Sonnetten. Reden vande waerdicheit der poesie
(1971)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[Mijns Aventuirs voorspoock, fatael rappier]aant.Mijns Aventuirs voorspoock, fatael rappier
Beeldtrijck gesmeet van constich meesters handen
Ghij quaemt tot mijn wt vreemd' en verre landen
Door schicking gods en sonderling bestier.
Want Curtius in v knoop aenschouw ick hier
Die sich om roem, willich ter doot vermanden,
Soo moet ick nu om grootsche schoonheit branden,
En wierp mijn selfs hoochdragend' in het vier.
Had doch Vulcaan dit beelt de spraeck gegeven
Jck was door sijn waerschouwing vrij gebleven
Maer sprack het nu, soo meldent tranen heet
Onseker hoop en alteseker duchten
Vergeefsche ganck, en vruchteloose suchten,
Daer geen gesel dan mijn Rappier van weet.
|
|