Aantekeningen bij de Reden vande Waerdicheit der Poersie
57.24 Nocet... voluptas. Horatius, Epistolae 1, 2, 55. Zie Veenstra, p. 184. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
Lust, voor smart gekocht, staat duur.
59.8 quique... locuti. Vergilius, Aeneis VI, 662. Zie Veenstra, p. 179 met noot 2. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
en wat voor dichters meer de taal der goden spraken
59.29 c'est le langage des Dieux. Zie Veenstra, p. 141-142.
Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
60.7 quid... gignimur. Persius, Satirae III, 67. Zie Veenstra, p. 143 en 184. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
wat wy zijn, oft tot wat eind gebooren
60.9 Sij heeft geleert... carmina Bardi. Deze gehele passage met de drie hieronder volgende Latijnse citaten werd door Hooft toegevoegd.
60.10 Publica... profanis. Horatius, Ars Poetica (= Epistola ad Pisones), 397. Zie Veenstra, p. 182.
't byzondere en 't gemeen,
't Onheilige en het heilge omzigtelijk te scheiden.
60.20 Dignum... beat. Horatius, Odae (= Carmina) IV, 8, 28-29. Zie Veenstra, p. 184.
De zanggodin ontwringt den dappren uit den klaauw
Des doodts, en plaatst hem in den rei der hemellingen.
60.24 Vos quoque... carmina Bardi. Lucanus, Pharsalia I, 447-449. Zie Veenstra, p. 153.
Gy ook, ô Barden, die den roem der oude helden
Gesneuveld in den krijg, aan 't nageslacht vertelden,
En in geheugnis hieldt, gy zongt ook meenig liedt.
61.20 Qui quid... dixit. Horatius, Epistolae 1, 2, 3-4. Zie Veenstra, p. 142 en 183. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
Die ons veel klaarer en veel beeter heeft geweezen,
Wat schoon, wat schandelijk, wat nut, wat schaadlijk zy,
62.10 Ende alsoo hij... is Homerus verresen? Deze zin is door Hooft toegevoegd. Zie ook Veenstra, p. 224.
62.29 Tunc... pretium. Juvenalis, Satirae VII, 96. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
Toen werdt verstandt geschat naar zijne waarde.
63.9 Laurea donandus Apollinari: Horatius, Odae (= Carmina) IV, 2, 9. Zie Veenstra, p. 184. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
Te kroonen met Apolloos lauwerhoed.
64.6 qui primus... gentes Italas. Lucretius, De Rerum Natura I, 117-119. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
Den Helikon een' krans van onverwelkbre bladeren
64.22 Hoe 't daer om is... sermonis amotar. etc. Deze passage met het citaat werd door Hooft toegevoegd.
64.28 Tu quoque... amator. etc. Caesar in Suetonius, Vita Terentii, in fine.
En gy, ô weêrpaar van Menander, gy wordt mede
Geplaatst in d' eersten rang: uw zuiverheid van rede, enz.
65.13 Magnae spes altera Romae. Donatus, Vita Vergilii; Vergilius, Aeneis XII, 168. De tweede hoop van 't groote Rome. Daer om was 't dat Cicero... Magnae spes altera Romae. Deze zin, mèt het citaat, werd geschrapt tegelijk met de doorhalingen in de volgende zin die noodzakelijk waren voor de daarin door Geeraardt Brandt aangebrachte wijzigingen. De vermelding van Cicero's uitlating over Vergilius heeft Donatus' Vita Vergilii als bron, maar wordt daarin thans als een latere interpolatie beschouwd op grond van de historische kritiek dat Cicero in 43 voor Christus, vóór Vergilius' eerste publicatie, de dood vond. Zie de editie van J. Brummer van de Vitae Vergilianae, Leipzig, Teubner-ed., 1912, p. 26 en zie D. Comparetti, Vergil in the Middle Ages, 19082, reprint 1966, p. 144-145. Het citaat aan Cicero in de mond gelegd als lofprijzing van Vergilius, zijn diens eigen woorden over Aeneas' zoon Ascanius in boek 12, vs. 168 van zijn Aeneis.
In de uitgaven van Hoofts Reden is deze zin met het citaat door alle tekstbezorgers opgenomen, behalve door Van Krimpen.
Jae 't Roomsche volck, als Virgilius sijne dichten vanden toonneele wtsprack, is... Deze zin werd door Geeraardt Brandt gewijzigd tot: Jae 't Roomsche volck, als de dichten van Virgilius vanden toonneele, in sijn bijsijn, wierden uitgesproken, is... Evenals de schrapping van de voorafgaande zin, berust deze wijziging op zakelijke kritiek. De bron voor de vermelding van deze gebeurtenis is Tacitus' Dialogus de Oratoribus, caput 13. Daarin staat echter niet dat Vergilius zijn gedichten zelf voordroeg, maar dat hij toevallig aanwezig was. (Zie Veenstra, p. 180, die dit verschil niet releveert.) Brandt heeft Hoofts tekst dus in overeenstemming met Tacitus gebracht. Zijn wijziging werd door alle tekstbezorgers gevolgd, behalve door Van Vloten.
65.22 Oock heeft men... des Rijx. Deze zin werd door Hooft toegevoegd.
66.13 De marginale aantekeningen over de geldbedragen zijn door alle tekstbezorgers weggelaten, behalve door Van Krimpen.
66.24 Jae hij heeft tegens d' ordre der wetten... Met potlood is hierin in een onbekende hand een invoegsel bijgeschreven: Jae hij heeft schrijven sommigen tegens d' ordre der wetten... Ook deze wijziging berust op zakelijke kritiek: zie hieronder. Alle tekstbezorgers hebben hem overgenomen, behalve Van Vloten.
67.1 Frangatur... dies. Toegeschreven aan Keizer Augustus; in: Donatus, Vita Vergilii en de Anthologia Latina no. 672 (Pars prior, ed. A. Riese, Leipzig, Teubner-ed., 19062).
Laat eerwaardy van wet en lesten wil eer breeken,
Dan zoo veel arrebeidts van zoo veel dagen lank
En zoo veel nachten zie dien snellen ondergank.
Vertaling van Vondel in: Keizer Augustus op Maroos Eneas, vs. 26-28 (in de W.B.-ed.: dl. 6, p. 64).
De passage met dit citaat wordt thans in Donatus' Vita Vergilii als een latere interpolatie beschouwd. Zie de hierboven genoemde editie-Brummer, p. 28-29 in het Apparatus plenus en zie Comparetti, p. 151 met noot 45.
67.25 Decretusque... praecellit. Tacitus, Annales XII, 28. Ende is aan Pomponius triomfelyke eere toegekeurt, een' maar maatelyk gedeelte zyner vermaardtheit by de naakoomelingen, onder de welke de gloorie zyner gedichten uitmunt.
Vertaling uit Hoofts eigen Tacitus-vertaling.
67.29 De marginale aantekening over het geldbedrag is door alle tekstbezorgers weggelaten, behalve door Van Krinpen.
69.3 Heu pietas... armos. Vergilius, Aeneis VI, 878-881. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
O steun van 't vaderlant!
Och overoude trou, en onverwonne hant!
Niet een zou hem vergeefs, wanneer hy 's vyants harten
Uitdaagen quam in 't velt, bejegenen en tarten;
Het zy te voet, het zy hy een schuimbekkend paart
Met scherpe spooren noopte.
Vertaling van Vondel, Eneas 6, vs. 1319-1324 (in de W.B.-ed.: dl. 6, p. 747).
In zijn Brief aen Wessel vanden Botselaer, Heer van Asperen van 1615 gaf Hooft deze regels van Vergilius weer in vs. 109-112 (in de editie Leendertz-Stoett van Hoofts Gedichten, dl. I, op p. 145) en, met varianten, in zijn Henrik de Gróte van 1626 (opgenomen in de aantekeningen in de editie Leendertz-Stoett, op een foutieve plaats, op p. 361).
69.7 Ende, naerdien ons Vranckrijck... heeft beschoncken. Deze passage werd door Hooft toegevoegd. De reden waarom de beide achttiende-eeuwse uitgaven hem hebben weggelaten moet in de inhoud worden gezocht.
69.28 quem... Saecula? Vergilius Aeneis I, 605-606. Dit citaat werd door Hooft toegevoegd.
(Letterlijker vertaald in de editie-1728: Die door wat gelukkige eeuwen is voortgebracht?)
70.17 De redenen waermede... op 't misbrujck gemunt hebben. Deze passage werd door Hooft in de marge bijgeschreven bij een grotere passage die is doorgehaald. De doorhaling begint na... der eeuwen blijven afstaende. en eindigt voor Daerom dewijl... Alleen de in de marge toegevoegde passage is blijven staan. Alle tekstbezorgers behalve Van Krimpen hebben echter ook het doorgehaalde opgenomen. Voordat doorhaling plaats vond, luidde het geheel aldus:
Nae welcker voorbeeldt, mijn heeren, ghijlieden, met goeden insichte, den Liefhebberen dier conste & den vergaederinge vwer gemeente toegelejdt hebt dese plaetse, groot genoech nae dat den tijdt & saecken doe stonden. Maer naedien, door de segeninge Gods, in onbegrijpelijcke korthejt van tijde, den staet deser stede 't hooft sulx heeft opgebeurt, dat soo wel de menichvuldicheit vwer burgheren een grooter, als haer vernaemtheit bij andere steden een aensienlijcker & bequaemer toonneel schijnt te vorderen, 't welck men op onkostelijcker plaetse, met de waerde van dit, soude konnen oprechten, soo hebben wij bij dese gelegenhejdt ons gevoelt beweghen, om vlieder jonste, tot sulx, te verwecken & aenteroepen. De redenen waermede dese conste schijnt bestreden te worden kennen wij t' onwaerdich om met antwoordt te bejegenen. Sij treffen ons nocht de saecke niet; dewijl sij 't alleenlijck op 't misbrujck gemunt hebben. 'T welck ghijlieden weet altoos soo verre van dese plaetse gebleven te wesen, dat het, oock boven vlieder hoope, met het voordeel van den armen geluckt is.
De twee voorlaatste zinnen, van De redenen... tot en met... gemunt hebben., die in de marge werden bijgeschreven, kunnen in het verband niet gemist worden. Toch zijn zij toegevoegd en niet slechts bij het copiëren van het klad in eerste instantie vergeten. Oorspronkelijk had Hooft namelijk in de volgende zin ‘het misbrujck’ genoemd. Na de uitbreiding in de marge bijgeschreven te hebben, schrapte hij dat en liet door een geringe wijziging de volgende zin met 'T welck aansluiten op de toegevoegde zinnen.
70.25 Qualis... resolvit. Vergilius, Aeneis VIII, 589 en 591. Zie Veenstra, p. 143.
Gelijk de Morgenstar, noch vochtig van het schuim
Des grooten Oceaans, zijn glans spreidt over 't ruim,
En damp en nevel doet verstuiven en verschooyen.