich haastig zonder zijn lief naar Athene begeeft. We zitten hier middenin de Senecaanse spokerij. Men moet zulke scènes waarschijnlijk als een amusant griezelig tussenspel zien, zoiets als komische duivel-scènes.
Het Choor-4 (977-1048) Het koor geeft weer een wijze les: het Geluk verandert steeds en daarom moet men niet zorgeloos in weelde leven, maar steeds bedacht zijn op de wisselvalligheid van dat Geluk. Dan is er ook hoop, want het kan ook weer verkeren ten goede. In Kreta heeft het hofgezin niet zo'n stoïcijnse opvatting en zoekt nu hopeloos naar de geschaakte Ariadne. | |
[pagina 17]
| |
Alecto in de gedaante van Aegle + Theseus (1049-1092)
Alecto komt in de gedaante van Aegle bij de slapende Theseus haar boze beklag doen over zijn ontrouw jegens haar (Aegle), tegen wie hij ook al zo groots gezegd heeft: Ick sweer u bij mijn eer, dat nemmer ander brant / Dan Aegle, vatten sal (seydij) mijn ingewant. (1063, 1064). Zij bedreigt hem, terwijl ze, als een droomgezicht, verdwijnt. De wakkergeworden Theseus slaat zonder aarzelen helemaal om, vervloekt de tijd, ‘dat ghij Cretenser maecht mijn eerst verschenen zijt’ (1071b-1072). Hij heeft groot berouw over zijn ontrouw t.a.v. Aegle, bekommert zich niet om zijn nieuwe ontrouw t.a.v. Ariadne. Hij wil onmiddellijk naar huis, naar zijn veldgodin en vaart zonder Ariadne te wekken weg, met de laatste woorden: Beter ellendich haer als jck in tegenspoet (1092). Er ontstaat hier een breuk in de handelingsvoortgang, zie verder 2.3.3. | |
Vijfde deel (1093-1442)Ariadne + Corcyne (1093-1179)
Was het eind in het 4e deel met de verschijning van Alecto (Aegle) en het haastige vertrek van Theseus een klimax in de handelingsvoortgang, deze klimax zet zich onmiddellijk voort, want Ariadne ontwaakt en bemerkt dat Theseus verdwenen is (ze had toch al een bange droom). Zij roept Corcyne, die ook al van niets weet en in verschillende richtingen gaan zij op zoek. Ariadne ziet op de zee het schip van Theseus en begrijpt dat hij ontrouw van haar is weggevlucht. Dan barst zij los in een voortreffelijk geschreven scheldtirade, die afgewisseld wordt met liefdesverzuchtingen om toch weer met haar geliefde vereend te worden. De Goden moeten hem bestraffen. Haar rest slechts de dood, de zelfmoord. Zij staat op het punt de woeste zee in te springen. Hier had eigenlijk het stuk moeten eindigen, het zou dan een echte tragedie geworden zijn, die vraagt dat we weggaan met iets zeer droevigs, dat geen tegenwicht krijgt, zodat het ons blijft plagen. Als een droevige situatie met een grote troost wordt voorzien, is er weer evenwicht. We gaan opgewekt naar huis. We denken ook niet langer na. Een koor had de tragische Ariadne moeten bezingen. Ze was een wat lichtzinnig prinsenkind, ze kon de boze wisselvalligheid van dat Geluk niet aan. Een kleine fout heeft grote tragische gevolgen. Deze kans heeft Hooft gemist, hij laat een deus ex machina komen. Zie ook 2.3.5. | |
[pagina 18]
| |
Corcyne + Ariadne (1180-1220) In deze wanhoopstoestand treft de voedstermoeder haar dochter aan. Zij is een wijze vrouw en wijst op de mogelijke hulp van God en de mogelijke wending van het Geluk naar iets beters. Het woord hoop komt te voorschijn. Corcyne spreekt prospektief van een ‘onverwacht ontset’ (1209). De sfeer is wat milder geworden.
Bacchus + Ariadne + Corcyne (1221-1276) Bacchus verschijnt ten tonele en verkondigt zijn eigen grootheid, ook als veldheer. Hij betreedt Naxos, omdat hij een stem hoort klagen en door medelijden wordt bewogen. De klagende stem is natuurlijk van Ariadne, die, onbewust van Bacchus' aanwezigheid, doorgaat met haar weeklachten over haar erbarmelijke toestand. Bacchus weet nu dat deze klagende vrouw de door Theseus verlaten Ariadne is en wordt steeds meer ontroerd. Tenslotte roept Ariadne Venus aan, die immers de godin van de liefde is, waardoor zij zo lijdt. Of zou Venus nog altijd boos zijn op de nakomelingen van de Zon, die toen haar en Mars die poets gebakken heeft? Zorg dan dat een wild beest haar maar spoedig zal doden.
Venus + Cupido + Bacchus + Ariadne + Corcyne + 't Gerucht (1277-1370) Maar Venus is al over haar gramschap heen en heeft zielsmedelijden met Ariadne. Haar zoon Cupido schiet zijn liefdespijl trefzeker in het hart van Bacchus. Deze is definitief toe aan zijn grote liefde. Zij moet zijn gemalin worden, hij zal haar tot godin verheffen en haar de godenhemel binnenvoeren. Pas in 1310 spreekt hij Ariadne toe en bemerkt deze zijn aanwezigheid. We moeten zeggen dat in het deus ex machina-deel dit het hoogtepunt vormt. Ariadne moet nog wat wennen aan de nieuwe toestanden en is een vrij beschroomde nieuwe godin. Theseus is weer vrij vlot ver uit haar gedachten; het is blijkbaar toch een verwend prinsenkind, dat nu weer haar nieuwe avontuur beleeft, de gemalin van een grote god, allee! Corcyne wordt naar Kreta teruggestuurd. 't Gerucht of de Faam vat het allemaal nog eens samen in het sonnet: Als Ariadne sat en deed' haer droeve clachten (1357-1370) - dat ook los van dit drama al bestond en met een emblema aan Julietta was opgedragen.
Het Choor-5 (1372-1442) het eindkoor geeft een samenvattende retrospektief kommentaar. Het veranderende Geluk, ook bij Ariadne, wordt gesublimeerd tot een theologische kwestie. De grote God laat alle kwaad toe om beters wil. Daarom moet de mens bij alle nood en smart de hoop niet verliezen, want: of hoopens reên al schort, / ....alle ding can keren (1408, 1409). Het koor (Hooft) komt dan wel met het probleem te zitten | |
[pagina 19]
| |
van mensen die altijd ongelukkig zijn en waar nooit een keer ten goede komt. De wat simpele oplossing van theoloog Hooft is: En ofter yemant waer,
Die noijt geluck bespeurde
In al sijn leven, maer
Van kint, tot grisaert treurde,
Dat noyt misschien gebeurde,
Noch was hij boos van moet,
Indien hij sich versteurde,
Want Godt die meent het goedt. (1411-1418)
Nog wordt verteld dat 't Gerucht of de Faam overal het verhaal van Theseus, Ariadne en Bacchus verspreidt en koning Minos en zijn volk haar gaan aanbidden. Ook de vorstenleer, of de prinsenwijsheid wordt tenslotte nog een keer in de laatste regels gedoceerd. Op blz. 20 staat een poging de handelingsvoortgang weer te geven met spanningshoogtepunten en spanningslaagtepunten, in drie lagen (→= prospektief, ←= retrospektief). |
|